ECLI:NL:RBAMS:2021:832

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
13/033158-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van ripdeal en poging tot doodslag met vuurwapen

Op 3 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een ripdeal en een poging tot doodslag. De verdachte, geboren in Suriname en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd veroordeeld tot negen jaar gevangenisstraf. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 15 juni 2019 in Amsterdam, waarbij het slachtoffer, [benadeelde], in zijn rechterarm werd geschoten met een automatisch vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen handelde om de ripdeal te vergemakkelijken, wat leidde tot de poging tot doodslag. Tijdens de rechtszittingen zijn verschillende getuigen gehoord en zijn telecomgegevens en OVC-gesprekken als bewijs gepresenteerd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door zijn betrokkenheid bij de ripdeal en het gebruik van een vuurwapen, een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de maatschappelijke onrust die het incident heeft veroorzaakt, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De vordering van de benadeelde partij voor schadevergoeding werd grotendeels toegewezen, met een totaalbedrag van € 16.246,07, inclusief immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/033158-20 (Promis)
Datum uitspraak: 3 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 mei, 22 juli, 2 oktober en 11 december 2020 en 17 februari 2021. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft op laatstgenoemde zitting kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, naar voren hebben gebracht
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht namens de benadeelde partij [benadeelde] door diens raadsvrouw, mr. N. Wijkman.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag op [benadeelde] op 15 juni 2019, waarbij [benadeelde] met een automatisch vuurwapen in zijn rechterarm is geschoten. De poging tot doodslag zou zijn gepleegd om een ripdeal gemakkelijk te maken. Mocht de poging tot gekwalificeerde doodslag niet bewezen kunnen worden verklaard, dan is subsidiair een reguliere poging tot doodslag ten laste gelegd. Daarnaast is de ripdeal cumulatief alternatief ten laste gelegd als een diefstal met geweld onder feit 1. Ten aanzien van feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij, al dan niet samen met anderen, een pistool en munitie voor handen heeft gehad.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en dat daarbij ook sprake is van medeplegen. Het telefoonnummer eindigend op [nummer 1] , dat aan verdachte kan worden gelinkt, bevindt zich ten tijde van het incident nabij de plaats delict en had een open verbinding met een nummer dat kan worden gelinkt aan medeverdachte [medeverdachte 1] . Twee uur na het schietincident is de telefoon van verdachte opnieuw ingesteld en is een contact genaamd [naam 1] toegevoegd, met daaraan gekoppeld een telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 1] , die vaker [naam 1] / [naam 1] wordt genoemd. Daarnaast heeft verdachte contact met [medeverdachte 1] direct na een SMS-bericht van de politie en na een uitzending van opsporing verzocht over dit incident. Tot slot is in het dossier ook een zeer belastend OVC-gesprek opgenomen op de luchtplaats van het cellencomplex tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , waarin kennelijk over het delict wordt gesproken en onder meer wordt gezegd dat de politie gaat zien dat ze bij elkaar waren door hun telefoons.
Feit 2 kan ook wettig en overtuigend worden bewezen, gelet op het aantreffen van het wapen, het wapenonderzoek en de verklaring van verdachte dat hij het wapen had gevonden en in zijn huis had verstopt.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte voor feit 1 integraal vrij te spreken, omdat zijn betrokkenheid bij het delict niet kan worden aangetoond. Aangever [benadeelde] heeft wisselend verklaard over wie de schutter was en heeft geen signalement opgegeven dat overeenkomt met verdachte. Verdachte heeft daarnaast ontkend dat hij de gebruiker was van het nummer eindigend op [nummer 1] . Weliswaar had de telefoon met dit nummer hetzelfde IMEI-nummer als de telefoon waar het nummer van verdachte in zat, maar in de tussentijd hebben er nog twee andere nummers in deze telefoon gezeten, die niet aan verdachte kunnen worden gekoppeld.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt het volgende vast:
Verklaringen aangevers en getuige
Op 15 juni 2019 omstreeks 15.00 uur vond er een schietincident plaats in de parkeergarage behorende bij een appartementsgebouw gelegen aan de locatie [locatie] te Amsterdam, waarbij aangever [benadeelde] in zijn rechterarm zou zijn geschoten met een automatisch vuurwapen. [benadeelde] verklaart dat hij een auto bestuurde waarin de getuige [getuige 1] als bijrijder zat en dat hij een afspraak had met iemand die hij kent als [naam 2] . [benadeelde] is in contact gekomen met [naam 2] / [naam 2] (hierna: [naam 2] ) via een tussenpersoon die hij kent als [tussenpersoon] , die later [tussenpersoon] blijkt te zijn. [naam 2] zou mogelijk wiet kopen van [benadeelde] . [benadeelde] en [naam 2] liepen samen weg, terwijl [getuige 1] in de parkeergarage in de auto bleef zitten. Op het moment dat [benadeelde] met [naam 2] beneden in de parkeergarage stond, kwamen er nog twee mannen bij. Deze mannen hadden automatische wapens en [naam 2] trok op dat moment een handvuurwapen. [benadeelde] werd gefouilleerd en moest op de grond gaan liggen, waarbij hij werd beschoten door één van de personen die een automatisch wapen had. [benadeelde] is in zijn arm geraakt. Vervolgens zijn er ook goederen uit zijn auto gestolen. [getuige 1] verklaart onder andere dat hij één knal heeft gehoord en dat hij zag hoe mannen de auto van [benadeelde] doorzochten, waarbij onder andere het Louis Vuiton tasje van [getuige 1] werd weggenomen.
Getuige [getuige 2] , die met zijn auto uit de garage reed, heeft drie Surinaamse/Antilliaanse mannen in de parkeergarage met een doos gezien. Een van deze mannen droeg de doos bij zich. Deze mannen leken niet in de parkeergarage thuis te horen. De drie mannen stonden om een witte auto heen.
Telecomgegevens
De rechtbank stelt vast dat het telefoonnummer dat aan medeverdachte [medeverdachte 1] kan worden toegeschreven, voor en tijdens het delict contact heeft met het nummer + [nummer 1] (hierna: het nummer eindigend op [nummer 1] ). Er was onder meer sprake van een open verbinding tussen de telefoon van [medeverdachte 1] en het nummer eindigend op [nummer 1] op 15 juni 2019 om 14.55 uur, dus rond het tijdstip van de ripdeal. Beide telefoonnummers peilden uit nabij de plaats delict. Het nummer eindigend op [nummer 1] is na het delict niet meer in gebruik. Uit onderzoek van dit nummer door de politie blijkt dat het nummer eindigend op [nummer 1] in het toestel zit met een IMEI-nummer dat nog in gebruik is en waar het telefoonnummer + [nummer 2] (hierna: het nummer eindigend op [nummer 2] ) in zit. Het nummer eindigend op [nummer 2] straalde regelmatig zendmasten in Maassluis aan. Op basis hiervan heeft de politie vastgesteld dat de gebruiker van het nummer eindigend op [nummer 2] op het adres [adres] verbleef. Tijdens het observeren van dit adres werd een op dat moment onbekende man gezien. Daarnaast werd ook gezien dat de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in een auto zaten die voor de deur van de woning geparkeerd stond. Verbalisanten zagen tijdens de observatie dat wanneer de onbekende man zich in zijn auto voortbewoog, de telefoon met daarin het nummer eindigend op [nummer 2] mee bewoog. Op basis van deze informatie is de onbekende man staande gehouden en bleek hij verdachte te zijn. Verdachte gaf als telefoonnummer op het nummer eindigend op [nummer 2] .
Doorzoeking woning en verklaring verdachte
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is in een Louis Vuitton tas een simkaart aangetroffen van het nummer eindigend op [nummer 1] . Verdachte heeft over deze simkaart eerder verklaard dat hij deze via Marktplaats had gekocht. Op de terechtzitting heeft hij echter verklaard dat hij de simkaart van een vriend heeft gekregen. De wisselende verklaringen van verdachte op dat punt acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte heeft pas op de zitting zijn verklaring – tot twee keer toe – gewijzigd en het is daarnaast niet meer mogelijk om onderzoek naar de overdracht van de simkaart te doen nu verdachte pas in zo een laat stadium met deze verklaring komt. Ook is de verklaring van verdachte op andere punten niet consistent. Zo heeft hij aanvankelijk verklaard dat hij medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] helemaal niet kent, terwijl hij op de terechtzitting verklaarde dat hij wel weet wie de medeverdachten zijn en met name met [medeverdachte 1] contact heeft gehad, maar dat hij ze niet goed kent.
OVC-gesprek
Daarnaast wordt er naar het oordeel van de rechtbank in een OVC-gesprek in het cellencomplex tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] ook gesproken over het delict en de betrokkenheid van verdachte daarbij. Er wordt onder meer gesproken over het wegdoen van telefoons en dat ze door de telefoons kunnen zien dat de verdachten bij elkaar waren. Ook zeggen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] dat ze zich op hun zwijgrecht gaan beroepen omdat het anders niet goed gaat komen. Tevens wordt gesproken over een [naam 1] uit België en of ze hem ook hebben gepakt. Medeverdachte [medeverdachte 1] woonde destijds in België.
Uit het voorgaande in onderlinge samenhang bezien concludeert de rechtbank dat de ripdeal is uitgevoerd door drie personen en dat verdachte één van deze personen was.
Poging gekwalificeerde doodslag?
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden welke feiten bewezen kunnen worden verklaard. De ripdeal zelf kan worden gezien als een diefstal met geweld. De rechtbank is echter ook van oordeel dat sprake is van het medeplegen van een poging tot doodslag om de diefstal met geweld te vergemakkelijken. [benadeelde] is in zijn rechterarm ter hoogte van zijn elleboog geraakt, maar verklaart ook dat hij in de loop van het wapen keek en zijn arm omhoog deed om zich af te weren. Daaruit maakt de rechtbank op dat de kogel ook het gezicht van [benadeelde] had kunnen raken. In elk geval is uit het dossier niet gebleken dat er bewust op de arm is geschoten. Het met een automatisch vuurwapen schieten op een persoon levert naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op dat een vitaal orgaan wordt geraakt en het slachtoffer vervolgens komt te overlijden. Wie er precies geschoten heeft, is niet duidelijk geworden en acht de rechtbank voor een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag in deze zaak niet van belang. Van medeplegen kan niet slechts gesproken worden indien de rollen van de verdachten volstrekt inwisselbaar zijn. [1] Verdachte is met de twee medeverdachten op pad gegaan, waarbij zij alle drie een vuurwapen droegen en waarbij ten minste één van de automatische vuurwapens geladen was. In een dergelijke situatie aanvaarden alle verdachten bewust de aanmerkelijke kans dat er door één van de medeverdachten een wapen wordt getrokken en gebruikt.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zich, naast het medeplegen van de diefstal met geweld, ook heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag.
3.3.2
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op het aantreffen van het vuurwapen en de munitie tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte, het onderzoek naar het vuurwapen en de munitie en de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij het wapen en de munitie in zijn huis had verstopt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte ….
Ten aanzien van feit 1:
op 15 juni 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, van dichtbij, één kogel met een automatisch vuurwapen (Scorpion) heeft afgevuurd op het lichaam van voornoemde [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging doodslag werd voorafgegaan en/of vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld in vereniging tegen [benadeelde] en [getuige 1] van enige goederen, te weten een doos met inhoud, een hoeveelheid wiet, een autosleutel en een Louis Vuitton tas met inhoud en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
en
op 15 juni 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, een doos met inhoud, een hoeveelheid wiet, autosleutels en een Louis Vuitton tas met inhoud die toebehoorden aan [benadeelde] en [getuige 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
Meerdere vuurwapens op voornoemde [benadeelde] te richten en
Een kogel af te vuren op het lichaam van voornoemde [benadeelde] .
Ten aanzien van feit 2:
op 5 februari 2020 te Maassluis een
geladen wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten een pistool, van het merk Crvena Zastava, type CZ99, kaliber 9x19mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III, te weten 10 9x19mm patronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangegeven dat er geen sprake is geweest van een poging gekwalificeerde doodslag, hetgeen tot een lagere straf moet leiden dan door de officier van justitie geëist.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een ripdeal en een poging tot doodslag, waarbij met een automatisch vuurwapen is geschoten, om deze ripdeal gemakkelijk te maken. Daarnaast heeft hij in zijn woning een pistool en munitie voorhanden gehad. Met name feit 1 is een zeer ernstig feitencomplex dat een grote inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft veroorzaakt. De elleboog van het slachtoffer is verbrijzeld en hij zal zijn arm niet meer volledig kunnen gebruiken. Het is niet aan verdachte of de medeverdachten te danken dat de afgevuurde kogel geen vitaal orgaan heeft geraakt. Daarnaast heeft dit incident ook voor grote maatschappelijke onrust gezorgd, omdat het overdag in een parkeergarage van een bewonerscomplex heeft plaatsgevonden, waar ook gezinnen met kinderen woonden. Enkele minuten na het schietincident kwam een getuige met zijn twee jonge kinderen uit de lift op de plaats delict. Als deze getuige een paar minuten eerder uit de lift was gekomen, was hij ooggetuige geweest van het delict en liepen hij en zijn kinderen mogelijk zelf gevaar, omdat kogels ook een ander dan het beoogde doelwit kunnen raken. Ook een andere getuige reed kort na het incident de parkeergarage uit met zijn kind. Dit incident had dan ook, voor zowel het slachtoffer als omstanders, heel anders kunnen aflopen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Daarnaast zorgen ripdeals en het (doorgaans zware) geweld dat daarmee gepaard gaat, in hun algemeenheid ook voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Met name in Amsterdam vormt drugscriminaliteit en de daarmee verband houdende delicten een groot maatschappelijk probleem.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte d.d. 17 februari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor feiten betreffende de Opiumwet. De rechtbank beschouwt dit als soortgelijke feiten, omdat feit 1 (de ripdeal) ook betrekking heeft op het drugsmilieu.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering d.d. 19 mei 2020, opgemaakt door [naam 3] . Hieruit blijkt dat verdachte als ongewenst vreemdeling geen recht heeft op verblijf in Nederland en dat daarmee geen invulling kan worden gegeven aan reclasseringstoezicht.
Vanuit de oogpunten van vergelding en algemene en speciale preventie en gezien de ernst van de feiten, kan het bewezen verklaarde naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders worden bestraft dan met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal daarbij voor feit 1 een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar als uitgangspunt nemen, mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Het plegen van feit 2 en de eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten vormt voor de rechtbank echter aanleiding om de straf voor verdachte verder te verhogen.
Beslag
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
58789891 (vuurwapen)
5878991 (patronen)
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] vordert ten aanzien van feit 1 € 1.246,07 aan vergoeding van materiële schade en € 15.000 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding aangevoerd dat de psychische schade niet is onderbouwd middels een rapportage, terwijl [benadeelde] bij de politie heeft aangegeven dat hij niet bang was om dood te gaan en dat het voelde alsof hij een paintball tegen zich aan kreeg. Daarnaast is [benadeelde] als drugsdealer zelf ook niet van onbesproken gedrag. Dit moet in negatieve zin doorwerken in de hoogte van de gevorderde immateriële schade. Ten aanzien van de vordering tot materiële schadevergoeding heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De vordering tot materiële schadevergoeding bestaat uit € 200,00 voor kleding, € 90,00 voor verblijf in het ziekenhuis en € 956,07 aan medische kosten. Dit deel van de vordering is niet betwist en is naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate onderbouwd om voor toewijzing in aanmerking te komen. De vordering tot materiële schadevergoeding zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering tot immateriële schadevergoeding bestaat uit vergoeding in verband met psychische klachten, het blijvend verlies van kracht in de rechterarm waardoor de benadeelde partij voor 30% arbeidsongeschikt is verklaard en het ontstaan van een ontsierend litteken op de rechterarm.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de immateriële schadevergoeding het volgende: De benadeelde partij is in zijn arm geschoten en het is evident dat hij daar veel pijn en blijvende immobiliteit van heeft ondervonden en nog steeds ondervindt, zoals ook blijkt uit zijn medisch dossier. Het is daarnaast aannemelijk dat hij ook psychische klachten heeft opgelopen als gevolg van de ripdeal, gezien de aard van het delict. Van eigen schuld is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, mede gelet op het feit dat [benadeelde] eerder met [naam 2] zou hebben afgesproken en dat hij zelf niet gewapend was. Het risico op forse fysieke en psychische schade komt in een dergelijk geval niet voor rekening van de benadeelde partij.
De vordering komt de rechtbank geheel toewijsbaar voor, mede gelet op de jurisprudentie die in de vordering is aangehaald. De door de verdediging aangehaalde jurisprudentie, waarin een veel lager bedrag is toegewezen, is niet vergelijkbaar omdat de benadeelde partij in die zaken niet geraakt is door de afgeschoten kogels. Het gehele bedrag van € 15.000 zal dan ook worden toegewezen. Het bedrag zal tevens worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 16.246,07 (zestienduizend tweehonderd zesenveertig euro en zeven cent).

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 47, 55, 57, 287, 288 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
De eendaadse samenloop van:
Medeplegen van poging tot doodslag, voorafgegaan en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren
En
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren», terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
9 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
58789891 (vuurwapen)
5878991 (patronen)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe tot een bedrag van € 16.246,07 (zestienduizend tweehonderd zesenveertig euro en zeven cent), bestaande uit € 1.246,07 (twaalfhonderdzesenveertig euro en zeven cent) aan vergoeding van materiële schade en € 15.000 (vijftienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Daarbij geldt dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld. Dit betekent dat zij samen verantwoordelijk zijn voor het betalen van het totaalbedrag en dat zij hier dus ook afspraken over kunnen maken
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen als extra waarborg voor betaling. De rechtbank verklaart verdachte ook hiervoor hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 16.246,07 (zestienduizend tweehonderd zesenveertig euro en zeven cent) te betalen, , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 116 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2021.

Voetnoten

1.Vergelijk HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1966