Op 3 maart 2021 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor het overtreden van een beroepsverbod. De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend voor een bedrag van € 104.250,00, dat volgens het Openbaar Ministerie was verkregen door het overtreden van het beroepsverbod. Tijdens de zitting op 17 februari 2021 heeft de officier van justitie de vordering bijgesteld naar € 89.250,00, na het uitsluiten van bepaalde kosten die niet als wederrechtelijk voordeel konden worden aangemerkt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het overtreden van zijn beroepsverbod. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van het rapport 'berekening wederrechtelijk verkregen voordeel' van 27 januari 2020. De rechtbank concludeert dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 88.500,00 bedraagt, na aftrek van bepaalde vergoedingen die niet als voordeel konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen en heeft de duur van de gijzeling bij niet-betaling vastgesteld op maximaal drie jaar.
De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om een geldbedrag op te leggen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, met inachtneming van de feiten en omstandigheden die in het vonnis zijn opgenomen.