ECLI:NL:RBAMS:2021:8372

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
13/751515-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkorte overlevering en de toepassing van artikel 40 Overleveringswet in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 september 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Litouwen. De overlevering is aangevraagd door het Openbaar Ministerie naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 6 april 2021 door Litouwen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Litouwen, heeft in raadkamer verklaard dat hij instemt met zijn onmiddellijke overlevering. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft vervolgens de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij werd opgemerkt dat de opgeëiste persoon zich schuldig zou hebben gemaakt aan strafbare feiten volgens Litouws recht. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.W. Kuijpers, heeft aangevoerd dat de cliënt zo snel mogelijk naar Litouwen wil worden overgeleverd, ondanks een openstaande strafzaak. De officier van justitie, mr. M. Westerman, heeft bevestigd dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering, mits de rechten van de opgeëiste persoon gewaarborgd blijven.

De rechtbank heeft artikel 40, tweede lid, onder b, van de Overleveringswet (OLW) in overweging genomen, dat stelt dat de verkorte procedure niet van toepassing is als er sprake is van een openstaande strafzaak. Echter, gezien de omstandigheden en de machtiging van de opgeëiste persoon aan zijn advocaat, heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft ook de garanties en bedingen besproken die van toepassing zijn op de overlevering, en vastgesteld dat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij de bescherming van het specialiteitsbeginsel en andere relevante waarborgen zijn gewaarborgd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751515-21
RK nummer: 21/4272
Datum uitspraak: 8 september 2021
Beslissing ex artikel 40 Overleveringswet
naar aanleiding van de verklaring van de opgeëiste persoon ten overstaan van de raadkamer dat hij instemt met zijn onmiddellijke overlevering als verzocht in het ten aanzien van hem uitgevaardigde Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 6 april 2021, door de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1994,
feitelijk verblijfadres: [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers, namens mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Litouwse taal.
Het Openbaar Ministerie is vertegenwoordigd door mr. M. Westerman, officier van justitie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft in raadkamer verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
ruling on imposing coercive measure arrest (criminal case no. 1-189-972/2021), uitgevaardigd door het
Klaipeda District Court(Litouwen) op 9 februari 2021.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Litouws recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Verklaring van de opgeëiste persoon

De opgeëiste persoon laat desgevraagd weten dat hij begrijpt wat zijn verklaring inhoudt en dat deze onomkeerbaar is. De opgeëiste persoon verklaart dat hij instemt met onmiddellijke overlevering aan Litouwen.

5.Standpunten van de raadsvrouw en de officier van justitie

De raadsvrouw voert het woord:
Cliënt wil zo snel mogelijk naar Litouwen worden overgeleverd. Er is sprake van een openstaande strafzaak, namelijk een verzet tegen een strafbeschikking, maar daarvoor heeft hij mr. Wolters gemachtigd. In de machtiging staat ook dat hij afstand doet van zijn recht om aanwezig te zijn. Ik verzoek de overlevering toe te staan.
De officier van justitie voert het woord:
Er is een EAB uitgevaardigd door Litouwen en dat is genoegzaam. Er is geen sprake van een weigeringsgrond of beletsel, behoudens een openstaande strafzaak. Ook in het geval dat de opgeëiste persoon afstand doet van zijn aanwezigheidsrecht en zijn advocaat machtigt de procedure te voeren, volgt uit artikel 40 OLW dat de verkorte procedure niet van toepassing is. Ik acht het echter niet in het belang van de opgeëiste persoon om de overlevering niet toe te staan, gezien de achtergrond van de bepaling dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon gewaarborgd moeten zijn. Hij heeft ervoor gekozen die verdedigingsrechten via zijn advocaat uit te oefenen. Artikel 40 OLW kan in samenhang worden bezien met artikel 36 OLW en in dat geval kan de overlevering worden toegestaan.

6.Artikel 40, tweede lid en onder b, OLW jo. artikel 36 OLW

De rechtbank overweegt aangaande de vraag of het door de opgeëiste persoon gedane verzet tegen de strafbeschikking aan toepassing van de verkorte procedure in de weg staat als volgt.
In beginsel blijkt uit artikel 40, tweede lid en onder b, OLW dat de verkorte procedure niet van toepassing is als er sprake is van een ‘openstaande’ zaak (een strafrechtelijke vervolging die gaande is of een strafvonnis dat nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is). De rechtbank leest het dwingende kader van artikel 40 OLW echter in samenhang met het facultatieve kader van artikel 36 OLW, waarin staat dat de officier van justitie de beslissing omtrent tijd en plaats van de feitelijke overlevering
kanaanhouden als er – kort gezegd – nog sprake is van een openstaande zaak. Gelet op de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zijn advocaat heeft gemachtigd voor de procedure omtrent de strafbeschikking en heeft aangegeven afstand te doen van zijn recht om aanwezig te zijn bij de procedure in eerste aanleg (en bij een eventueel hoger beroep), en gelet op het standpunt van de officier van justitie daaromtrent, is de rechtbank van oordeel dat artikel 40, tweede lid en onder b, OLW niet aan overlevering in de weg staat.

7.Garanties en bedingen

De overlevering wordt niet toegestaan dan onder de algemene bedingen als bedoeld in artikel 14, eerste, tweede en vierde lid, OLW die overeenkomen met artikel 27, tweede en derde lid, en artikel 28, tweede en vierde lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Door in te stemmen met zijn verkorte overlevering verliest de opgeëiste persoon niet de bescherming van het specialiteitsbeginsel noch de bescherming tegen verdere overlevering of uitlevering, zoals bedoeld in de artikel 14 OLW en de artikelen 27 en 28 van Kaderbesluit 2002/584/JBZ.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan voor de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 14 OLW.

9.Beslissing

Bepaalt dat [opgeëiste persoon] ter beschikking zal worden gesteld van de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania(Litouwen).
Aldus gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, rechter
in tegenwoordigheid van mr. G. Alagöz, griffier,
en uitgesproken in raadkamer van 8 september 2021.
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, rechter
mr. G. Alagöz, griffier
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.