ECLI:NL:RBAMS:2021:8165

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
13/139765-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware mishandeling en veroordeling tot voorwaardelijke taakstraf voor openlijk geweld op het Rembrandtplein

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling en openlijk geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling en poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte verantwoordelijk was voor de fatale klap die het letsel bij het slachtoffer, [benadeelde partij], heeft veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat de fatale klap ongeveer vier minuten na een eerdere vechtpartij plaatsvond en dat er geen bewijs was dat de verdachte deze klap had uitgedeeld.

Echter, de rechtbank oordeelde wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijk geweld tegen [benadeelde partij]. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld door zich terug in de groep te begeven en een vuist te maken in de richting van het slachtoffer. Dit werd gekwalificeerd als openlijk geweld in vereniging, wat bewezen werd verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 januari 2018. De rechtbank heeft de overige vorderingen van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende waren onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/139765-18 (Promis)
Datum uitspraak: 28 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 14 juli 2021, na verwijzing van de politierechter. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H.K. ter Brake naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de benadeelde partij [benadeelde partij] en zijn raadsvrouw mr. L. ter Steeg naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 21 januari 2018 heeft schuldig gemaakt aan
- primair: zware mishandeling van [benadeelde partij] ;
- subsidiair: poging zware mishandeling van [benadeelde partij] ;
- meer subsidiair: openlijk geweld tegen [benadeelde partij] ;
- meest subsidiair: mishandeling van [benadeelde partij] .
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich – onder verwijzing naar het schriftelijke requisitoir – op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde (zware mishandeling). De fatale klap waardoor het letsel bij [benadeelde partij] is ontstaan, heeft ongeveer vier minuten na een grotere vechtpartij plaatsgevonden. De officier van justitie ziet dat als een los geweldsmoment. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat verdachte voor die fatale klap verantwoordelijk is. Daarnaast kan ook niet worden vastgesteld dat [benadeelde partij] op een ander moment daadwerkelijk door verdachte is geslagen, zodat hij ook moet worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde (poging zware mishandeling).
De officier van justitie vindt wel dat kan worden vastgesteld dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] . Uit het dossier blijkt dat verdachte – een aantal minuten voorafgaand aan de fatale klap – samen met anderen is verwikkeld in een vechtpartij met [benadeelde partij] op het Rembrandtplein. Agenten zien dat verdachte uit de groep wordt getrokken, daarna de groep weer inloopt en met zijn vuist een stootbeweging maakt in de richting van [benadeelde partij] , zonder dat daarbij te zien is of het slachtoffer wordt geraakt. De handeling van verdachte is te kwalificeren als een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld tegen [benadeelde partij] op dat moment. Het meer subsidiair ten laste gelegde openlijk geweld kan dan ook worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
In het bijzonder heeft de raadsman ten aanzien van het openlijk geweld naar voren gebracht dat verdachte geen opzet heeft gehad op het geweld en zijn (verdedigende) handeling niet kan worden aangemerkt als een significante wezenlijk bijdrage aan het openlijk geweld.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak primair en subsidiair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman vindt de rechtbank de primair ten laste gelegde zware mishandeling en de subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling niet bewezen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte de geweldshandeling waaruit het letsel is voortgekomen, vermoedelijk de laatste klap die [benadeelde partij] heeft gekregen, heeft gegeven. Verdachte wordt van deze feiten vrijgesproken.
3.3.2.
Openlijk geweld (meer subsidiair)
Voor het bewijs van 'in vereniging' plegen van geweld in de zin van artikel 141, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) moet komen vast te staan dat de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Deze bijdrage hoeft niet zelf van gewelddadige aard te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die 'in vereniging' geweld pleegt.
Het dossier bevat veel verschillende verklaringen en lezingen over wat zich in de nacht van 21 januari 2018 op het Rembrandtplein heeft afgespeeld. Bij de beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging hecht de rechtbank met name gewicht aan verklaringen in het dossier die niet zijn te herleiden naar personen uit de kring van verdachte of het slachtoffer.
Aangever [benadeelde partij] heeft verklaard dat hij op 21 januari 2018 op het Rembrandtplein in Amsterdam door meerdere personen is geslagen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie volgt dat er op 21 januari 2018 omstreeks 04:19 een opstootje is op het Rembrandtplein ter hoogte van café de Kroon. De verbalisanten zien verdachte midden in de groep staan en op dat moment wordt hij uit de groep weggetrokken. Vervolgens zien de verbalisanten dat verdachte zich terug in de groep beweegt, zijn rechterhand tot een vuist maakt, zijn arm naar achteren doet en met kracht naar voren stoot. Niet gezien wordt dat verdachte daarbij iemand raakt. Verdachte rent vervolgens weg en wordt na een korte achtervolging aangehouden. Dat er sprake is geweest van een vechtpartij waarbij [benadeelde partij] door meerdere personen is aangevallen blijkt ook uit de verklaringen van de beveiligers [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Uit de verklaringen volgt dat het door de groep waartoe verdachte behoorde uitgeoefende geweld heeft bestaan uit het slaan van [benadeelde partij] .
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld geleverd door terug de groep in te lopen en een slaande beweging te maken met zijn vuist in de richting van [benadeelde partij] . Verdachte heeft daarmee opzettelijk een geweldshandeling verricht. Hij heeft de groep ook getalsmatig versterkt bij de confrontatie met het slachtoffer. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank niet dat de laatste klap die aan [benadeelde partij] werd gegeven, los staat van het daarvoor gepleegde geweld tegen hem. Dat tussen het eerdere geweld en die laatste klap enige tijd is verstreken (mogelijk vier minuten) doet daar niet aan af. Het gaat immers steeds om geweld tegen [benadeelde partij] en de locatie van het geweld (op de straat van het Rembrandtplein) is ook dezelfde. Dat betekent dat ook de laatste klap onderdeel uitmaakt van het openlijke geweld. Het incident vond plaats op de openbare weg, te weten op het Rembrandtplein, midden in het centrum van Amsterdam bij een druk uitgaansgebied. Omdat als groep is opgetreden, is het feit ook gezamenlijk gepleegd. Dit maakt dat elke verdachte niet alleen verantwoordelijk is voor het door hem gepleegde geweld, maar ook voor het geweld van zijn mededaders.
Conclusie
De rechtbank vindt gelet op het voorgaande de meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen [benadeelde partij] bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op omstreeks 21 januari 2018 te Amsterdam, openlijk, te weten op het Rembrandtplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] door met kracht één of meerdere malen in zijn gezicht te stompen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte kwam uit café de Kroon en aangever stond hem daar op te wachten en heeft hem vervolgens aangevallen. Daarmee was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waar tegen hij zich mocht verweren.
5.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een noodweersituatie zich niet heeft voorgedaan, zodat verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Verdachte is op enig moment vanuit de groep teruggelopen naar het slachtoffer en heeft toen een slaande beweging of klap uitgedeeld. Daarmee is sprake van een wilsbesluit van verdachte en niet van een situatie waarin gesproken kan worden van een ogenblikkelijke wederechtelijke aanranding waartegen hij zich mocht verdedigen.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Van noodweer kan alleen sprake zijn als de gedraging van de verdachte een verdediging is tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Dat betekent dat gedragingen die als aanvallend moeten worden gezien, gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht, geen grondslag kunnen vormen voor een geslaagd beroep op noodweer.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een noodweersituatie. Op grond van de bevindingen van de politie kan worden vastgesteld dat verdachte tijdens het opstootje/gevecht uit de groep werd getrokken. Verdachte besloot vervolgens terug te lopen in de richting van het slachtoffer. Als in het opstootje sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [benadeelde partij] jegens verdachte, dan was daarvan op het moment dat verdachte uit de groep is gehaald geen sprake meer van. Verdachte besloot daarna zelf om terug de groep in te lopen en een klap/slaande beweging uit te delen. Daarmee was sprake van een aanvalshandeling. Omdat verdachte de confrontatie heeft opgezocht is van verdedigende gedragingen geen sprake en moet het beroep op noodweer worden verworpen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden. Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit, conform artikel 9a Wetboek van Strafrecht, schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft subsidiair geen strafmaatverweer gevoerd, maar wel verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte voor zijn huidige werkzaamheden een Verklaring Omtrent het Gedrag moet kunnen overleggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen een persoon. Het handelen van verdachte en zijn mededaders heeft pijn en letsel bij het slachtoffer veroorzaakt en diens lichamelijke integriteit ernstig aangetast. Bovendien heeft verdachte het bewezenverklaarde feit aan de openbare weg gepleegd, in een druk uitgaansgebied. Dergelijke ernstige strafbare feiten (vaak aangeduid als uitgaansgeweld) maken grote indruk op omstanders die daarvan (ongewild) getuige zijn. Hierdoor worden de algemene gevoelens van onveiligheid en angst in de maatschappij, en het Amsterdamse uitgaansleven in het bijzonder, versterkt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 14 juli 2021 is hij niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank vindt dat voor het bewezenverklaarde feit in beginsel een taakstraf een passende sanctie is. De rechtbank neemt als uitgangspunt het oriëntatiepunt dat strafrechters hanteren voor openlijk geweld, te weten 120 uur taakstraf.
Bij het bepalen van de straf wordt daarnaast in strafverminderende zin rekening gehouden met het tijdsverloop van de zaak. Iedere verdachte heeft recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt - in een geval waarin geen voorlopige hechtenis wordt toegepast - dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen 2 jaar nadat die redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is op 27 december 2018 gedagvaard voor de politierechter. De zaak is bij de tweede behandeling van politierechter op 31 oktober 2019 aangehouden en naar de meervoudige strafkamer verwezen. Dit vonnis van de meervoudige kamer is gewezen op 28 juli 2021, ongeveer zes maanden buiten de gestelde termijn.
De rechtbank wijkt wel af van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De ernst van het feit rechtvaardigt geen schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel. Aan verdachte zal een geheel voorwaardelijke taakstraf worden opgelegd. Verdachte heeft sinds het strafbare feit – ruim drie jaar geleden – geen andere feiten gepleegd en daarom zal aan de voorwaardelijk straf een proeftijd van één jaar worden gekoppeld.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren passend.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 56.687,- aan vergoeding van materiële schade en € 58.055,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunten Openbaar Ministerie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu het opgetreden letsel niet is te koppelen aan het handelen van verdachte en daar geen rechtstreeks gevolg is van zijn handelen. Als de rechtbank van oordeel is dat er materiële en/of immateriële schade is geleden als gevolg van het openlijke geweld dan moet de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege een onevenredige belasting van het strafproces.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen nu er geen direct verband bestaat tussen het opgelopen letsel en het openlijke geweld. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd en er sprake is van eigen schuld. De zaak aanhouden voor een nadere onderbouwing van de vordering benadeelde partij levert een onevenredige belasting op van het strafproces.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij zal voor de gevorderde vergoeding aan materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij heeft verschillende materiële schadeposten ingediend, maar niet kan worden vastgesteld of de opgevoerde schade ook daadwerkelijk is geleden omdat daarvoor voldoende onderbouwing ontbreekt. De behandeling van de vordering levert voor dit deel daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere onderbouwing en/of bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat wel dat aan de benadeelde partij door het ten aanzien van hem bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De benadeelde partij heeft onderbouwd dat sprake is geweest van gecompliceerde breuken in zijn gezicht als gevolg waarvan hij nog altijd de gevolgen ondervindt aan zijn ogen, neus en kaak en hij ook gevoel mist in zijn wangen en maar beperkt zicht heeft aan één oog.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden over de (lichamelijke) gevolgen die het bewezenverklaarde feit met zich hebben gebracht, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid thans op € 1.500,00.
De rechtbank overweegt in het bijzonder dat het bedrag zodanig is vastgesteld dat het ook billijk is als rekening zou worden gehouden met enige mate van eigen schuld van de zijde van de benadeelde partij.
Het hiervoor genoemde bedrag zal worden toegewezen en worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2018.
De benadeelde partij zal ten aanzien van het overige deel van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de (psychische) gevolgen, zoals die door de benadeelde partij zijn omschreven, onvoldoende zijn onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna (in de beslissing) te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte is toegebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.500,00 (vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2018 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat van € 1.500,00 (vijftienhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2018 tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2021.