ECLI:NL:RBAMS:2021:8280

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
13/107403-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk voordeel na veroordeling voor overval op juwelier

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk voordeel, voortvloeiend uit een eerdere veroordeling van de verdachte op 13 december 2019 voor een overval op een juwelier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een mededader, 22 horloges heeft gestolen, waarvan de totale waarde op € 157.192,- werd geschat. De officier van justitie heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ingediend, waarbij het geschatte voordeel op € 62.876,80 werd vastgesteld. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de ouderdom van de zaak, en heeft besloten het te ontnemen bedrag te verlagen naar € 50.000,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de enige was die daadwerkelijk de beschikking had over de gestolen horloges, en dat er geen gemeenschappelijk voordeel was met de mededader. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer:13/107403-18 (ontneming)
Datum uitspraak: 4 mei 2021
Verstek
Verkort vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/107403-18 tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
laatst bekende verblijfadres [verblijfadres] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 21 april 2021.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 17 maart 2021 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van
€ 176.954,-.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting zijn vordering gewijzigd tot een bedrag van
€ 62.876,80,-.

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 december 2019 bij verstek veroordeeld voor:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of een andere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, samen met zijn mededader, in totaal 22 horloges heeft weggenomen bij de overval, waarvan één op de plaats delict is teruggevonden, en dat de waarde van de weggenomen horloges samen € 157.192,- bedroeg. De horloges zijn niet teruggevonden. Bij weggenomen sieraden is het in ontnemingsprocedures gebruikelijk om uit te gaan van een helingswaarde, die doorgaans op 20% van de inkoopwaarde wordt geschat. De inkoopwaarde is in onderhavige zaak niet bekend. Daar komt bij dat het hier gaat om kostbare horloges in plaats van sieraden, die tamelijk courant en waardevast zijn. In dergelijke gevallen moet worden uitgegaan van een percentage van minimaal 40% van de vastgestelde dagwaarde. Als dagwaarde dient te worden genomen het bedrag dat door aangever is aangegeven op de goederenbijlage. Dat levert een bedrag van € 62.876,80 aan wederrechtelijk verkregen voordeel op.
De rechtbank komt voornoemde schatting van het ontnemingsbedrag van de officier van justitie redelijk voor en dit bedrag kan worden ontleend aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De vordering is niet betwist.
Uit het vonnis van 13 december 2019 blijkt dat er sprake was van één mededader, maar die is direct na het feit aangehouden door de politie. Veroordeelde is er vandoor gegaan met de tas met horloges. De rechtbank is van oordeel dat hiermee vast staat dat enkel veroordeelde, en niet (ook) zijn mededader, daadwerkelijk de beschikking heeft gehad over de gestolen horloges. De rechtbank gaat daarom niet uit van gemeenschappelijk voordeel.
De rechtbank schat het door [verdachte] verkregen wederrechtelijk voordeel op
€ 62.876,80.

5.De verplichting tot betaling

Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bij het bepalen van de betalingsverplichting rekening dient te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, alsook de gehele ouderdom van de zaak. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan [verdachte] de verplichting zal worden opgelegd om € 50.000,- aan de Staat te betalen. De rechtbank zal deze vordering volgen.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 50.000,-.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 62.876,80.
Legt op aan [verdachte] de verplichting tot betaling van
€ 50.000,-(vijftigduizend euro) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 1.000 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2021].