In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk voordeel, voortvloeiend uit een eerdere veroordeling van de verdachte op 13 december 2019 voor een overval op een juwelier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een mededader, 22 horloges heeft gestolen, waarvan de totale waarde op € 157.192,- werd geschat. De officier van justitie heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ingediend, waarbij het geschatte voordeel op € 62.876,80 werd vastgesteld. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de ouderdom van de zaak, en heeft besloten het te ontnemen bedrag te verlagen naar € 50.000,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de enige was die daadwerkelijk de beschikking had over de gestolen horloges, en dat er geen gemeenschappelijk voordeel was met de mededader. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd.