ECLI:NL:RBAMS:2021:8277

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
C/13/697409 / FA RK 21-950
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het kader van vechtscheiding met aandacht voor hulpverlening en ouderschap

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 10 februari 2023 een tussenuitspraak gedaan in een geschil over gezamenlijke gezagsuitoefening tussen de vader en de moeder van een minderjarige. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Toughza, en de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. el Aqde, zijn verwikkeld in een vechtscheiding waarbij de zorgregeling voor hun kind centraal staat. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een rol gespeeld in de procedure. De rechtbank heeft eerder op 22 december 2021 een ouderschapsplan gewijzigd, waarbij de zorgverdeling tussen de ouders is vastgesteld. De vader heeft aangegeven dat hij momenteel overbelast is door een depressie en verzoekt om een wijziging in de zorgregeling, zodat hij minder vaak contact heeft met zijn kind. De moeder daarentegen pleit voor een co-ouderschap en stelt dat de vader zijn verantwoordelijkheden moet blijven nemen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 december 2022 en 27 januari 2023 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad en Jeugdbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gebrek aan communicatie en overeenstemming is tussen de ouders, wat leidt tot zorgen over de impact op het kind. De rechtbank heeft besloten om de zorgregeling te wijzigen, zodat de vader in even weken van vrijdag na school tot dinsdag en in oneven weken van donderdag na school tot vrijdag contact heeft met het kind. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden tot 3 juli 2023 om de situatie te monitoren en verdere ontwikkelingen te volgen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/697409 / FA RK 21-950 (ED/LS)
Beschikking van 10 februari 2023 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. S. Toughza te Amsterdam,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. A. el Aqde te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 december 2021 heeft de rechtbank het ouderschapsplan van 11 maart 2020, welke deel uitmaakt van de beschikking
24 april 2020, in zoverre gewijzigd:
- bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders voorlopig aldus:
- [minderjarige] is van vrijdag na de opvang/school tot maandag naar de opvang/school bij de vader;
- [minderjarige] is van maandag na de opvang/school tot vrijdag naar de opvang/school bij de
moeder;
behoudens het laatste weekend van de maand, te beginnen vanaf het weekend van
31 december 2021, dan zal [minderjarige] telkens van vrijdag na de opvang/school tot zondag
17
uur bij de moeder zijn;
- bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders ter zake de vakanties
en feestdagen en de verjaardag van [minderjarige] , met ingang van de dag dat [minderjarige] naar het
basisonderwijs gaat, aldus:
- indien de vakantie twee of meer weken betreft dan zal de vakantie bij helfte worden
verdeeld, waarbij [minderjarige] in de even jaren de eerste helft bij de moeder verblijft en de
tweede helft bij de vader en in de oneven jaren andersom;
- indien de vakantie of feestdag een week of minder betreft dan zal de huidige zorgregeling
doorlopen;
- tijdens islamitische feestdagen verblijft [minderjarige] in de even jaren vanaf 09.00 uur tot en met
14
uur bij de moeder en van 14.00 uur tot 19.00 uur bij de vader en in de oneven jaren
andersom;
- de verjaardag van [minderjarige] wordt gevierd bij de ouder waar [minderjarige] op dat moment verblijft.
1.2.
Op 15 december 2022 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij is overeengekomen dat de Raad contact opneemt met de jeugdzorgmedewerker en een eventuele ondertoezichtstelling aan hem zal voorleggen.
1.3.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 januari 2023.
Verschenen zijn:
  • De vader met zijn advocaat;
  • De moeder met haar advocaat;
  • Mevrouw [naam 1] namens de Raad;
  • Mevrouw [naam 2] namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat, afgaande op hetgeen door de vader wordt aangevoerd, duidelijk is dat het niet goed met hem gaat. Enerzijds is het juist dat ouders altijd beschikbaar moeten zijn voor hun kinderen, ook als het minder goed met ze gaat. Anderzijds is het ook de taak van de ene ouder om de andere ouder op te vangen wanneer het niet goed gaat en daar om wordt gevraagd. De moeder is communicatief zeer vaardig en de Raad begrijpt dat dat intimiderend kan overkomen. Het is belangrijk dat hierin rust wordt gevonden en dat de overdrachtsmomenten tussen partijen worden geminimaliseerd. De Raad heeft ter zitting voorgesteld om het verzoek van de vader toe te wijzen en dat er daarna door de hulpverlening wordt gekeken wat er mogelijk is en hoe partijen verdergaan, zodat er even wat rust komt. De Raad heeft ten slotte aangegeven dat, voor de band tussen ouder en kind, het aantal dagen contact minder belangrijk is dan de kwaliteit van het contact.
2.2.
Jeugdbescherming heeft ter zitting aangegeven dat er huisbezoeken hebben plaatsgevonden en dat in ieder geval duidelijk is geworden dat ouders het nergens over eens zijn. Tot op heden is nog geen toestemming van de moeder verkregen om informatie van alle hulpverlening te verkrijgen, terwijl dit wel nodig is. Daarnaast is er contact geweest met school. Volgens school gaat het het beter met [minderjarige] dan in het begin, maar er zijn nog wel zorgen. Dit is alles wat tot nu toe bekend is bij Jeugdbescherming. Verder heeft Jeugdbescherming tijdens de zitting aangegeven dat zij geen advies kunnen geven omtrent de omgang, ook niet op een later moment. Jeugdbescherming zou zich daarvoor tot Spoedhulp richten, echter heeft Spoedhulp in deze al geadviseerd. Jeugdbescherming heeft aangegeven dat het mogelijk is om de belastbaarheid van de vader te onderzoeken, maar dat er dan wel toestemming moet worden gegeven voor inzage in de behandeling die vader krijgt.
2.3.
De vader heeft tijdens de zitting aangegeven dat het niet goed met hem gaat. De vader heeft nu drie gesprekken gehad met een psycholoog. Hij heeft een depressie en hem is geadviseerd om (tijdelijk) te stoppen met zijn werk. Hij is bereid om dit inzichtelijk te maken voor Jeugdbescherming. De vader heeft verklaard dat hij het echt niet meer kan opbrengen en dat hij ook merkt dat [minderjarige] er last van heeft. Hij huilt veel en vraagt wanneer hij weer naar de moeder mag. Zijn nieuwe partner heeft, naar aanleiding van alles wat zich heeft voorgevallen met de moeder, teruggetrokken uit de zorg voor [minderjarige] . De vader verzoekt om, met een eindbeschikking, te bepalen de omgang met [minderjarige] om de week te laten plaatsvinden, van vrijdag na de opvang/school tot dinsdag naar de opvang/school. Op deze manier hebben partijen ook geen overdrachtsmoment met elkaar. De vader is wel bereid om trajecten aan te gaan om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De vader heeft aangegeven dat hij op dit moment al meer kinderalimentatie betaalt dan waartoe hij verplicht is.
2.4.
De moeder heeft aangevoerd dat ook ouders met een depressie ouders zijn en dat de man een verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van [minderjarige] . Het zal veel invloed hebben op [minderjarige] als de moeder aan hem moet vertellen dat hij zijn vader minder vaak zal zien. [minderjarige] is gek op zijn vader en telt de dagen af wanneer hij weer naar zijn vader mag. De moeder stelt een week op-week af regeling voor. Op deze manier zal de vader ook overdag worden ontlast gedurende de doordeweekse dagen, omdat [minderjarige] dan naar school gaat. De moeder is bereid om deze voorgestelde regeling eventueel langzaam op te bouwen. De moeder heeft aangegeven dat zij bereid is om een gesprek aan te gaan met de nieuwe partner van de vader. Door de vader wordt aangegeven dat dit station gepasseerd is, maar het kan eventueel ook met Jeugdbescherming erbij. Zij heeft ter zitting tevens haar toestemming verleend aan Jeugdbescherming om informatie van alle hulpverlening te verkrijgen, en stelt dat hierover miscommunicatie is geweest. Door de moeder wordt voorgesteld om geen eindbeschikking te geven, maar de zaak aan te houden. Voorts stelt de moeder dat indien het verzoek van de vader wordt toegewezen, dat zij meer financiële compensatie wenst omdat het voor haar dan moeilijker zal worden om te werken.
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat ouders lijnrecht tegenover elkaar staan en dat het (nu) niet gaat lukken om dichterbij elkaar te komen. De rechtbank betreurt dat en stelt dat het van belang is dat partijen een manier gaan vinden om de zorg over [minderjarige] samen te kunnen blijven dragen, bijvoorbeeld in de vorm van parellel ouderschap. [minderjarige] is op dit moment pas vier jaar oud, en ouders moeten dus nog een lange tijd de opvoeding en verzorging van [minderjarige] met elkaar vormgeven. Ten aanzien van de omgang geeft de vader aan dat hij het in verband met zijn depressie niet meer kan opbrengen om iedere week omgang te hebben met [minderjarige] en de moeder persisteert bij een co-ouderschap, dan wel toewerken naar co-ouderschap. De rechtbank heeft ter zitting gezien dat geen van beide ouders op dit moment in staat is naar de andere ouder toe te bewegen. Beide ouders houden vast aan hun wens over de omgang en beiden menen daarmee in het belang van [minderjarige] te handelen. Het belang van [minderjarige] vraagt echter van ouders dat zij zich flexibel kunnen opstellen, temeer nu [minderjarige] nog zo jong is en hij door gezondheidsproblemen al een hoop heeft meegemaakt in zijn leven, waar hij de nodige last van ervaart. Dat de flexibiliteit bij beide ouders nu geheel afwezig lijkt te zijn baart de rechtbank grote zorgen.
2.6.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de stelling van de vader dat hij momenteel overbelast is en het nodig heeft om ontlast te worden in de zorg voor [minderjarige] . Weliswaar heeft hij een nieuwe partner die hem zou kunnen helpen, maar gelet op de beschuldigingen van de moeder naar deze partner – waarvoor nog geen herstelgesprek heeft plaatsgevonden – kan de rechtbank zich voorstellen dat deze daar huiverig voor is. Nog daargelaten het gegeven dat de nieuwe partner zelf ook werkt en ook nog de zorg draagt voor het afgelopen najaar geboren broertje van [minderjarige] . De rechtbank is het dan ook eens met de Raad dat van de moeder gevraagd kan worden om de vader te ontlasten en zal daarom tegemoetkomen aan de wens van de vader. De rechtbank het echter ook in het belang van zowel [minderjarige] als de vader dat de huidige situatie niet teveel wordt ontwricht. De rechtbank vindt het belangrijk dat [minderjarige] en de vader elkaar iedere week blijven zien, en zal dan ook bepalen dat de vader en [minderjarige] elkaar de ene week zien van vrijdag uit school tot dinsdag naar school, en de andere week van donderdag uit school tot vrijdag naar school. Op deze manier zal de vader twee weekenden per maand worden ontlast, maar is er nog steeds iedere week contact, terwijl er geen overdrachtsmomenten tussen moeder en vader hoeven te zijn. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij bereid is om [minderjarige] van en naar school te halen en brengen, mocht het niet lukken om het speciale vervoer ook van en naar het huis van de vader te laten plaatsvinden op de dagen dat [minderjarige] bij de vader is. Voor wat betreft de vakantie- en feestdagen blijft de zorgregeling zoals deze is vastgesteld bij beschikking van 2 december 2021.
2.7.
Gezien de complexe situatie is het naar het oordeel van de rechtbank nu niet mogelijk een eindbeslissing te nemen. De rechtbank hoopt dat de klachten van de vader van tijdelijke aard zijn en dat hij zich in de nabije toekomst weer beter zal voelen, nu hij onder behandeling is, met medicatie zal beginnen en ontlast wordt in de zorg voor [minderjarige] . De rechtbank spreekt daarbij de hoop uit dat hij het dan weer aan zal kunnen om meer zorg te dragen voor [minderjarige] dan hij nu voor ogen heeft en de moeder aldus meer tegemoet kan komen in haar wens om tot een week op-week af regeling te komen. Het is dan ook van belang dat de zaak wordt aangehouden zodat dit gemonitord kan worden.
De rechtbank zal de zaak pro forma aanhouden tot
3 juli 2023(vlak voor de zomervakantie) zodat er zicht kan blijven c.q. komen op:
  • de impact van de situatie en de gewijzigde zorgregeling op [minderjarige] ;
  • de hulpverlening die vader krijgt en hoe het met vader gaat;
  • de eventuele mogelijkheden tot uitbreiding van het contact tussen vader en [minderjarige] ;
  • de eventuele vanuit Jeugdbescherming in te zetten hulpverlening.
De rechtbank verzoekt partijen om uiterlijk twee weken voor de zitting,
19 juni 2023,de rechtbank te informeren over de stand van zaken en de gewenste voorgang van de procedure.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijzigt de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus met ingang van heden:
  • [minderjarige] verblijft in de even weken bij de vader van vrijdag uit school tot dinsdag naar school;
  • [minderjarige] verblijft in de oneven weken bij de vader van donderdag uit school tot vrijdag naar school;
Waarbij de vader [minderjarige] van en naar school zal halen en brengen indien dit niet mogelijk is met het speciale vervoer;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover, uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
bepaalt dat de behandeling omtrent de zorgregeling
pro formawordt voortgezet op
3 juli 2023, en verzoekt partijen de rechtbank uiterlijk op
19 juni 2023te informeren over de stand van zaken en zich uit te laten over de gewenste voortgang van deze procedure;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. E.M. Devis, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van L.G.M. Sol, griffier, op 10 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).