ECLI:NL:RBAMS:2021:818

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
Zaakgegevens C/13/695198 / JE RK 20/1126
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffen ondertoezichtstelling in jeugdzaak met aanhoudende zorgen over ontwikkeling en veiligheid van minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 januari 2021 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling van haar minderjarige zoon, geboren in 2003. De ondertoezichtstelling was eerder opgelegd op 21 oktober 2020 door de kinderrechter, omdat de ontwikkeling van de jongere ernstig werd bedreigd. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.S. Pot, stelde dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig was en dat de gronden voor deze maatregel niet langer aanwezig waren. De vader, vertegenwoordigd door mr. K. van der Meij, voerde echter aan dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk was, gezien de zorgen over de jongere en het feit dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet waren behaald.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2021, waarbij de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandelde, werd duidelijk dat er nog steeds zorgen waren over de ontwikkeling van de jongere. De WSS, de instantie die de ondertoezichtstelling uitvoert, gaf aan dat er nog steeds belangrijke doelen te behalen waren, zoals het herstellen van het contact met de vader en het verkrijgen van inzicht in de situatie van de moeder. De kinderrechter oordeelde dat, ondanks de korte tijd tot meerderjarigheid van de jongere, de ondertoezichtstelling moest blijven bestaan om de veiligheid en ontwikkeling van de jongere te waarborgen.

De kinderrechter wees het verzoek van de moeder af en benadrukte dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft totdat het gerechtshof zich heeft uitgesproken over het hoger beroep dat door de moeder was ingesteld tegen de eerdere beschikking. De kinderrechter concludeerde dat de jongere momenteel de begeleiding en bescherming nodig heeft die de ondertoezichtstelling biedt, en dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier samen te werken in het belang van hun kind.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Familie- en Jeugdrecht
Afdeling privaatrecht
Zaakgegevens : C/13/695198 / JE RK 20/1126
datum uitspraak: 14 januari 2021

beschikking op verzoek tot opheffing ondertoezichtstelling

Beschikking van de kinderrechter in de bovengenoemde rechtbank naar aanleiding van het door de moeder ingediende verzoek met betrekking tot de minderjarige:

[jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .

[moeder] , wonende te [woonplaats] , is de moeder.

Advocaat: mr. R.S. Pot

[vader] , wonende te [woonplaats] , is de vader.

Advocaat: mr. K. van der Meij (neemt waar voor mr. Hoppenbrouwers)
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan: [jongmeerderjarige] , de ouders en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS)

Verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek van de moeder van 28 december 2020, ingediend door mr. Pot en ingekomen bij de griffie op 31 december 2020.
- de schriftelijke reactie met bijlagen van de vader van 6 januari 2021, ingediend door mr. Van der Meij en ingekomen bij griffie op 8 januari 2021.
Op 14 januari 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten
deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Pot;
- de vader, bijgestaan door mr. Van der Meij;
- [woonplaats] , namens de WSS.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [jongmeerderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 21 oktober 2020 is [jongmeerderjarige] onder toezicht gesteld van de WSS tot aan zijn meerderjarigheid, te weten tot 24 januari 2021.
Op 24 december 2020 heeft bij het gerechtshof het door de moeder ingestelde hoger beroep gediend tegen de beschikking van 21 oktober 2020. De beschikking van het gerechtshof volgt nog, naar verwachting vóór 5 februari 2021.
De kantonrechter heeft op 13 november 2020 beslist dat [jongmeerderjarige] onder curatele wordt gesteld van een rechtspersoon. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Het verzoek

De moeder verzoekt de ondertoezichtstelling van [jongmeerderjarige] op te heffen.

De standpunten

Mr. Pot heeft namens de moeder het verzoekschrift mondeling toegelicht. Afgezien van het feit dat de ondertoezichtstelling ten onrechte is opgelegd, tegen welke beslissing hoger beroep is ingesteld, zijn er momenteel redenen om deze op te heffen. De ondertoezichtstelling is niet meer nodig en de gestelde gronden zijn niet (meer) aanwezig. De moeder heeft meegewerkt en heeft ondanks de WSS zelf alle inspanningen verricht in het belang van [jongmeerderjarige] . De WSS doet verder niets en er worden slechts ongefundeerde aannames gedaan over de moeder. Voorkomen moet worden dat deze desinformatie door de WSS aan de curator wordt overgedragen, waardoor [jongmeerderjarige] een bepaald stempel krijgt. Het feit dat de omgang met vader nog niet is gerealiseerd, is geen zelfstandige grond voor een ondertoezichtstelling
De moeder heeft naar voren gebracht dat er veel onwaarheden in het dossier zitten. Zij heeft niets gehoord van de WSS sinds het plan van aanpak. Het is een groot bezwaar wanneer de WSS het dossier straks overdraagt aan de curator. [jongmeerderjarige] heeft nog geen omgang met zijn vader, maar dat is niet aan haar te wijten. De gegeven mogelijkheden voldeden niet aan de veiligheid die [jongmeerderjarige] nodig heeft. De ondertoezichtstelling moet worden opgeheven, aldus de moeder.
Mr. Van der Meij heeft namens de vader bepleit om het verzoek af te wijzen. Er is nog geen uitspraak van het hof ten aanzien van de opgelegde ondertoezichtstelling en er moet voor worden gewaakt dat onderhavig verzoek een verkapt hoger beroep is. Uitgaande van de beschikking van 21 oktober 2020 kan worden vastgesteld dat de door de kinderrechter gestelde doelen van de ondertoezichtstelling nog niet allemaal behaald zijn en is er dus geen reden om de ondertoezichtstelling op te heffen. Het opheffen zou ook schadelijk zijn voor [jongmeerderjarige] omdat de WSS wel degelijk actief is. Het is in het belang van [jongmeerderjarige] dat het contact met de vader wordt hersteld en dat de curator een volledige overdracht krijgt van de WSS.
De vader heeft aangegeven nog steeds zorgen te hebben over [jongmeerderjarige] . Van de WSS krijgt hij informatie over zijn situatie, van de moeder niet. Het is ook belangrijk dat de curator het hele dossier krijgt en niet gefilterd door de moeder. De vader is bang dat de moeder er voor wil zorgen dat hij geen contact meer krijgt met [jongmeerderjarige] .
De WSS heeft naar voren gebracht dat zij wekelijks contact hebben (al dan niet per mail) met de ouders en de advocaten. Een deel van de doelen is behaald, omdat [jongmeerderjarige] naar zijn dagbesteding gaat en de benodigde medicatie krijgt. De moeder kan [jongmeerderjarige] voorzien in zijn basisbehoefte, maar er is verder nog steeds weinig zicht op haar functioneren. Op dit moment zijn er ook nog steeds zorgen over het uitblijven van omgang met de vader, waarover met de moeder geen afspraken te maken zijn. Daarnaast is het in het belang van [jongmeerderjarige] dat de WSS het hele dossier kan overdragen aan de curator.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:261 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid, niet langer is vervuld.
[jongmeerderjarige] is op 21 oktober 2020 onder toezicht gesteld van de WSS, omdat gebleken is dat [jongmeerderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het is een kwetsbare beperkte jongen waarbij zicht op zijn ontwikkeling en op zijn veiligheid noodzakelijk zijn geacht. [jongmeerderjarige] heeft tien jaar bij zijn vader gewoond en woont nu bij zijn moeder. Sinds mei 2019 heeft de vader [jongmeerderjarige] niet meer gezien. Hoewel de ouders liefdevol zijn en betrokken bij [jongmeerderjarige] lukt het hen niet om onderling constructief als ouders te communiceren.
De doelen waaraan gedurende de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden zijn de volgende:
  • [jongmeerderjarige] is veilig, ontwikkelt zich naar vermogen en krijgt de begeleiding die hij nodig heeft;
  • De opvoedsituatie is veilig en toereikend;
  • [jongmeerderjarige] gaat naar een passende dagbesteding;
  • Zijn medicatie is goed op hem afgestemd;
  • Belangrijke beslissingen over [jongmeerderjarige] worden genomen door de ouders samen en in overleg;
  • De ouders werken samen met de hulpverlening ook als hij achttien jaar oud is geworden;
  • [jongmeerderjarige] krijgt de kans om zijn vader te zien in een veilige setting, onder professionele begeleiding;
  • De moeder zorgt ervoor dat zij niet overbelast raakt;
  • Er wordt een weloverwogen besluit genomen wie de curator wordt van [jongmeerderjarige] .
Het gerechtshof zal binnenkort nog oordelen over de vraag of de kinderrechter op 21 oktober 2020 op goede gronden de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken en of er op het moment van de uitspraak van het gerechtshof nog gronden bestaan voor een dergelijke maatregel. Zolang het gerechtshof zich daar nog niet over heeft uitgelaten, gaat de kinderrechter er onder de huidige omstandigheden vanuit dat er van die gronden nog sprake is, waarmee de ondertoezichtstelling en de daarbij bepaalde doelen een feit zijn.
Anders dan de moeder en haar raadsman stellen, is de kinderrechter van oordeel dat de eerdere gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds worden vervuld. Weliswaar blijkt dat de medicatie van [jongmeerderjarige] goed is afgestemd en dat hij zijn medicatie krijgt, maar de overige doelen zijn nog niet behaald. Zo heeft de kantonrechter inmiddels een curator benoemd, maar de moeder is daar tegen in hoger beroep gegaan.. Ook heeft er nog steeds geen omgang met de vader plaatsgevonden en is de moeder niet in staat gebleken om daar aan mee te werken. Ter zitting is gebleken dat de WSS - hoe kort de resterende tijd van de ondertoezichtstelling ook nog is - een belangrijke rol vervult in het vervullen van de overige doelen. Het is van belang dat in de korte tijd die nog resteert voordat [jongmeerderjarige] meerderjarig wordt onder meer de mogelijkheden tot omgang met de vader worden onderzocht, de WSS is daar druk mee bezig. Ook is het belang dat de WSS inzicht probeert te krijgen in de zorgen omtrent het functioneren van de moeder. Ten slotte is het nodig dat de WSS hun bevindingen en ervaringen kunnen doorgeven aan de onafhankelijke curator. Het is in het belang van [jongmeerderjarige] dat hij ook als hij meerderjarig is geworden de bescherming krijgt en er door een onafhankelijke persoon/instantie toezicht wordt gehouden op de belangen van [jongmeerderjarige] gelet op het feit dat hij vanwege zijn problematiek daar zelf niet toe in staat is. Zijn ouders zijn – hoe liefdevol zij naar beste eer en geweten ook handelen – niet in staat om op een constructieve en volwassen wijze met elkaar samen te werken in het belang van [jongmeerderjarige] . De kinderrechter zal het verzoek tot opheffen van de ondertoezichtstelling dan ook afwijzen.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

De beslissing

De kinderrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van der Kaay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. P. Tanis als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze
beschikking is vastgesteld op 19 januari 2021 .
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam