ECLI:NL:RBAMS:2021:829

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
8738129 EA VERZ 20-643
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig ontslag van een straatcoach door Stichting Aanpak Overlast Amsterdam

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een straatcoach, [verzoeker], en zijn werkgever, Stichting Aanpak Overlast Amsterdam (SAOA). [verzoeker] was in dienst als straatcoach en werd op 4 augustus 2020 op staande voet ontslagen. Hij verzocht de rechtbank om te verklaren dat dit ontslag niet rechtsgeldig was en om verschillende vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding, transitievergoeding en salaris over een bepaalde periode. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat SAOA niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag. De kantonrechter oordeelde dat [verzoeker] niet had gelogen over het incident waarbij hij betrokken was en dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de reputatieschade van SAOA. De rechtbank heeft SAOA veroordeeld tot betaling van verschillende vergoedingen aan [verzoeker], waaronder een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto, een transitievergoeding van € 1.420,13 bruto, en een gefixeerde schadevergoeding van € 2.463,15 bruto per maand voor de periode van 4 augustus 2020 tot 11 oktober 2020. Daarnaast diende SAOA de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8738129 EA VERZ 20-643
beschikking van: 25 februari 2021
func.: 452

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoeker]

wonende te [woonplaats]
verzoeker
nader te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. J.L.W. Nillesen
t e g e n

de stichting Stichting Aanpak Overlast Amsterdam

gevestigd te Amsterdam
verweerster
nader te noemen: SAOA
gemachtigde: mr. A.M. de Jong

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker] heeft op 2 september 2020 verzocht SAOA te veroordelen aan hem een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding te betalen, dit vanwege de opzegging door SAOA van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast heeft [verzoeker] verzocht SAOA te veroordelen tot betaling van onterecht verrekend salaris, vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en niet genoten vakantiedagen.
Op 24 september 2020 heeft [verzoeker] een herziene versie en op 16 oktober 2020 een tweede herziene versie van het verzoekschrift ingediend.
SAOA heeft op 12 oktober 2020 een verweerschrift met producties ingediend.
Op 8 januari 2021 heeft SAOA een tegenverzoek ingediend.
Op 14 januari 2021 is de zaak mondeling behandeld. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. SAOA is verschenen bij haar directeur [directeur] , bijgestaan door de gemachtigde. De gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities. Partijen hebben vragen van de kantonrechter beantwoord.
Beschikking is bepaald op heden.

Feiten

Uitgangspunten

1. Bij de beslissing op het verzoek wordt uitgegaan van de volgende relevante feiten en omstandigheden:
1.1.
SAOA is in Amsterdam belast met het voorkomen en aanpakken van jeugdoverlast en wordt volledig door de gemeente Amsterdam gesubsidieerd.
1.2.
[verzoeker] , thans 32 jaar, is op 12 november 2018 op grond van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 11 maanden in dienst getreden bij SAOA in de functie van straatcoach. De arbeidsduur bedraagt 32 uur per week.
1.3.
De arbeidsovereenkomst is op 12 oktober 2019 verlengd voor de duur van 12 maanden, dus tot en met 11 oktober 2020.
1.4.
Het salaris van [verzoeker] bedraagt € 1.784,89 bruto per maand exclusief overuren, ORT-compensatie, vakantietoeslag (8%), eindejaarsuitkering (8,3%) en andere toeslagen.
1.5.
Op grond van artikel 2.5 van de CAO Sociaal Werk (hierna: CAO) en artikel 1 lid 3 van de arbeidsovereenkomst is de opzegtermijn twee maanden.
1.6.
[verzoeker] heeft getekend voor ontvangst van de Gedragscode van SAOA. Daarin is opgenomen dat integriteit voor SAOA een bestaansvoorwaarde is.
1.7.
Op 2 januari 2020 heeft een beoordelingsgesprek met [verzoeker] plaatsgevonden. Qua werkprestaties scoorde [verzoeker] matig op de punten “is in staat feedback te geven” en “kan omgaan met onverwachte situaties in het werk”. Hierover heeft op 20 februari 2020 nog een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] , [naam 1] en [naam 2] . [naam 1] heeft bij e-mail van 6 maart 2020 verslag gedaan van dit gesprek.
1.8.
Op 22 januari 2020 heeft er tijdens de dienst die [verzoeker] samen met zijn collega [collega 1] (hierna te noemen: [collega 1] ) uitvoerde een incident plaatsgevonden met een doelgroepjongere (hierna te noemen X). Bij het incident waren ook twee andere straatcoaches, [collega 2] en [collega 3] (hierna respectievelijk [collega 2] en [collega 3] ), aanwezig. [verzoeker] en [collega 1] hebben diezelfde dag bij de politie aangifte van bedreiging tegen X gedaan en SAOA over het incident en de aangifte geïnformeerd.
1.9.
In de aangifte van [verzoeker] van 22 januari 2020 om 23:40 uur is onder meer vermeld:
“(…) Ik zag dat hij ons aanbleef kijken. Ik zag dat X in een snel tempo naar ons toe kwam. Op afstand zei ik tegen X: “Waarom ga je verder op deze manier. Het was toch klaar.” Ik hoorde X zeggen: “Ik mag ik zeggen wat ik wil toch.” Ik zag dat hij nog dichterbij kwam. Ik stapte van mijn fiets af en zette mijn fiets op de standaard. Dit deed ik om afstand te houden. Ik zag da hij steeds dichter bij kwam. Ik hoorde hem zeggen: “Jullie doen stoer.” Ik zag dat X een rode pet op had. Ik zag dat hij zijn hoofd naar achter deed en weer naar voren waardoor hij met de cap van zijn pet tegen mijn hoofd aan kwam. Dit deed geen pijn. Ik had meer het idee dat hij afstand wilde creeëren.
Ik zag dat [collega 1](kantonrechter: [collega 1] )
op een gepaste afstand stond. Ik zag X met zijn rechtervuist naar achteren haalde. Ik had niet het idee dat X mij daadwerkelijk ging slaan, omdat ik nooit z’n aanvaring met X heb gehad. [collega 1] greep in van de zijkant, omdat hij zag dat X mij een vuistslag wilde geven. Hierdoor miste zijn vuistslag mijn gezicht. [collega 1] zette zijn voet achter de voeten van X waardoor X pootje werd gehaakt. Ik voelde dat X mij vast pakte aan mijn rechter mouw. Hierdoor viel X niet op de grond en belandde hij half op de plantenbak die achter hem stond. [collega 1] pakte hem vast en zette hem overeind en zei: “Doe normaal”. Ik zag dat X meer slaande bewegingen maakte. Deze raakte ons niet. Hij wilde echt vechten met ons. Ik zag dat er verschillende mensen tussen ons kwamen. Beveiliging van de coffeeshop, collegas van ons en andere mensen die ik niet kende. Ik hoorde X zeggen:”Ik ga je dood maken, ik ga je pakken, jullie gaan er allebei aan. (…)”
1.10.
Op 3 maart 2020 heeft X aangifte tegen [verzoeker] gedaan van het doen van een valse aangifte. Daarover is [verzoeker] op 10 april 2020 door de politie gehoord.
1.11.
Alle aangiften zijn geseponeerd. In de sepotbrief van 7 juli 2020 is vermeld: “
Uit uw verhoor bij de politie en het verhoor van de heer [collega 1] kan onvoldoende worden vastgesteld dat opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte is gedaan of opzettelijk feiten/omstandigheden zijn verzwegen. Het lijkt voornamelijk te gaan om het interpreteren van bewegingen en het is mogelijk dat dit niet op een volledige wijze in de aangifte terecht is gekomen.”
1.12.
Op 7 juli 2020 heeft Stadsdeel Centrum (mondeling) bij SAOA navraag gedaan over het incident, dat op camerabeelden was vastgelegd.
1.13.
Op 21 juli 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen SAOA en [verzoeker] .
1.14.
Op 29 juli 2020 zijn de camerabeelden door SAOA bekeken.
1.15.
Op 2 augustus 2020 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden tussen SAOA en [verzoeker] .
1.16.
Op 3 augustus 2020 heeft SAOA [verzoeker] geschorst met behoud van salaris.
1.17.
[verzoeker] heeft bij brief van 3 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen de schorsing.
1.18.
Bij brief van 4 augustus 2020 heeft SAOA de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] met onmiddellijke ingang wegens een dringende reden opgezegd. In de brief is met betrekking tot de dringende reden onder meer geschreven: “
Met jouw handelwijze heb je in strijd gehandeld met voormelde kerntaken en -waarden van SAOA en de Gedragscode van SAOA. Je hebt immers gezien dat [collega 1] de doelgroepjongere – naar aanleiding van persoonlijke onenigheid tussen jou en de doelgroepjongere – zonder concrete aanleiding meermaals heeft geslagen, terwijl dat niet noodzakelijk was, laat staan proportioneel. Je hebt de doelgroepjongere daarbij zelf ook geprobeerd te slaan. Je hebt dat vervolgens niet zelf aan SAOA gemeld. Je hebt daarover zelfs in de twee met ons gevoerde gesprekken een andere verklaring afgelegd, terwijl je wist dat het voor SAOA heel belangrijk was de waarheid daarover te horen. Je hebt die verklaring daarnaast aangehouden in jouw aangifte tegen de doelgroepjongere. Je hebt daarmee je persoonlijke belang zwaarder laten wegen dan dat van SAOA, althans de belangen van SAOA ernstig veronachtzaamd, met alle gevolgen van dien, zowel voor de doelgroepjongeren als de (reputatie van) SAOA. Die laatste is reeds aangetast doordat het incident veel toeschouwers had. Ook heeft SAOA vernomen dat de burgermeester over het voornoemde incident zal worden geïnformeerd.
Met voornoemde gedragingen heb je het in jou te stellen vertrouwen in één keer volledig verspeeld. Deze gedragingen kwalificeren ons inziens - in onderlinge samenhang bezien maar ook afzonderlijk - als een dringende reden voor ontslag op staande voet als bedoeld in artikel 7:677 jo 7:678 BW.”
1.19.
[verzoeker] heeft de camerabeelden op 24 augustus 2020 gezien.
1.20.
Bij kort geding vonnis van 16 oktober 2020 heeft de kantonrechter SAOA veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van een voorschot van € 5.000,00 bruto ten titel van gefixeerde schadevergoeding. Dit bedrag is door SAOA op 2 oktober 2020 aan [verzoeker] betaald.
1.21.
Bij beslissing op bezwaar heeft het UWV aan [verzoeker] met ingang van 5 augustus 2020 een WW-uitkering toegekend.

Verzoek

2. [verzoeker] verzoekt, kort gezegd, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,
a. voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is,
en SAOA te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van:
salaris over de periode 1 tot 4 augustus 2020;
vakantietoeslag en eindejaarsvergoeding opgebouwd tot 4 augustus 2020;
opgebouwde en niet genoten vakantiedagen tot 4 augustus 2020;
een gefixeerde schadevergoeding van € 5.830,76 bruto;
een transitievergoeding ex 7:673 BW van € 1.509,39 bruto;
een bedrag van € 25.206,45 bruto en € 10.000,00 netto als billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 onder a BW;
de wettelijke rente over het verzochte onder b tot en met g vanaf 2 september 2020 tot de dag der algehele voldoening;
de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van de in dezen te wijzen beschikking.
3. [verzoeker] berust in het gegeven ontslag op staande voet omdat de arbeidsovereenkomst tot 11 oktober 2020 liep en hij zich door SAOA respectloos behandeld en in de steek gelaten voelt. Hij stelt – samengevat – dat geen sprake is van een dringende reden om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, dat het ontslag niet onverwijld is gegeven en dat geen rekening is gehouden met zijn belangen en persoonlijke omstandigheden. [verzoeker] betwist uitdrukkelijk gezien te hebben dat [collega 1] X (meermaals) heeft geslagen of zelf (geprobeerd te hebben) geweld te hebben toegepast tegen X.

Verweer en (voorwaardelijk) tegenverzoek

4. SAOA voert verweer tegen de verzoeken, dat bij de beoordeling aan de orde zal komen.
5. SAOA heeft – voorwaardelijk, namelijk voor zover de door [verzoeker] gevorderde gefixeerde schadevergoeding wordt afgewezen – verzocht om [verzoeker] op grond van onverschuldigde betaling te veroordelen tot terugbetaling van het door SAOA aan hem betaalde voorschot van € 5.000,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2020 tot de dag der voldoening.

Beoordeling

6. Het verzoek en tegenverzoek zullen vanwege hun verwevenheid gelijktijdig worden behandeld.
7. Voor de vraag of aan [verzoeker] een billijke vergoeding moet worden toegekend en of SAOA moet worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding, moet worden beoordeeld of [verzoeker] al dan niet terecht op staande voet is ontslagen.
8. Volgens artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen voor een ontslag op staande voet beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In artikel 7:678 lid 2, onderdeel k, BW is bepaald dat een dringende reden onder andere aanwezig kan zijn als de werknemer grovelijk de plichten veronachtzaamt, die de arbeidsovereenkomst hem oplegt. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
9. SAOA heeft aan het ontslag op staande voet -kort samengevat- ten grondslag gelegd dat [verzoeker] heeft gezwegen en gelogen over het feit dat [collega 1] op 22 januari 2020 in zijn bijzijn zonder concrete aanleiding geweld heeft gebruikt tegen X, waarbij [verzoeker] zelf ook X heeft geprobeerd te slaan. Door deze handelwijze heeft [verzoeker] de belangen van SAOA ernstig veronachtzaamd wat de reputatie van SAOA heeft geschaad. Hierdoor heeft [verzoeker] het vertrouwen in hem in één keer verspeeld, aldus SAOA.
10. Naar het oordeel van de kantonrechter is de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
11. Allereerst is van belang dat de vier straatcoaches na het incident op dezelfde avond naar de politie zijn gegaan, alwaar [verzoeker] en [collega 1] aangifte van bedreiging hebben gedaan en dat de vier straatcoaches dezelfde avond het incident bij hun teamleiders hebben gemeld. Voorts heeft [verzoeker] nadien het incident besproken met [naam 3] van de afdeling HR en gebiedscoördinator [naam 1] .
12. Dat SAOA in deze procedure aanvoert dat zij niet wist dat X op 3 maart 2020 aangifte heeft gedaan van valse aangifte acht de kantonrechter onbegrijpelijk. Van een werkgever, en zeker van SAOA, kan worden verwacht dat zij zich voldoende over het incident laat informeren, niet alleen door de betrokkenen straatcoaches, maar ook door de politie. Het betreft immers een incident tijdens werktijd. Daar komt bij dat [verzoeker] aan SAOA heeft verzocht om juridische bijstand bij het verhoor dat werd gehouden naar aanleiding van de aangifte van X. De directeur van SAOA heeft blijkens de processtukken daarop Steunpunt Agressie & Geweld benaderd voor juridische bijstand. Het Steunpunt heeft vervolgens aangegeven dat juridische bijstand niet onder de dekking van de DAS viel, maar dat het waarschijnlijk een tegenaangifte was en dat het verhoor slechts een formaliteit zou zijn, nu X een bekende van de politie was en [verzoeker] vanuit zijn functie betrokken was. Met deze informatie had SAOA zonder nader onderzoek geen genoegen mogen nemen.
12. Ondanks dat SAOA dus op de hoogte was van het incident en vast staat dat op directieniveau overleg hierover heeft plaatsgevonden, heeft SAOA ten onrechte geen aanleiding gezien om zelf in januari dan wel maart 2020 onderzoek te doen naar het incident en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden. Juist nu SAOA de nadruk legt op haar Protocol Agressie en Geweld had zij als goed werkgever [verzoeker] hierbij dienen te ondersteunen en nazorg moeten verlenen, hetgeen zij heeft nagelaten.
12. De kantonrechter deelt niet de conclusie van SAOA dat uit de camerabeelden kan worden afgeleid dat [verzoeker] heeft moeten zien dat [collega 1] X (meermaals) heeft geslagen en dat [verzoeker] een opgaande stompbeweging richting de romp van X heeft gemaakt met als doel om X te slaan. SAOA heeft voor haar conclusie ook geen nader ondersteunend bewijs aangeboden in de zin van verklaringen door derden.
12. Niet onaannemelijk is dat [verzoeker] op het moment waarop [collega 1] ingreep zichzelf heeft moeten herpakken, nu hij, zoals [collega 1] ook heeft verklaard, in een bedreigende situatie was beland, waarbij X, een bij SAOA bekende doelgroepjongere, zich vlak voor [verzoeker] had geposteerd en met zijn pet het hoofd van [verzoeker] aanraakte. De camerabeelden hebben geen geluid, maar uit de houding van de doelgroepjongere is niet onaannemelijk dat van hem dreiging uitging. Dat [verzoeker] op dat moment de slaande bewegingen van [collega 1] heeft gemist, acht de kantonrechter niet onwaarschijnlijk. Dat X met zijn rechtervuist dreigde uit te halen dan wel uithaalde, zoals [verzoeker] heeft verklaard bij de politie, heeft de kantonrechter niet uit de camerabeelden kunnen opmaken.
12. De verklaring van [verzoeker] in zijn aangifte sluit niet op alle punten naadloos aan bij wat op de camerabeelden te zien is. Zo blijkt uit de beelden dat [verzoeker] gevolgd door drie collega’s naar X toegaat voordat het incident ontstaat, en dat X aanvankelijk dus niet op [verzoeker] is afgelopen. In hoofdlijnen past zijn verklaring wel bij de beelden. Dat [verzoeker] bij de politie niet heeft gemeld dat andere straatcoaches bij het incident aanwezig waren, is echter onjuist. [verzoeker] heeft immers in zijn aangifte over de aanwezigheid van andere collega’s verklaard:
“Ik zag dat er verschillende mensen tussen ons kwamen. Beveiliging van de coffeeshop, collegas van ons en andere mensen die ik niet kende …”. Hij heeft dit dus niet verzwegen. Bovendien hebben de vier straatcoaches allen melding gemaakt van het incident bij hun leidinggevenden. SAOA was dan ook op 22 januari 2020 op de hoogte van het incident en wist dat daarbij vier straatcoaches aanwezig waren geweest.
12. Gelet op het vorenstaande kon [verzoeker] jegens SAOA blijven bij zijn verklaring dat hij niet heeft gezien dat [collega 1] X (meermaals) heeft geslagen. SAOA heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat [verzoeker] door aldus te verklaren SAOA over het incident heeft voorgelogen of de werkelijke gang van zaken voor SAOA heeft verborgen.
12. Er was dan ook geen dringende reden voor een ontslag, zodat de gevorderde verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, zal worden toegewezen.
12. Of het ontslag onverwijld is gegeven en of het ontslag proportioneel was gelet op alle omstandigheden van het geval, behoeft dan ook niet meer te worden beoordeeld.

restant salaris c.a.

20. Blijkens de eindafrekening had [verzoeker] nog € 4.263,08 bruto tegoed aan verlof (166,3 uren) en aan salaris over de periode van 1 tot 4 augustus 2020, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. Dit bedrag zal worden toegewezen.
gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging
21. [verzoeker] heeft recht op een vergoeding op grond van artikel 7:672 lid 11 BW, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. Bij een regelmatige opzegging had de arbeidsovereenkomst geduurd tot en met 11 oktober 2020, de datum waarop de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd afliep. Bij de berekening van het salaris zal de kantonrechter uitgaan van het door SAOA over de periode van augustus 2019 tot en met juli 2020 berekende gemiddelde salaris van € 2.463,15 bruto per maand. Dit betekent dat SAOA aan gefixeerde schadevergoeding aan [verzoeker] dient te betalen € 2.463,15 bruto per maand over de periode van 4 augustus 2020 tot en met 11 oktober 2020. Dat aan [verzoeker] inmiddels met terugwerkende kracht een WW-uitkering is toegekend, zal worden meegenomen bij de berekening van de billijke vergoeding.

transitievergoeding

22. Nu geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen zijdens [verzoeker] , komt hem de transitievergoeding toe. Uitgaande van een einde van de arbeidsovereenkomst per 4 augustus 2020 en een maandsalaris van € 2.463,15 bruto, inclusief structurele overuren, vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, heeft de kantonrechter de verschuldigde transitievergoeding berekend op € 1.420,13 bruto. Dit bedrag zal worden toegewezen.

wettelijke rente

23. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding en de vergoeding wegens de onregelmatige opzegging worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 4 september 2020.

billijke vergoeding

24. De kantonrechter kan op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding worden toegewezen.
24. Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
24. Toekenning van een billijke vergoeding aan een werknemer staat er niet aan in de weg dat een werkgever daarnaast ook kan worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Artikel 7:681 lid 1 BW sluit die aanspraak en een samenloop met de billijke vergoeding niet uit. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan een aanspraak op een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging vervolgens weer wel meewegen bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding.
24. In dit geval zal de kantonrechter bij de berekening van de billijke vergoeding ervan uitgaan dat de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] per 11 oktober 2020 zou zijn geëindigd, nu blijkens de door SAOA overgelegde stukken met betrekking tot -onder meer- het laatste functioneringsgesprek de verhoudingen tussen [verzoeker] en zijn leidinggevenden bij SAOA niet soepel verliepen en SAOA geen mogelijkheid meer had na 11 oktober 2020 nog een tijdelijke arbeidsovereenkomst met [verzoeker] overeen te komen.
24. Voorts houdt de kantonrechter bij de berekening rekening met het verschil in transitievergoeding tussen de ontslagdatum en 11 oktober 2020, de pensioenschade en de omstandigheid dat de gevolgen van een ontslag op staande voet zeer ingrijpend zijn voor [verzoeker] , mede nu hij nog geen nieuwe baan heeft gevonden. Bovendien is het SAOA aan te rekenen dat [verzoeker] niet kiest voor de vernietiging van de opzegging maar voor een billijke vergoeding en treft SAOA een ernstig verwijt bij het einde van de arbeidsovereenkomst. Ten slotte is van belang dat aan [verzoeker] met terugwerkende kracht een WW-uitkering is toegekend. Niet gebleken is dat [verzoeker] inkomsten genereert uit zijn onderneming.
29. Het vorenstaande rechtvaardigt een toe te kennen billijke vergoeding van substantiële betekenis, waarbij evenwel rekening dient te worden gehouden met de leeftijd van [verzoeker] , de relatief korte duur van het dienstverband en de omstandigheid dat [verzoeker] tevens aanspraak maakt op een transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding.
29. Rekening houdend met het voorgaande en het feit dat van de billijke vergoeding ook een preventieve werking voor SAOA dient uit te gaan, zal de kantonrechter de billijke vergoeding bepalen op € 5.000,00 bruto.
29. Voor een inkomenscompensatie over een periode van twee jaar, zoals door [verzoeker] bepleit, ter compensatie van de ernstige verwijtbaarheid, bestaat onvoldoende aanleiding.
29. De wettelijke rente over de billijke vergoeding zal eveneens als op de wet gegrond worden toegewezen, zij het dat de wettelijke rente pas ingaat 14 dagen na de datum van deze beschikking, omdat SAOA niet eerder met de betaling daarvan in verzuim is.

tegenverzoek

33. Nu aan de voorwaarde niet wordt voldaan, wordt dit verzoek afgewezen. Wel dient [verzoeker] bij de executie van onderhavige beschikking rekening te houden met het feit dat reeds een voorschot van € 5.000,00 bruto door SAOA aan hem is voldaan.
k
ostenveroordeling
34. De kantonrechter bepaalt tot slot dat SAOA de kosten van de procedure aan de zijde van [verzoeker] dient te dragen, welke kosten tot heden worden begroot op € 747,00 voor salaris van de gemachtigde, voor zover verschuldigd, inclusief BTW. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

BESLISSING

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is;
veroordeelt SAOA om aan [verzoeker] het salaris over de periode van 1 tot 4 augustus 2020 en de tot 4 augustus 2020 opgebouwde vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en vergoeding wegens niet genoten vakantiedagen te betalen ten bedrage van € 4.263,08 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 september 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt SAOA tot betaling aan [verzoeker] van een gefixeerde schadevergoeding van € 2.463,15 bruto per maand over de periode van 4 augustus 2020 tot en met 11 oktober 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 september 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
veroordeelt SAOA tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van € 1.420,13 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 september 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
veroordeelt SAOA om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 5.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 september 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
veroordeelt SAOA in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op:
€ 83,00 voor het griffierecht
€ 498,00 voor salaris gemachtigde
-----------------
€ 581,00 voor zover van toepassing, inclusief btw, ], te voldoen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt SAOA in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat SAOA niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. van der Veen, kantonrechter en op 25 februari 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.