ECLI:NL:RBAMS:2021:8131

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
13.167463.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof door minderjarige met geweld en bedreiging

Op 25 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 14-jarige verdachte die samen met een medeverdachte een straatroof heeft gepleegd. De verdachte heeft onder bedreiging met een mes het slachtoffer beroofd van zijn bestelling, die door de medeverdachte telefonisch was geplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige misdaad die impact heeft gehad op het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een jeugddetentie van 30 dagen had geëist, aangepast en een deels voorwaardelijke werkstraf opgelegd van 120 uur, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de voorwaarden voor zijn straf vastgesteld, waaronder toezicht door de Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn leeftijd en de impact van het delict op het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.167463.21
Datum uitspraak: 25 november 2021 (onmiddellijk uitspraak)
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2006,
wonende op het adres [adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 november 2021 beraadslaagd en onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door
mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad),
mevrouw [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en de ouders van verdachte, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
het plegen van een diefstal met geweld en bedreiging met geweld op de openbare weg samen met een ander door een mes te laten zien op 25 juni 2021 te Amsterdam.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De rechtbank acht het feit bewezen op basis van de aangifte van [aangever] , de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de tweede verklaring van [medeverdachte] (afgelegd op 27 juni 2021).
4.2.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 juni 2021 te Amsterdam, op de openbare weg Kelbergen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- maaltijden en
- drinken,
toebehorende aan [bedrijf] (gevestigd aan de [adres] ), welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte, en zijn mededader opzettelijk dreigend en gewelddadig
- een greep hebben gedaan naar het wisselgeld dat voornoemde [aangever] in zijn handen had en
- voornoemde [aangever] een mes, hebben voorgehouden en
- voornoemde maaltijden en dat drinken uit de scooter box van voornoemde [aangever] hebben gepakt en
- met voornoemde maaltijden en dat drinken zijn weggerend en
- de diefstal van voornoemde maaltijden en drinken, met een telefoon hebben gefilmd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Hierbij dient toezicht en begeleiding en de geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden opgelegd. Daarnaast dient aan verdachte een werkstraf te worden opgelegd voor de duur van 60 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen.
De vordering van de benadeelde partij kan hoofdelijk worden toegewezen voor een bedrag van € 61,95 aan materiële schade en een bedrag van € 750,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente, met de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte al 12 dagen in voorarrest heeft gezeten. Omdat verdachte een bekennende verdachte is en ten tijde van het plegen van het delict pas 14 jaar oud was heeft de raadsman een geheel voorwaardelijke werkstraf bepleit.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof. Onder bedreiging met een mes heeft verdachte het slachtoffer beroofd van de bestelling die de medeverdachte telefonisch had geplaatst. Verdachte is met de bestelling hard weggerend terwijl de medeverdachte dit alles op afstand heeft gefilmd. Verdachte en zijn mededader hebben kennelijk alleen maar oog gehad voor hun eigen gewin en zich totaal niet bekommerd wat de impact van deze beroving voor het slachtoffer zou kunnen betekenen. Uit de door het slachtoffer ingediende vordering volgt dat de beroving impact heeft gehad op zijn functioneren en dat hij bang is om opnieuw beroofd te worden. Het is een ernstig feit en de rechtbank rekent dit verdachte dan ook aan. Daarnaast wakkert een dergelijke feit, gepleegd op de openbare weg, gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 25 november 2021 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor dergelijke feiten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door J.A.E.M. van den Bosch, GZ-psycholoog, opgemaakt op 13 oktober 2021;
  • rapport van JBRA, opgemaakt op 19 november 2021.
De psycholoog heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Hij is een gesloten jongen en kwetsbaar voor beïnvloeding. Verdachte is drie jaar geleden met zijn moeder uit Suriname gekomen en de aansluiting met leeftijdsgenoten in de Nederlandse
cultuur verloopt moeizaam. Hij heeft ervaring met pestgedrag door anderen. Stoer doen is een manier om bij de groep te horen.
Vanuit zijn leeftijd en persoonlijke kwetsbaarheid is hij nog egocentrisch en opportunistisch, wat zijn handelen mede heeft beïnvloed. De psycholoog heeft geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
HetOm het recidivegevaar kan beperkt worden door verdachte ondersteuning te bieden op het gebied van persoonlijke ontwikkeling door therapie en training, door aandacht te hebben voor zijn schoolgang en hem te ondersteunen daar waar hij het nodig heeft zowel qua leren als qua persoonlijke ontwikkeling, het stimuleren om zijn vrije tijd in te vullen met sport, een hobby en het hebben van een bijbaantje, het inzetten van ouderbegeleiding om de moeder te ondersteunen bij haar opgroeiende puber in de Nederlandse cultuur. Begeleiding kan worden opgelegd als voorwaarde bij een voorwaardelijke straf.
JBRA heeft ter zitting naar voren gebracht dat gebleken is dat verdachte een vrij moeilijk te doorgronden jongen is, wat maakt dat het moeilijk is om hem op de juiste wijze te kunnen begeleiden. Op school gaat het niet zo goed. Verdachte komt regelmatig in conflict met anderen. Het rapport van de psycholoog geeft geen compleet beeld. Omdat zijn coach en de school niet zijn geraadpleegd, acht JBRA een vervolgonderzoek noodzakelijk. Een onvoorwaardelijke werkstraf is niet gewenst, omdat verdachte zich moet richten op zijn school, zijn bijbaan, de begeleiding en een vervolgonderzoek. Daardoor is er weinig tijd over om ook nog een werkstraf uit te voeren.
De Raad heeft ter zitting aangevoerd dat nog niet onderzocht is hoe de sociale component bij verdachte is ontwikkeld. Hetzelfde geldt voor de gewetensontwikkeling. De Raad vindt het ook noodzakelijk dat een vervolgonderzoek zal plaatsvinden en adviseert verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Gelet op de adviezen, de uitkomsten van het psychologische onderzoek, de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij first offender is, is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke werkstraf passend en geboden is. Het feit en de overige omstandigheden zijn niet dusdanig ernstig om de modaliteit van jeugddetentie nu al toe te passen. Ook acht de rechtbank het niet in het belang van verdachte en de maatschappij om aan verdachte een te forse onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, nu de aandacht moet liggen op de positieve ontwikkeling van verdachte. Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte nog een consequentie van zijn handelen moet ervaren. Hij zal dus nog wel moeten werken. De rechtbank komt daarmee tot een andere strafoplegging dan door de officier van justitie gevorderd en zal aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf opleggen met bijzondere voorwaarde, waarmee zij hoopt het gedrag van verdachte op een positiever manier te kunnen beïnvloeden.

9.Benadeelde partij [aangever]

De benadeelde partij [aangever] vordert een bedrag aan materiële schade van € 62,- en een bedrag aan immateriële schade van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de materiële schade wordt toegewezen voor het bedrag dat op de overgelegde bon is vermeld en de immateriële schade wordt gematigd tot een bedrag van € 750,- onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat niet duidelijk is wie nu de materiële schade heeft geleden, omdat niet uit bijvoorbeeld een KvK-uittreksel blijkt dat de heer [aangever] de eigenaar is van [bedrijf] De raadsman acht de immateriële schade onvoldoende onderbouwd. Wat betreft de immateriële schade heeft verdachte contact opgenomen met het mediation bureau van de rechtbank om de schade voor de benadeelde partij zoveel mogelijk te beperken. De benadeelde partij heeft hier niet op in willen gaan. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de draagkracht van verdachte door het door de officier van justitie gevorderde bedrag te matigen.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het ter zitting verhandelde vast dat de benadeelde partij zowel materiële als immateriële schade heeft geleden. Anders dan door de raadsman gesteld is de rechtbank van oordeel dat uit de vordering voldoende blijkt dat de heer [aangever] de eigenaar is van [bedrijf] en daarmee dus materiële schade heeft geleden.
Uit de bon die dient tot onderbouwing van de materiële schade blijkt dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden ter waarde van € 61,95. Dat bedrag zal dan ook hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de benadeelde partij zal voor de overige € 0,05 niet-ontvankelijk worden verklaard.
De hoogte van de immateriële schade is betwist en is niet met stukken zoals een doorverwijzing naar bijvoorbeeld een psycholoog onderbouwd. Nu uit het feit zelf en de toelichting in de vordering kan worden afgeleid dat het handelen van verdachten impact heeft gehad op het geestelijk welzijn van de benadeelde partij kan daarmee wel worden vastgesteld dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. De rechtbank ziet gelet op het gebrek aan concrete onderbouwing en vergelijkbare zaken aanleiding om de hoogte van de vordering te matigen tot een bedrag van€ 500,- en zal dit bedrag toewijzen.
De toegewezen materiële en immateriële schadevergoeding zal hoofdelijk worden toegewezen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele vergoeding. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij [aangever] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen op de openbare weg.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit
een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) urenmet aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van uren aftrek uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Beveelt dat van deze straf
het gedeelte van 80 (tachtig) urennietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast onder de
algemenevoorwaarde dat veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt;
en onder de
bijzonderevoorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan de door JBRA nodig geachte hulpverlening/behandeling;
- meewerkt aan een aanvullend persoonlijkheidsonderzoek;
- volgens afspraak verschijnt en meewerkt aan de begeleiding bij Social Task Force;
- naar school en/of stage gaat volgens het lesrooster;
- op geen enkele manier contact zal hebben met de medeverdachte [medeverdachte]
, geboren op [geboortedag] 2002.
Van
rechtswegegelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden.
Wijst de vordering van [aangever] toe tot € 61,95 (eenenzestig euro en vijfennegentig eurocent) aan materiële schade en een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd,
behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] , € 61,95 (eenenzestig euro en vijfennegentig eurocent) aan materiële schade en een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M. van der Kaay en A.G.P. van der Baan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.