ECLI:NL:RBAMS:2021:8311

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
13.246332.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; onrechtmatige aanhouding zonder rechtsgevolg, BP niet-ontvankelijk want verdachte wordt veroordeeld voor heling en niet de diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor afpersing en poging tot diefstal met geweld, gepleegd op 29 september 2020 te Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, de aangevers heeft bedreigd en gedwongen tot de afgifte van geld en goederen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, gevolgd en de verdachte als medepleger aangemerkt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, maar dat dit geen rechtsgevolgen met zich meebracht voor de bewijsvoering. De verdachte is ook veroordeeld voor heling van een motorscooter, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de kans dat de motorscooter gestolen was. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 115 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 9 maanden, met elektronisch toezicht. De benadeelde partij in zaak B is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de schade rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.246332.20 (zaak A) en 13.234716.20 (zaak B)
Parketnummer vordering tul: 13.260082.19
Datum uitspraak: 19 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2021.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, in het belang van verdachte niet te voegen. De rechtbank heeft de zaken, ondanks het verweer van de raadsvrouw, ter terechtzitting gevoegd gelet op het belang van het onderzoek. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Ketting, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [de Raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [JBRA] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), [Levvel] , namens IFA (Levvel) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 29 september 2020 te Amsterdam afpersing op de openbare weg in vereniging van een geldbedrag en/of een heuptas met inhoud en/of een tas met inhoud toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2] ;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 29 september 2020 te Amsterdam poging diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld op de openbare weg in vereniging van een tas toebehorende aan [aangever 3] ;
Zaak B
in de periode van 15 juni 2020 tot en met 29 juli 2020 te Amsterdam heling in vereniging van een motorscooter.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in bijlage 2 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Zaak A
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Op de camerabeelden is te zien dat er geen sprake is geweest van een groep van zes tot acht personen, zoals aangevers verklaren. Verdachte maakte deel uit van een groep van in totaal vijf personen. Tevens is op de beelden te zien dat er rond 22:16 uur twee jongens in beeld komen die voldoen aan de signalementen van de daders en rechtstreeks naar de aangevers toe lopen. Verdachte was niet in de aanwezigheid van deze twee vermoedelijke plegers. Uit de camerabeelden valt tevens op te maken dat de vermoedelijke plegers na de beroving een andere weg inslaan dan verdachte, dat zij wegrennen terwijl verdachte gewoon loopt. Uit het dossier en de ter zitting bekeken camerabeelden blijkt niet dat verdachte deel is geweest van de groep die de aangevers heeft ingesloten. Aangever [aangever 1] verklaart dat NN3, verdachte, er pas later bij komt, zijn pet van zijn hoofd slaat en vervolgens wegloopt. Dit is onvoldoende om te spreken van een significante en wezenlijke bijdrage en dus van medeplegen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op 29 september 2020 is door drie personen aangifte gedaan van een afpersing en poging beroving op de Nieuwendijk ter hoogte van [nummer] . Zij verklaren aan de politie ter plaatse dat zij zijn beroofd door een groep donkere mannen en een licht getinte man. Zij hebben onder andere onder bedreiging van wapens goederen af moeten staan. De portemonnee van [aangever 2] is op de hoek van de Gouwenaarssteeg aangetroffen. De licht getinte man zou een zwarte jas met gele vlakken op de schouders dragen. Door verbalisanten is een foto van de beelden van de toezichtcamera’s van vlak voor de straatroof getoond met daarop een still van verdachte. Aangever [aangever 1] herkende verdachte als één van de personen die hem zou hebben beroofd.
Aangevers verklaren in hun aangiften dat zij door een groep van ongeveer acht of zes personen werden aangesproken of zij drugs wilden kopen en dat zij vervolgens door de groep uiteen werden gedreven. Aangever [aangever 1] verklaart dat zijn kleding door NN1 en NN2 werd afgetast en dat hij hen vervolgens 20 euro heeft gegeven. Vervolgens kwam er een derde man bij, NN3. Deze persoon maakte volgens aangever [aangever 1] al deel uit van de groep toen zij werden aangesproken om drugs te kopen. NN3 zou toen het petje van aangever hebben afgetrokken en op de grond hebben gegooid. Vervolgens zou NN3 zijn weggelopen richting de Gouwenaarssteeg, daar zijn gaan staan en wachten op de rest. Aangever [aangever 1] werd vervolgens het handvat van een vuurwapen getoond, waarna hij zijn tas heeft afgegeven. NN1 en NN2 zouden tezamen met NN3 en de rest van de groep zijn weggerend de Gouwenaarssteeg in. Zij slaakten een vreugdekreet. De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden, het door aangever [aangever 1] gegeven signalement van NN3, de verklaring van verdachte en de herkenning door aangever vast dat verdachte NN3 moet zijn geweest.
De vraag die beantwoord dient te worden is of de bijdrage van verdachte voldoende significant is geweest om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank concludeert op basis van de aangiftes dat de aangevers door een groep uiteen zijn gedreven. Zowel aangever [aangever 1] als aangever [aangever 2] verklaren dat de licht getinte jongen (met de gele vlakken ter hoogte van zijn schouders), verdachte, deel uitmaakte van de groep. Verdachte heeft hiermee de groep getalsmatig versterkt en bijgedragen aan het dreigende en intimiderende karakter van de groep. Het insluiten en vervolgens uiteendrijven van de groep van aangevers heeft een wezenlijk bijdrage geleverd aan het (proberen te) beroven van aangevers door de andere verdachten. Vervolgens is verdachte in de nabijheid van de groep gebleven en is richting aangever [aangever 1] gelopen, die op dat moment al was beroofd van een geldbedrag door twee personen. Verdachte heeft toen het petje van aangever [aangever 1] van zijn hoofd getrokken en op de grond gegooid. Deze handeling van verdachte heeft bijgedragen aan de dreiging richting aangever, waardoor aangever later zijn tas heeft afgegeven. Verdachte is vervolgens ter hoogte van de Gouwenaarssteeg, die volgens Google maps, direct tegenover [nummer] op de Nieuwendijk gelegen is, op de groep gaan wachten en zij zijn uiteindelijk met zijn allen weggegaan. Op de beelden van het Kattengat die ter zitting zijn bekeken, het verlengde van de Stromarkt waar de Gouwenaarssteeg op uitkomt, is te zien dat zes personen aan komen lopen. Er rennen drie personen een andere richting uit. Verdachte maakt aanstalten deze personen te volgen, tot één van deze personen terugkomt en zich aansluit bij de groep van verdachte, die op dat moment bestaat uit drie personen. Zij lopen vervolgens met vier personen weg.
Gelet op bovenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte onafgebroken deel heeft uitgemaakt van de groep die aangevers heeft beroofd en zich niet van deze groep heeft gedistantieerd, terwijl hij hiertoe wel de mogelijkheid had.
De rechtbank ziet in alle voornoemde handelingen van verdachte een voldoende significante bijdrage aan de afpersing van aangever [aangever 1] , maar ook aan de (poging) berovingen van aangevers [aangever 3] en [aangever 2] . Gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Verdachte kan derhalve worden aangemerkt als medepleger van beide tenlastegelegde feiten. Dat verdachte geen daadwerkelijke wegneemhandelingen heeft verricht of zelf niet bij aangevers [aangever 2] of [aangever 3] stond toen zij apart werd genomen door de andere verdachten maakt dit, gelet op bovenstaande conclusie, niet anders. Juist dat uiteendrijven is een essentieel onderdeel van de werkwijze van de verdachten geweest om de aangevers te beroven. De steeds wisselende verklaringen van verdachte over met wie hij die avond was, op welk moment en wat er volgens hem is gebeurd en wat hij heeft gedaan, maken - in het licht van de bewijsmiddelen die geen van die verklaringen ondersteunen - zijn verklaring dat hij er niets mee te maken heeft, ongeloofwaardig.
Zaak B
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde schuldheling wettig en overtuigend kan worden bewezen. De aanhouding van verdachte is rechtmatig geweest. Verbalisanten kregen een melding dat er mogelijk was geschoten in de binnenstad en zien vervolgens een motorscooter rijden, vermoedelijk zonder kentekenplaat. Dit is voldoende reden tot aanhouding. Indien er sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding, zou geen bewijsuitsluiting hoeven volgen. Het gaat hier immers om een concrete situatie en geen fundamenteel probleem.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Verdachte is staande gehouden en aangehouden op basis van het vermoeden dat verdachte reed op een motorscooter zonder kenteken. Dit vermoeden was gebaseerd op de waarneming van één verbalisant, terwijl de verbalisanten die achter de motorscooter stonden bij het verkeerslicht hadden kunnen zien dat de motorscooter wel was voorzien van een kenteken. Er is derhalve sprake geweest van een onrechtmatige aanhouding. Door deze onrechtmatige aanhouding is inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, nu hij een dag heeft moeten doorbrengen op het politiebureau. Het op ongerechtvaardigde wijze aanhouden van minderjarigen, enkel omdat zij in de nachtelijke uren buiten zijn, is een fundamenteel probleem. Tevens wijst de aanhouding op een dieperliggend fundamenteel probleem, namelijk geen eigen waarneming en blind afgaan op het vermoeden van een enkele verbalisant. Gelet op de ernst van het verzuim dient alles dat is aangetroffen na de rechtmatige aanhouding uit te worden gesloten van het bewijs. Bij die stand van zaken dient verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit bij gebrek aan wettig bewijs.
De raadsvrouw heeft tevens aangevoerd dat er in casu geen uiterlijkheden waren waardoor verdachte had moeten of kunnen vermoeden dat de motorscooter van diefstal afkomstig was.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank concludeert, tezamen met de raadsvrouw, dat sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding en daarmee van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Verdachte is door de verbalisanten aangehouden op verdenking van heling. De rechtbank concludeert op basis van de processen-verbaal van bevindingen dat de informatie die voor de aanhouding bij de verbalisanten bekend was en aan de verdenking ten grondslag lag, onvoldoende was voor een redelijk vermoeden van schuld aan heling. Die informatie bestond immers uitsluitend uit een eerdere mededeling van een andere verbalisant dat er vermoedelijk geen kenteken op de motorscooter zat. Dit vermoeden bleek echter onterecht; de motorscooter had wel een kenteken, hetgeen voor aanhoudende verbalisanten waarneembaar moet zijn geweest op het moment dat zij dichter bij de motorscooter waren.
De rechtbank is echter van oordeel dat aan dit vormverzuim geen rechtsgevolgen moeten worden verbonden. Gelet op de omstandigheden die aan de aanhouding vooraf zijn gegaan, namelijk de melding rond 03:10 uur dat er mogelijk een schietpartij had plaatsgevonden, verdachte en de bijrijder die kort daarop en in de nabije omgeving van die vermoedelijke schietpartij telkens om zich heen keken en meerdere verkeersovertredingen maakten, zoals het rijden zonder helm en het rijden op het fietspad (nadat zij eerst wel op de weg reden), maakt dat voor de verbalisanten een rechtmatig alternatief voor de aanhouding bestond in de vorm van een aanhouding voor de verkeersovertredingen. Bovendien bestond onder die omstandigheden ook de bevoegdheid tot het verrichten van een verkeerscontrole of een staandehouding ter vaststelling van de identiteit.. Gelet op die rechtmatige alternatieven voor het handelen van verbalisanten bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor bewijsuitsluiting.
Nadat verdachte is aangehouden, is de motorscooter door verbalisanten onderzocht. Hieruit blijkt dat het contactslot van de motorscooter ontbrak en dat de motorscooter was voorzien van een gestolen blauwe kentekenplaat.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de motorscooter eerder die avond had geleend van een vriend en dat het hem was opgevallen dat deze was voorzien van een blauw kenteken. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat het hem wel was opgevallen dat het voertuig veel sneller ging dan een snorfiets, maar dat hij dacht dat het om een opgevoerde snorfiets ging. De rechtbank acht het echter onaannemelijk dat verdachte, gelet op de snelheid, maar vooral ook het uiterlijk van de motorscooter, dacht dat het om een snorfiets ging. Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen, voorzien van foto’s, dat het contactslot van de motorscooter ontbrak. De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte wel zou hebben gezien dat de motorscooter een blauw kenteken had, maar niet dat het contactslot ontbrak. De combinatie van een onjuiste kentekenplaat en een ontbrekend contactslot brengt de aanmerkelijke kans met zich dat het om een gestolen voertuig gaat. Door desondanks op de motorscooter te rijden, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans aanvaard. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte ook in deze zaak wisselend heeft verklaard. Bij de politie heeft hij op de vraag waar hij op de motorscooter zat, verklaard dat hij achterop zat. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij bestuurder was. Op de vraag waarom hij daar bij de politie anders over heeft verklaard kon verdachte geen antwoord geven. Deze wisselende verklaring van verdachte draagt bij aan de overtuiging dat verdachte zich ervan bewust was dat de motorscooter hoogst waarschijnlijk gestolen was, en daarom aanvankelijk heeft geprobeerd te verhullen dat hij de motorscooter heeft bestuurd.
Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 1 vervatte bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 29 september 2020 te Amsterdam, op de openbare weg, de Nieuwendijk, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever 1] en [aangever 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 20 euro en een heuptas met inhoud, merk Gucci, en een tas met inhoud, merk Tommy Hilfiger, toebehorende aan [aangever 1] en [aangever 2] , door
- [aangever 3] en voornoemde [aangever 1] en [aangever 2] aan te spreken en cocaïne aan te bieden en
- voornoemde [aangever 3] en [aangever 1] en [aangever 2] in te sluiten en uit elkaar te drijven en
- tegen voornoemde [aangever 3] : “bag bag”, te roepen en
- een klapmes te pakken en dat mes in de richting van het dijbeen van voornoemde [aangever 3] te houden en
- voornoemde [aangever 1] te fouilleren en
- het petje van het hoofd van voornoemde [aangever 1] af te trekken en
- tegen voornoemde [aangever 1] te roepen: “give your bag”, en
- voornoemde [aangever 1] een handvat van een pistool te tonen en
- meermalen tegen voornoemde [aangever 2] : “bag bag” te roepen;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 29 september 2020 te Amsterdam, op de openbare weg, de Nieuwendijk, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een tas, die toebehoorde aan [aangever 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever 3] en [aangever 1] en [aangever 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, naar voornoemde [aangever 3] en [aangever 1] en [aangever 2] toe te gaan, waarna hij, verdachte en zijn mededaders
- [aangever 3] en voornoemde [aangever 1] en [aangever 2] aan te spreken en cocaïne aan te bieden en
- voornoemde [aangever 3] en [aangever 1] en [aangever 2] in te sluiten en uit elkaar te drijven en
- tegen voornoemde [aangever 3] : “bag bag”, te roepen en
- een klapmes te pakken en dat mes in de richting van het dijbeen van voornoemde [aangever 3] te houden en
- voornoemde [aangever 1] te fouilleren en
- het petje van het hoofd van voornoemde [aangever 1] af te trekken en
- tegen voornoemde [aangever 1] te roepen: “give your bag”, en
- voornoemde [aangever 1] een handvat van een pistool te tonen en
- meermalen tegen voornoemde [aangever 2] : “bag bag” te roepen;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B
op 29 juli 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een goed, te weten een motorscooter, chassisnummer [chasisnummer] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 133 dagen, met aftrek van voorarrest. De bedoeling is dat de onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk is aan het voorarrest.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) op te leggen voor de duur van 9 maanden, met een vervangende jeugddetentie van 6 maanden, onder de voorwaarden zoals geadviseerd door de hulpverlening. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de voorwaarden en het toezicht en de begeleiding dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat strafvermindering dient te worden volgen vanwege het vormverzuim, bestaande uit de onrechtmatige aanhouding van verdachte. Verder heeft zij aangevoerd dat de afgelopen tijd heeft uitgewezen dat een locatieverbod en avondklok voor verdachte niet werken. Verdachte hecht enorm veel waarde aan zijn vrijheid en zelfbeschikkingsrecht. De raadsvrouw voorziet daarom vele problemen ten aanzien van de tenuitvoerlegging en voortgang van de voorwaarden bij het opleggen van een GBM. Tevens is het ontzeggen van de toegang tot de tuin gedurende de avondklok in strijd met rechtspraak van de Hoge Raad, nu de tuin onderdeel van de woning is. De raadsvrouw heeft verzocht af te zien van het opleggen van een GBM dan wel bij oplegging van een GBM enkel te volstaan met de voorwaarden dat verdachte meewerkt aan systeemtherapie en de begeleiding door de IFA-coach.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank is van oordeel dat het geconstateerde vormverzuim niet tot strafvermindering dient te leiden, op grond van dezelfde overwegingen die hebben geleid tot het oordeel dat bewijsuitsluiting niet op zijn plaats is.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een afpersing en poging diefstal met geweld van drie Franse toeristen. Bij de beroving zijn de aangevers door een groep jongens beroofd van hun spullen. Hierbij zijn ook wapens aan de aangevers getoond. Zodoende heeft verdachte het gevoel van veiligheid op straat in het algemeen en dat van de buitenlandse slachtoffers in het bijzonder aangetast. De korte tijd die toeristen over het algemeen doorbrengen in de stad Amsterdam wordt vervolgens opgeslokt door het doen van aangifte op een politiebureau met alle beslommeringen en vervelende herinneringen van dien.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een motorscooter. Verdachte heeft hiermee bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 3 februari 2021 waaruit blijkt dat verdachte op 16 juni 2020 door de kinderrechter te Amsterdam onherroepelijk is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf in verband met verduistering.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad, opgemaakt op 31 december 2020;
  • rapport van de Raad betreffende een haalbaarheidsonderzoek voor een GBM, opgemaakt op 26 februari 2021;
  • rapport van JBRA, opgemaakt op 13 januari 2021.
Ter zitting heeft
de Raadgeadviseerd aan verdachte een GBM op te leggen voor de duur van 9 maanden, onder de voorwaarden zoals geadviseerd in hun rapport. Er is reeds hulpverlening opgestart in de vorm van IFA en de Forensische Formatie en daarom is 9 maanden voldoende. Tevens heeft de Raad geadviseerd het programma van de GBM dadelijk uitvoerbaar te verklaren, in verband met het hoge recidivegevaar.
JBRAheeft ter zitting verklaard dat één van de regels van het elektronisch toezicht is dat verdachte zich niet buiten zijn woning mag bevinden, dus niet in de tuin of op het balkon. De zorgen zijn dusdanig dat het advies van een GBM met de geadviseerde voorwaarden passend is. Verdachte heeft externe motivatie en sturing nodig om mee te werken en daar helpen de avondklok en het elektronisch toezicht bij. De individuele behandeling is tot nu toe nog niet goed verlopen en omdat de huidige behandelaar een andere baan heeft zal verdachte opnieuw op de wachtlijst worden geplaatst. IFA is inmiddels al een jaar betrokken en zal binnenkort gaan afsluiten. Daarom zal verdachte ook worden aangemeld bij [zorgbegeleider] voor een coach.
IFAheeft ter zitting naar voren gebracht dat verdachte zijn best doet om in gesprek te gaan met de psycholoog. Verdachte heeft aangegeven dat hij mogelijk van school verwijderd gaat worden, maar dat is niet waarschijnlijk. Verdachte gaat naar [school] en zij zullen hem niet wegsturen.
De moeder van verdachteheeft ter zitting verklaard dat zij het jammer vindt dat verdachte de kansen niet aangrijpt, terwijl iedereen het beste met hem voor heeft.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Verdachte heeft inmiddels gedurende geruime tijd in detentie verbleven. Verdachte was eerder door de raadkamer uit zijn voorlopige hechtenis geschorst, maar deze schorsing is meermalen opgeheven in verband met het overtreden van de bijzondere voorwaarden. De rechtbank acht het van belang dat verdachte zo snel mogelijk kan starten met de benodigde hulpverlening en zal daarom aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen dan de tijd die verdachte in het kader van zijn voorlopige hechtenis in detentie heeft doorgebracht. De duur van de onvoorwaardelijke jeugddetentie zal korter zijn dan de hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd gelet op de oriëntatiepunten.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de begane misdrijven en de voorafgegane veroordelingen, ook al is er cassatie ingesteld, wegens vergelijkbare misdrijven, aanleiding geven tot de oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Uit het PO dat door de Bascule is uitgevoerd komt volgens de rapportages van de Raad naar voren dat bij verdachte meerdere stoornissen zijn vastgesteld. Uit het rapport van de Raad blijkt dat intensieve behandeling nodig is om het hoge recidiverisico te verkleinen. Illustratief voor de noodzaak van behandeling is de korte tijd tussen de veroordeling door de rechtbank en het gerechtshof in Amsterdam voor vergelijkbare feiten en de gepleegde feiten uit onderhavige zaken. Verdachte vertoont al langere tijd grens- en normoverschrijdend gedrag en de recidive volgt zich kort na elkaar op. Verdachte vertoont daarnaast zelfbepalend gedrag, zoals ook blijkt uit de meerdere opheffingen van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Behandeling en begeleiding binnen een strak kader met veel structuur zijn essentieel voor verdachte om recidive te voorkomen. Gebleken is dat binnen die strakke kaders verdachte pas toekomt aan de behandeling. De rechtbank verkiest daarom het geadviseerde strakke kader van de GBM boven dat van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. De behandeling is binnen de GBM beter gewaarborgd door de mogelijkheid van een time-out.
De rechtbank neemt het programma van de GBM zoals ingevuld door de Raad en JBRA over. Gelet op de adviezen van de deskundigen dat verdachte externe motivatie en sturing nodig heeft om mee te werken zal de rechtbank ook de avondklok en het elektronisch toezicht opleggen voor de duur van twee maanden. Gelet op het recidiverisico, de benodigde behandeling en de zelfbepalendheid van verdachte, acht de rechtbank het onvoldoende om enkel systeembehandeling en hulpverlening van een IFA-coach als voorwaarden op te leggen.
Gelet op verdachtes stoornissen en het hoge recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat het programma waaruit de maatregel bestaat dadelijk uitvoerbaar is.
Ten aanzien van de benadeelde partij in zaak B en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 1.474 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De ingediende schadevergoeding houdt voornamelijk verband met de diefstal van de motorscooter. Het is niet duidelijk welke schade daadwerkelijk door verdachte is veroorzaakt.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleitte vrijspraak, dan wel omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De benadeelde partij zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het in zaak B bewezen verklaarde feit. De gevorderde schadevergoeding lijkt vooral te zien op de schade die is ontstaan door de diefstal en die handelingen zijn niet aan verdacht toe te rekenen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 8 februari 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.260082.19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 16 juni 2020 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 8 februari 2021 op het adres van verdachte is uitgereikt.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf toe te wijzen.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat verdachte goed meewerkt aan de opgelegde bijzondere voorwaarden bij dit vonnis. Verdachte heeft baat bij behandeling en dus bij voortduring van de voorwaarden.
De Raadheeft geadviseerd de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen. Verdachte dient de consequenties van zijn gedrag te ondervinden.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. In het kader van de bewezenverklaarde feiten in dit vonnis zal aan verdachte een GBM worden opgelegd. Toewijzing van de vordering staat er gelet op het aantal uren niet aan in de weg dat verdachte zijn behandeling kan voortzetten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77gg, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Zaak B
medeplegen van opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
115 (honderdvijftien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van 9 (negen) maanden, die bestaat uit:
- dat veroordeelde zal meewerken aan individuele- en systeemgerichte behandeling vanuit de Forensische Formatie (Levvel) of een soortgelijke instelling;
- dat veroordeelde volgens het (digitale) rooster naar school en stage zal gaan;
- dat veroordeelde zal meewerken aan begeleiding vanuit IFA en indien nodig daarop volgend begeleiding vanuit [zorgbegeleider] of soortgelijke instelling;
- dat veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [persoon 1] , geboren op [geboortedatum 1] , [persoon 2] , geboren op [geboortedatum 2] en [persoon 3] , geboren op [geboortedatum 3] ;
- dat veroordeelde zich houdt aan een avondklok. Deze avondklok houdt in dat verdachte zich dagelijks tussen 19:00 uur en 07:00 uur zal bevinden in de ouderlijke woning (dus niet in de tuin van de woning). Deze avondklok loopt gedurende twee maanden vanaf de uitspraak, tot 19 mei 2021.
- dat veroordeelde zich tot 19 mei 2021 niet zal bevinden binnen [locatie] zoals aangegeven op de kaart die als bijlage 3 aan dit vonnis is gehecht;
- dat veroordeelde zal meewerken aan het vinden en het behouden van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van werk en/of sport.
waarbij de veroordeelde zich gedurende twee maanden vanaf de uitspraak onder
elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van het hiervoor genoemde programma, te
weten tot 19 mei 2021.
De
Jeugdbescherming regio Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, heeft tot taak de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat,
dadelijk uitvoerbaaris.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gelastde tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis d.d. 16 juni 2020 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen.
Heftop het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. V. Zuiderbaan en A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2021.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]