ECLI:NL:RBAMS:2021:8136

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
AMS 19 /1293
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing AOW-pensioen aanvraag door Sociale Verzekeringsbank na onderzoek naar verzekeringstijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Taza, Marokko, en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de afwijzing van zijn aanvraag voor een AOW-pensioen. De Svb had de aanvraag van de eiser, die eerder in 2015 en 2018 een AOW-pensioen had aangevraagd, afgewezen op basis van het feit dat niet was gebleken dat de eiser verzekerd was geweest in de zin van artikel 6, eerste lid, van de AOW. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb uitgebreid navraag heeft gedaan bij de gemeenten Breda, Delft en Rotterdam, evenals bij pensioenfondsen, maar dat er geen bewijs was dat de eiser in Nederland had gewoond of gewerkt.

De eiser had in zijn bezwaar en beroep aangevoerd dat hij wel degelijk verzekerd was, maar de rechtbank oordeelde dat de door hem overgelegde ziekenfondsverklaringen niet voldoende bewijs boden om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser het griffierecht niet tijdig had betaald, maar dat de reden hiervoor, namelijk problemen met het ontvangen van post, verschoonbaar was. Desondanks heeft de rechtbank de inhoudelijke beoordeling van de zaak voortgezet.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb de aanvraag van de eiser op goede gronden had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen recht had op het AOW-pensioen. De rechtbank heeft ook bepaald dat er geen reden was om het betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Taza (Marokko), eiser (hierna: [eiser] )

en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder (hierna: Svb)

(gemachtigde: drs. W. van den Berg).

Procesverloop

Met een besluit van 28 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft de Svb de herhaalde aanvraag van [eiser] om pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen.
Met een besluit van 2 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021.
[eiser] was niet aanwezig. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] woont in Marokko. Op 15 juli 2015 heeft [eiser] via de Caisse Nationale de Sécurité (CNSS) een AOW-pensioen aangevraagd. De Svb heeft de aanvraag afgewezen en vervolgens de bezwaren van [eiser] tegen de afwijzing ongegrond verklaard. Op 17 mei 2018 heeft [eiser] opnieuw een AOW-pensioen aangevraagd. Hierbij heeft hij aangegeven van 1971 tot en met 1973 in Breda, Delft en Rotterdam te hebben gewoond en in de landbouw en in een restaurant te hebben gewerkt. Ook heeft [eiser] ziekenfondsverklaringen van inschrijving meegestuurd van: [persoon] ( [persoon] ), geboren op [geboortedatum] 1952. Met het primaire besluit heeft de Svb zijn aanvraag afgewezen, omdat na onderzoek niet is gebleken dat [eiser] verzekerd is geweest voor de AOW.
2. Naar aanleiding van het bezwaar van [eiser] heeft de Svb opnieuw navraag gedaan bij de gemeentes Breda, Delft en Rotterdam en de pensioenfondsen voor de horeca en catering, bouw en de landbouw industrie. Ook deze keer bleek [eiser] onbekend.
Verder is wat betreft de overgelegde ziekenfondsverklaringen niet aannemelijk geworden dat [eiser] dezelfde persoon is als [persoon] . De Svb vindt daarom dat [eiser] niet in aanmerking kan komen voor een AOW-pensioen.
3. [eiser] is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag voor een AOW-pensioen.
Het oordeel van de rechtbank
Griffierecht
4. De rechtbank stelt vast dat [eiser] het griffierecht niet heeft betaald. [eiser] geeft aan het griffierecht wel te hebben betaald. Ter onderbouwing heeft [eiser] een afschrift meegestuurd, waaruit blijkt dat er namens hem een bedrag van € 47,- is overgemaakt aan ‘GRISSIE LRCR’ met rekeningnummer NL51INGB0705004996 op 11 september 2019. Voor het te laat betalen van het griffierecht geeft [eiser] als reden dat hij op het platteland woont en dat hij moeilijkheden heeft met het ontvangen van post. De rechtbank vindt dat uit het afschrift voldoende blijkt dat het griffierecht door [eiser] is overgemaakt aan de rechtbank. De overschrijding van de termijn vindt de rechtbank verschoonbaar, gelet op de gestelde moeilijkheden met het ontvangen van post ter plaatse. De rechtbank zal daarom de zaak van [eiser] inhoudelijk beoordelen.
AOW-pensioen
5. De rechtbank is van oordeel dat de Svb de aanvraag van [eiser] voor een AOW-pensioen op goede gronden heeft afgewezen. De Svb heeft uitgebreid navraag gedaan bij de door [eiser] genoemde gemeentes en de mogelijke pensioenfondsen. Daaruit is niet gebleken dat [eiser] in Breda, Delft of Rotterdam heeft gewoond of in Nederland heeft gewerkt. Ook is niet komen vast te staan dat de ziekenfondsverklaringen [eiser] betreffen. Dit betekent dat [eiser] niet verzekerd is geweest in de zin van artikel 6, eerste lid, van de AOW. [eiser] heeft verder ook geen stukken meegestuurd in beroep die aannemelijk maken dat hij wel verzekerd is geweest voor de AOW.
Conclusie
6. De Svb heeft de AOW-aanvraag van [eiser] terecht geweigerd. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt.
7. Er is geen reden om het betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.