ECLI:NL:RBAMS:2021:828

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
13/243973-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en valsheid in geschrift door een administratief medewerkster van een woningcorporatie

Op 3 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 47-jarige vrouw, die werd beschuldigd van oplichting en valsheid in geschrift. De vrouw, werkzaam bij woningcorporatie Stichting Stadgenoot, heeft tussen 2008 en 2019 een bedrag van € 1.546.666,22 verduisterd door middel van listige kunstgrepen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw zich schuldig had gemaakt aan oplichting, maar sprak haar vrij van verduistering in dienstbetrekking, omdat zij niet zelfstandig over het geld kon beschikken. De rechtbank achtte de oplichting bewezen, waarbij de vrouw Stadgenoot heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen door valse facturen en accorderingsoverzichten te gebruiken. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op, samen met een taakstraf van 240 uur, en stelde bijzondere voorwaarden aan de proeftijd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling voor haar gokverslaving. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar gokverslaving en de gevolgen daarvan voor haar leven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/243973-19
Datum uitspraak: 3 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.R. Bons en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. H. Plantenga naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ervan beschuldigd dat zij zich in de periode van 7 maart 2008 tot en met 17 juli 2019 heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:verduistering in dienstbetrekking van € 1.950.442,87 toebehorende aan Stichting Stadgenoot (primair) of oplichting van Stichting Stadgenoot (subsidiair);
Feit 2:valsheid in geschrift door meermalen crediteurfacturen en/of administratieve vouchers en/of accorderingsoverzichten valselijk op te maken en/of te vervalsen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht het onder de feiten 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Deze beslissing is gebaseerd op de verklaringen van verdachte tegenover de politie en Deloitte, alsmede op de aangiftes van 4 en 30 september 2019 namens Stichting Stadgenoot (hierna: Stadgenoot), de inhoud van het rapport van Deloitte van 24 februari 2020 en het civiele vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 30 september 2020.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode werkzaam was bij Stadgenoot als administratief medewerkster bedrijfsbureau van de afdeling Vastgoed & Ontwikkeling (hierna: V&O). Voor de uitoefening van haar werkzaamheden had verdachte toegang tot het financieel-administratieve systeem van Stadgenoot. Zij was bevoegd om in het systeem betalingen klaar te zetten. Verdachte was echter niet bevoegd om betalingen daadwerkelijk uit te voeren. Betalingen werden ter goedkeuring en accordering eerst door haar voorgelegd aan de manager en de directeur van de afdeling V&O, waarna betalingen door de afdeling Concernadministratie van Stadgenoot werden uitgevoerd.
De rechtbank stelt op grond van het rapport van Deloitte en het vonnis van de kantonrechter vast dat in de periode van 7 maart 2008 tot en met 17 juli 2019 een totaalbedrag van € 1.546.666,22 vanaf de bankrekening van Stadgenoot is gestort op de bankrekeningen van verdachte en de dochter van verdachte. De rechtbank maakt uit de verklaringen van verdachte tegenover de politie en Deloitte op dat zij geldbedragen heeft weggesluisd vanaf de bankrekening van Stadgenoot naar haar eigen bankrekening of de bankrekening van haar dochter.
Verdachte ging daarbij op de volgende wijze te werk.
Verdachte heeft in het financieel-administratieve systeem niet bestaande en onverschuldigde verplichtingen geboekt op diverse door verdachte aangemaakte of gewijzigde crediteuren. Daarbij heeft verdachte de bankrekeningen van de betreffende crediteurenstamgegevens gewijzigd in haar eigen bankrekening of de bankrekening van haar dochter. Vervolgens heeft verdachte handtekeningen gekopieerd van reeds voor akkoord ondertekende accorderingsoverzichten van batchbetalingen, waarin de onverschuldigde betalingen aan verdachte of haar dochter niet waren opgenomen. De gekopieerde handtekeningen van goedgekeurde accorderingsoverzichten heeft zij vervolgens geplakt op accorderingsoverzichten met de onverschuldigde betalingen. Uiteindelijk verstuurde verdachte betaalbatchbestanden – met daarin de onverschuldigde betalingen die naar haar eigen bankrekening of de bankrekening van haar dochter moesten worden overgemaakt – en de door haar bewerkte accorderingsoverzichten naar de afdeling Concernadministratie van Stadgenoot, teneinde de betalingen naar haar eigen bankrekening of de bankrekening van haar dochter te laten overmaken. Voor de eventuele mogelijkheid dat er vragen over de facturen zouden kunnen worden gesteld, heeft verdachte valse facturen opgemaakt met behulp van Excelsheets. Stadgenoot heeft in relatie tot de onverschuldigde betalingen aan verdachte in totaal 33 fysieke facturen teruggevonden in de archieven. Deloitte heeft vier nagemaakte fysieke facturen aangetroffen in de vorm van een Excelbestand. De facturen zijn blijkens de eigenschappen van deze bestanden aangemaakt met de gebruikersnaam “ [gebruikersnaam] ”.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Verdachte had – anders dan de officier van justitie heeft betoogd – de geldbedragen niet anders dan door misdrijf onder zich. Zij moest betalingsopdrachten eerst ter accordering voorleggen aan haar manager en directeur, waarna de afdeling Concernadministratie van Stadgenoot de betalingen doorzette naar de bank. Verdachte kon dan ook niet zelfstandig over het geld beschikken, waardoor zij het geld niet onder zich had zoals vereist voor een bewezenverklaring van verduistering (in dienstbetrekking). Verdachte zal daarom van het onder feit 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Met vorengenoemde handelingen heeft verdachte zich wel schuldig gemaakt aan de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde oplichting. Verdachte heeft Stadgenoot door listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels bewogen tot afgifte van in totaal € 1.546.666,22. De rechtbank acht dit totaalbedrag bewezen, nu ten aanzien hiervan vaststaat dat dit blijkens bankafschriften van een bankrekening van Stadgenoot is afgeschreven. Het door de officier van justitie ingenomen standpunt dat het niet aannemelijk is dat er ten aanzien van het resterende bedrag van € 403.776,65 (waarvan er geen bankafschriften zijn) iets fout is gegaan, is niet voldoende voor een bewezenverklaring.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde valsheid in geschrift door accorderingsoverzichten te vervalsen en crediteurfacturen valselijk op te maken, teneinde deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1 subsidiair
in de periode van 7 maart 2008 t/m 17 juli 2019 te Amsterdam, meermalen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, Stichting Stadgenoot heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid telkens
in haar, verdachtes, hoedanigheid als administratief medewerker bedrijfsbureau van V&O
- in het financieel-administratieve systeem niet bestaande en onverschuldigde verplichtingen geboekt op diverse door verdachte aangemaakte of gewijzigde crediteuren; en
- de bankrekeningen van de betreffende crediteuren in de crediteurenstamgegevens gewijzigd in verdachtes eigen bankrekening en die van haar dochter; en
- valse facturen op naam van die crediteuren aangemaakt; en
- handtekeningen gekopieerd van reeds voor akkoord ondertekende accorderingsoverzichten van batchbetalingen waarin de onverschuldigde betalingen aan verdachte niet waren opgenomen; en
- de gekopieerde handtekeningen van het goedgekeurde accorderingsoverzicht geplakt op het accorderingsoverzicht met de onverschuldigde betaling(en); en
- het betaalbatchbestand, met daarin de onverschuldigde betalingen naar verdachtes bankrekening verstuurd naar de Concernadministratie met het door verdachte bewerkte accorderingsoverzicht teneinde die betalingen op haar rekening of de rekening van haar dochter te laten uitbetalen door stichting Stadgenoot; en
- aldus door het indienen van betalingsbatches en accorderingsoverzichten de indruk gewekt bij stichting Stadgenoot dat er namens deze stichting daadwerkelijk verplichtingen waren ten opzichte van de desbetreffende crediteuren, waardoor Stichting Stadgenoot werd bewogen tot bovenomschreven afgifte op haar, verdachtes, privébankrekening en de rekening van de dochter van verdachte;
Feit 2
in de periode van 7 maart 2008 t/m 17 juli 2019 te Amsterdam, meermalen geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een of meer crediteurfacturen en accorderingsoverzichten, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door genoemde geschriften te voorzien van een vervalste en/of nagemaakte handtekening met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

6.1
Standpunt van de raadsvrouw
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten, nu zij door haar psychische toestand, veroorzaakt door haar gokverslaving, niet meer in staat was om afwegingen te maken.
6.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van reclassering Inforsa van 1 februari 2021. Hierin komt naar voren dat verdachte (zoals zij zelf ook ter terechtzitting heeft verklaard) een jarenlange gokverslaving had waarvoor zij inmiddels een verslavingsbehandeling heeft gevolgd. Naast haar gokverslaving zijn er geen aanwijzingen voor andere psychiatrische problemen en er is geen stoornis vastgesteld.
Bij haar oordeel over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte betrekt de rechtbank mede dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij zichzelf vaak afvroeg waar zij mee bezig was, maar dat dit op enig moment weer naar de achtergrond verdween omdat de druk te sterk was om er aan toe te geven. Hoewel vanuit zorgoogpunt een (door verdachte reeds gevolgde) behandeling van de gokverslaving geïndiceerd is, komt de rechtbank bij gebrek aan nadere diagnostiek niet tot de vaststelling dat er sprake is van een ziekelijke stoornis (in de vorm van pathologisch gokken), of van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar voor de door haar gepleegde strafbare feiten.

7.Motivering van de straffen

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 primair en feit 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast heeft hij gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel, naast de algemene voorwaarden, de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht bij reclassering Inforsa, ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening en een verbod op kansspelen. Gelet op de ernst van de feiten, de hoogte van het verduisterde bedrag en de lange periode waarover is verduisterd, vindt de officier van justitie oplegging van een taakstraf niet passend.
7.2
Strafmaatverweer van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, verzocht om met oplegging van een taakstraf, eventueel in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, te volstaan. Nu de feiten dateren van minimaal anderhalf jaar geleden en er sprake was van voorwaarden binnen een schorsing, is een proeftijd van één jaar afdoende, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw heeft benadrukt dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de positieve weg die verdachte in haar leven is ingeslagen zou doorkruisen. Bovendien heeft de langdurige afbetaling van de schuld aan Stadgenoot een leedtoevoegend effect.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim elf jaar meermalen schuldig gemaakt aan oplichting van haar werkgever Stadgenoot en aan valsheid in geschrift. Door op slinkse wijze de bedrijfsadministratie van Stadgenoot te manipuleren heeft verdachte via zogenaamde batchbetalingen, al dan niet via de rekening van haar dochter, forse bedragen van in totaal ruim anderhalf miljoen euro op haar rekening laten storten. Hierdoor heeft verdachte haar werkgever, een stichting met een ideëel oogmerk, namelijk het zorgen voor betaalbare woningen op de Amsterdamse huizenmarkt, grote financiële schade toegebracht. Verdachte heeft de strafbare feiten gepleegd met als doel om haar gokverslaving te kunnen (blijven) bekostigen en zij heeft ook verklaard dat het meeste geld door haar is vergokt. Daarbij heeft zij zich niets aangetrokken van de belangen van het bedrijf waarvoor zij werkzaam was. Bovendien is het door de werkgever in verdachte gestelde vertrouwen op ernstige wijze geschonden. Aan de oplichting is slechts een einde gekomen doordat een bankmedewerker Stadgenoot inlichtte over meerdere transacties vanuit Stadgenoot naar de rekening van verdachte. Het is dus niet verdachte zelf geweest die tot inkeer kwam en de oplichting stopte.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het adviesrapport van reclassering Inforsa van 1 februari 2021. De reclassering heeft, zakelijk weergegeven, het volgende gerapporteerd.
Als gevolg van privé-gebeurtenissen in het leven van verdachte heeft zij in 2006 een gokverslaving ontwikkeld. Kort nadat zij in september 2019 door Stadgenoot op staande voet werd ontslagen, heeft zij hulp gezocht voor haar verslavingsproblematiek. In november 2019 heeft verdachte een behandeling bij Hervitas voor haar gokverslaving positief afgerond. Momenteel volgt verdachte een nazorgtraject. Verdachte heeft forse schulden bij Stadgenoot en bij de Belastingdienst. De schuld bij Stadgenoot heeft verdachte deels afbetaald met de verkoop van haar woning in Amsterdam. De opbrengst van de aanstaande verkoop van haar woning in [woonplaats] , waar zij met haar dochter woont, gaat eveneens naar Stadgenoot. Verdachte is aangemeld bij Stichting de Tussenvoorziening in [woonplaats] , zodat passende woonruimte kan worden gezocht op het moment dat verdachte en haar dochter dakloos raken.
Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Indien de problemen van verdachte niet worden behandeld, is het risico op recidive verhoogd. Bij een terugval in haar verslavingsproblematiek geldt ook een verhoogd recidiverisico. De vaardigheden van verdachte om met problemen en stress om te gaan zijn beperkt. Bij een bewezenverklaring wordt geadviseerd om aan verdachte een voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij reclassering Inforsa, ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening en een verbod op kansspelen. Verder wordt geadviseerd om hieraan een proeftijd van één jaar te verbinden, zodat de reclassering verdachte kan monitoren en er op kan toezien dat verdachte niet opnieuw ontregelt. Verdachte is gemotiveerd voor gedragsverandering, behandeling en begeleiding.
Ter terechtzitting heeft de toezichthouder van verdachte, mevrouw [naam 1] , zich aangesloten bij het advies van de reclassering. De heer [naam 2] , psychotherapeut bij Hervitas, heeft benadrukt dat verdachte de behandeling voor haar gokverslaving positief heeft afgerond en dat zij het nazorgtraject onbeperkt kan blijven volgen.
De straf
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor fraudedelicten met een benadelingsbedrag van meer dan één miljoen euro heeft als vertrekpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden.
Er zijn strafverminderende factoren die de rechtbank mee laat wegen.
Niet is gebleken dat verdachte de verkregen geldbedragen nog in haar bezit heeft. Verdachte heeft naar eigen zeggen al het geld, op enkele huishoudelijke uitgaven na, vergokt. De rechtbank weegt mee dat verdachte door de civiele rechter is veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van ruim 1,3 miljoen euro. Daarmee zal verdachte nog zeer lange tijd de gevolgen van haar handelen moeten dragen. Een langdurige gevangenisstraf zal niet bijdragen aan haar mogelijkheden om de schade aan Stadgenoot te vergoeden.
Verdachte is niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld, heeft berouw getoond en heeft er blijk van gegeven dat zij de ernst van de door haar aangerichte financiële schade voor Stadgenoot inziet.
Verder wordt meegewogen dat verdachte – zoals zij zelf ter terechtzitting heeft verklaard – op eigen initiatief een casinoverbod heeft gekregen, hulp heeft gezocht bij haar broer voor het beheren van haar financiën en dat zij succesvol een behandeling heeft ondergaan voor haar gokverslaving.
Ten slotte weegt de rechtbank bij het bepalen van de straf mee dat verdachte de zorg draagt voor haar minderjarige dochter.
Genoemde strafverminderende factoren leiden tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf van de maximale duur van 240 uren opleggen, met aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met daaraan gekoppeld een proeftijd van drie jaren. Met oplegging van een fors voorwaardelijk strafdeel wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht bij reclassering Inforsa, ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening en een verbod op kansspelen. Bij het bepalen van de proeftijd heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte een onzekere periode tegemoet gaat. In deze periode kan verdachte, ter voorkoming van een terugval in haar gokverslaving en delictgedrag, alle hulp en ondersteuning goed gebruiken. De door de reclassering geadviseerde proeftijd van één jaar acht de rechtbank niet afdoende, gezien de – op dit moment – onzekere toekomst voor verdachte.
De rechtbank legt aldus een lagere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf. Met de oplegging van deze straf is de rechtbank van oordeel dat dit enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt, en anderzijds rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
oplichting, meermalen gepleegd;
Feit 2:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat deze straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij reclassering Inforsa op het adres Wittevrouwenkade 6 in Utrecht. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen voor haar gokverslaving en de daaraan gerelateerde onderliggende problematiek door de forensische ambulante zorg van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- meewerkt aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen. Veroordeelde werkt mee met het traject intensief beheer, budgetbeheer, van Stadsgeldbeheer (Stichting de Tussenvoorziening in Utrecht). Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden;
- niet deelneemt aan kansspelen.
Geeft aan reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken;
- zich meldt bij voornoemde reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Mannen, voorzitter,
mrs. A.S. Dogan en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2021.