ECLI:NL:RBAMS:2021:813

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
13/650192-19 (A), 13/674007-20 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een voormalig verslavingsdeskundige voor meervoudige verkrachting van een minderjarige en overtreding van een beroepsverbod

Op 3 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 60-jarige voormalig verslavingsdeskundige, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden. De verdachte is schuldig bevonden aan het meermalen verkrachten van een jonge vrouw, met wie hij een seksuele relatie had die begon toen zij nog minderjarig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het misbruik zich over een periode van twee jaar heeft uitgestrekt, waarbij de verdachte zijn rol als hulpverlener heeft misbruikt om de aangeefster in een kwetsbare positie te houden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte zijn beroepsverbod, dat hem in 2012 was opgelegd wegens eerder seksueel misbruik, heeft overtreden door opnieuw als hulpverlener op te treden. De zaak is behandeld in het kader van een ontnemingsprocedure, waarbij de officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte het verdiende geld van zijn onrechtmatige activiteiten zou worden ontnomen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als consistent en betrouwbaar beoordeeld, en heeft de verdachte veroordeeld voor zowel de verkrachting als de overtreding van het beroepsverbod. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/650192-19 (A), 13/674007-20 (B)
Datum uitspraak: 3 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam , meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1960,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 februari 2021. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna zaak A en zaak B genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mrs. J.A.W. Knoester en C.J.J. Kwint, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij, op de tenlastelegging aangeduid als slachtoffer 1, en haar raadsvrouw, mr. M.M. de Boer, naar voren is gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, op de tenlastelegging aangeduid als slachtoffer 5.

2.Waar gaat de zaak over?

Deze strafzaak is het resultaat van het onderzoek 13Sehnde. Dit onderzoek is gestart nadat op 3 september 2018 een informatief gesprek bij de zedenrecherche heeft plaatsgevonden en drie dagen later, op 6 september 2018 aangifte is gedaan tegen verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat zij ruim twee jaar een seksuele relatie heeft gehad met verdachte. Die seksuele relatie zou zijn begonnen op haar zestiende en geëindigd op haar negentiende. Zij is met hem in contact gekomen bij de Jong en Vrij-kerk in Amsterdam , waar hij haar heeft aangesproken op haar eetstoornis. Verdachte kende nationale bekendheid als behandelaar op het gebied van verslavingen en stoornissen. Hij zou haar door middel van een interventie gaan helpen met haar eetstoornis en korte tijd na dit contact heeft zich een seksuele relatie tussen hen ontwikkeld, aldus aangeefster.
Verdachte is in 2012 door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en een beroepsverbod om als hulpverlener in de (maatschappelijke) zorg te werken voor tien jaar, wegens seksueel misbruik van meerdere jonge (en minderjarige) vrouwelijke slachtoffers die door hem werden geholpen voor hun stoornissen.
Uit het onderzoek 13Sehnde is ook het vermoeden ontstaan dat verdachte dit beroepsverbod zou hebben geschonden en dat hij toch zijn werk als hulpverlener zou hebben opgepakt. Met het overtreden van dit beroepsverbod zou verdachte veel geld (€ 104.250,00) hebben verdiend. Omdat verdachte geen werkzaamheden als hulpverlener zou mogen verrichten en daarmee dus ook geen geld zou mogen verdienen, is door de officier van justitie een vordering ingediend om dit geld aan verdachte te ontnemen.
De zedenzaak (zaak A), het overtreden van het beroepsverbod (zaak B) en de ontnemingszaak zijn gelijktijdig op zitting behandeld en vandaag wijst de rechtbank in alle drie de zaken vonnis. In dit vonnis staat de behandeling van de strafzaak centraal (zaken A en B). De ontnemingszaak wordt in een afzonderlijk vonnis behandeld.
De rechtbank staat in dit vonnis allereerst voor de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van aangeefster (voor en na haar achttiende) voor een periode van ruim twee jaar. Daarnaast moet worden beoordeeld of hij door anderen te behandelen voor verslavingen/stoornissen zijn beroepsverbod heeft overtreden.

3.Beschuldigingen

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op 20 maart 2020, kort weergegeven, ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
in zaak A:
1.verkrachting of aanranding van of ontucht met een minderjarige terwijl zij zich als patiënt aan zijn zorg had toevertrouwd of ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, terwijl misbruik werd gemaakt van haar kwetsbare positie in de periode van 1 mei 2016 tot [geboortedag] 2017;
2.verkrachting of aanranding van of ontucht met aangeefster terwijl zij zich als patiënt aan zijn zorg had toevertrouwd in de periode van [geboortedag] 2017 tot 3 september 2018;
in zaak B:
het vijfmaal overtreden van het beroepsverbod dat hem bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 12 april 2012 voor tien jaar is opgelegd.
De precieze tekst van de verdenking, de tenlastelegging, is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.
In zaak A onder feit 2 op de tenlastelegging staat als pleegperiode [geboortedag] 2017 tot 3 augustus 2018. De rechtbank leest ‘augustus’ als
‘september’omdat sprake is van een kennelijke misslag. De rechtbank begrijpt het einde van de periode, gezien wat door de officier van justitie op zitting is aangevoerd en gelet op de inhoud van het dossier, als
3 september 2018omdat dit de datum is van het informatieve gesprek zeden van aangeefster bij de politie en als datum kan worden gezien van de definitieve breuk van het contact met verdachte. Verdachte wordt door de verbetering van deze misslag niet in zijn verdediging geschaad.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
In zaak A kunnen de feiten zoals primair ten laste gelegd, in beide gevallen verkrachting, gedurende de gehele periode worden bewezen. Wel moet verdachte worden vrijgesproken van die onderdelen in de tenlastelegging die zien op geweld of bedreiging met geweld.
Ook het overtreden van het beroepsverbod in zaak B kan worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
In zaak A moet verdachte worden vrijgesproken omdat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte seksueel contact heeft gehad met aangeefster voordat zij achttien jaar was of dat verdachte haar nadat zij meerderjarig was geworden, heeft gedwongen.
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van het overtreden van het beroepsverbod ten aanzien van de behandelingen van mannen. Het beroepsverbod, als de werkzaamheden van verdachte daar al onder vielen, strekt zich alleen uit tot de behandeling van vrouwen. De verdediging refereert zich dan ook aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de behandeling van betrokkene 6.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verkrachting in zaak A onder 1 en 2 en het overtreden van het beroepsverbod in zaak B en overweegt het volgende. [1]
4.3.1.
Zaak A: verkrachting onder 1 en 2 bewezen
De rechtbank duidt in dit vonnis de persoon die in de tenlastelegging ‘slachtoffer 1’ wordt genoemd aan met ‘aangeefster.’
De rechtbank zal de beschuldiging onder 1 en 2 als een aaneengesloten periode bespreken. Een deel van de beschuldigingen zijn door de verdediging betwist; de rechtbank zal daar in een nadere bewijsoverweging op in gaan. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft aangeefster leren kennen in de Jong en Vrij-kerk in Amsterdam rond februari 2016. Zij was toen zestien jaar. Zij beschrijft zichzelf in die periode als heel erg verlegen, op de achtergrond en als iemand die nooit op een ander afstapte. Ook had zij een verborgen eetstoornis. [2] Volgens aangeefster is dit eetprobleem gaan spelen rond haar dertiende. [3] Zij voelde zich niet gelukkig en reageerde dat af door niet te eten. [4] Uit haar dagboekaantekeningen van die periode komt een beeld naar voren van een kwetsbaar, eenzaam en ongelukkig meisje dat onzeker is over haar lichaam en iedere dag in gevecht is met eten. Soms schrijft ze niet meer te willen leven. [5] Verdachte sprak haar op 2 februari 2016 aan in de kerk en vroeg ‘hoe het met eten ging.’ Zij was hierdoor in shock en met het uitblijven van haar reactie liet zij blijken dat er iets aan de hand was met haar. Dit is de start van het contact tussen verdachte en aangeefster.
Vervolgens worden meer mensen van de kerk ingelicht over de eetstoornis van aangeefster en spreekt zij samen met [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en verdachte af om wekelijks in een huiskring bij [naam 1] thuis te praten over hoe het met haar gaat. Verdachte heeft daarbij gemeld niet alleen met aangeefster het gesprek aan te gaan, maar dat er een vrouw bij moest zijn. Het contact met aangeefster ging toen ook via [naam 1] , omdat verdachte dit niet kon doen vanwege zijn verleden. [6] [naam 1] heeft naar eigen zeggen ook duidelijk aangegeven dat het verdachte verboden was om één op één met aangeefster in gesprek te gaan. [7] Bij die huiskringgesprekken had verdachte de leiding over het gesprek. Hij nam de rol aan van hulpverlener, een soort coach. [8]
Twee weken na het eerste contact volgt een interventie bij aangeefster thuis. Naast aangeefster en verdachte waren haar vader, [vader] (hierna: [vader] ), en moeder,
[moeder] (hierna: [moeder] ), en [naam 2] (hierna: [naam 2] ), de vrouw van de voorganger van de kerk, bij dit gesprek betrokken. Aangeefster ontdekte door toedoen van verdachte, dat dit niet de manier was om te leven. Dit was het moment dat zij weer normaal ging eten.
Na die interventie zocht verdachte in maart 2016 contact met aangeefster via WhatsApp. Hij vroeg haar drie keer per dag hoe het met haar ging, hoe het thuis ging en liet haar weten dat hij haar begreep. Het voelde voor aangeefster dat zij er niet alleen voor stond en hij zei haar dat het voor hem ook zo voelde. [9] Bij die WhatsApp gesprekken had verdachte nog steeds de rol van hulpverlener. Hij luisterde, gaf advies en bood steun. [10] Toen ze elkaar meer WhatsApp berichten begonnen te sturen, zei hij dat zij eigenlijk niet zoveel contact mochten hebben en dat zij het niet mocht zeggen tegen mensen. De relatie begon toen een geheim te worden. [11] Verdachte vroeg haar elke avond om alles in WhatsApp te verwijderen en dat heeft zij ook gedaan. [12] Verdachte zei dan: “Slaap lekker. Wis” en dan moet zij alles wissen. [13]
Haar ouders waren in die tijd ook goed bevriend met verdachte. In het begin kwam het gezin weleens bij verdachte thuis in [woonplaats] . Haar ouders gingen ook weleens alleen bij hem langs. Op een gegeven moment kwam verdachte elke dag bij hen thuis. Hij at mee en bleef film kijken. Verdachte heeft tegen haar gezegd dat hij elke dag bij hen kwam om haar te zien. Aangeefster beschrijft dat zij en verdachte eigenlijk elke dag contact hebben gehad na het eerste gesprek. Volgens aangeefster wordt het contact al vrij snel meer
close. Zo herinnert zij zich dat verdachte haar via WhatsApp vroeg wat zij aanhad terwijl zij in bed lag. Aangeefster vond de gesprekken wel interessant, want zij voelde zich voor het eerst begrepen. [14]
Het fysieke contact is gestart in de periode dat verdachte dagelijks over de vloer kwam bij het gezin. Dit was nog voor haar zeventiende verjaardag. Hij was elke avond bij hen en dan keken zij een film. Hij lag dan in de hoek van de bank en aangeefster lag er altijd naast. Verdachte vroeg altijd om een deken. Het lichamelijke contact begon onder die deken met zijn pink tegen haar pink. Dat werd eigenlijk per dag meer. Binnen twee tot drie weken werd dit contact meer, de pink werd twee vingers en toen werd het een hand op haar buik. [15]
Nog voor de zomervakantie werd aangeefster bij verdachte thuis in [woonplaats] uitgenodigd om oude papieren voor hem in te scannen. Dit was een soort baantje waar zij door verdachte voor werd betaald. Volgens aangeefster deed hij dit om alleen met haar te zijn. Zij heeft toen zo’n tien uur gewerkt. Precies in die dagen is het fysieke contact meer geworden. Verdachte lag op bed en had de tv aan staan en zei: “Kom ook liggen.” Aangeefster vond dit niet leuk, maar voelde zich meer onveilig als zij niet naast hem zou liggen. Zij beschrijft dat zij daar stijf van de zenuwen lag. Zij geeft aan toch erg tegen hem op te kijken en dat zij niet tegen hem in durfde te gaan. De eerste keer dat zij bij hem ligt, omarmt hij haar. In diezelfde week is het verder gegaan naar vingeren. Hij knuffelde haar, aaide met zijn hand over haar buik en ging langzaam met zijn hand naar beneden. Aangeefster heeft hierover niets aan haar ouders verteld. Zij had naar eigen zeggen het gevoel dat zij er niet onder uit kon komen. Zij herinnert zich ook dat hij niets vroeg, maar het gewoon deed. Zij voelde zich hier ongemakkelijk bij, vond haar lichaam niet mooi door de eetstoornis. Verdachte heeft haar daarna naar huis gebracht en in de auto hebben zij nog een gesprek gehad. Verdachte zei dat dit niet echt oké was, dat zij dit echt aan niemand mocht vertellen en dat dit moest stoppen. Verdachte is daarna nog bij het gezin thuis geweest. Die avond heeft zij heel erg gehuild. Toch zag zij hem nog als vriend. Het was verwarrend en zij wist niet wat zij moest doen. [16]
Aangeefster heeft verklaard dat haar ouders niets aan haar konden merken, omdat zij op eigen kracht aan het herstellen was van haar eetstoornis. Op dat vlak ging het juist beter met haar. Aangeefster zag verdachte als haar hulpverlener, maar ook als vriend. Verdachte zelf gaf vaak aan dat hij geen hulpverlener was en liet haar ouders dit ook opschrijven. Het contact van verdachte met haar ouders werd in die periode ook steeds sterker. Volgens aangeefster was de relatie tussen haar ouders in die periode niet goed en deed verdachte een soort van
counselingtussen hen beiden. [17] Aangeefster voelde zich toen erg alleen en niet gesteund door haar ouders. Op advies van verdachte schreef aangeefster een brief aan haar ouders (‘Ik ben boos-brief’ [18] ) omdat het volgens hem belangrijk was dat zij haar emoties zou uiten. Zij moest opschrijven waarom zij boos was op haar ouders. Deze brief moest zij naar verdachte sturen. [19]
Aangeefster kwam steeds vaker bij verdachte thuis want er was altijd wel een reden dat zij bij hem mocht zijn. Ook was hij dagelijks bij het gezin. Het seksueel contact veranderde in een periode van ongeveer een maand. Eerst gebeurde het vingeren vaker, dan moest zij hem aftrekken. Zij wist niet wat dit was en verdachte heeft haar toen uitgelegd wat zij moest doen en wat fijn voor hem was. Daarna begon verdachte haar te beffen. Daarna ging het volgens aangeefster vrij snel over in vrijen, met zijn penis in haar vagina. Aangeefster voelde zich vies en ongemakkelijk. Verdachte zei ook steeds dat hij er strafbaar voor was. Zij wist niet hoe zij er tegen in moest gaan en was ook bang hem te verliezen. Zij hechtte heel veel waarde aan hem als persoon. Toen er eenmaal seks was, ging het door. Vanaf dat moment is zij ook blijven slapen in het weekend. Zij zei dan tegen haar ouders dat zij bij een vriendin bleef slapen. [20]
Verdachte vertelde aangeefster dat hij echt verliefd op haar was en dat hij dit nog nooit op deze manier had meegemaakt. Zij geloofde dat ook en voelde zich heel speciaal en durfde zijn hart ook niet te breken. Zij hield in zekere zin ook echt van hem. Eerst als vriend en later werd dit steeds meer naarmate het contact meer werd. [21]
De band met haar ouders werd steeds afstandelijker door wat verdachte tegen aangeefster zei. Hij zei haar dat haar ouders niet om haar gaven, alleen bezig waren met zichzelf en dat zij een mentale stoornis hadden. Dit nam zij van hem aan en daarom nam zij afstand van hen. [22]
Aangeefster verhuisde op haar zeventiende naar de woning van verdachte in [woonplaats] . [23] Verdachte is toen zelf naar de [adres] verhuisd. Aangeefster gaf aan in die tijd vaker bij hem in [woonplaats] te zijn. Verdachte betaalde de huur en van haar vader kreeg zij elke maand tweehonderd euro aan alimentatie. Verder kreeg zij alles van verdachte. Aangeefster heeft in die periode verteld dat zij zo snel mogelijk zelfstandig wilde worden en een baan wilde zoeken. Verdachte heeft haar daar toen uitgepraat en aangeefster ging daarom oppassen op de kinderen van verdachte voor geld. Volgens aangeefster was het contact met verdachte, als zij buiten waren, heel afstandelijk. Als zij moest oppassen en de kinderen bleven slapen, sliep zij op de bank. [24] Zij moest steeds meer doen voor verdachte en voor zijn kinderen, zo verklaarde de vader van aangeefster. Ook hij gaf aan dat verdachte vaak bij haar was en zij bij hem in [woonplaats] . [25] Zijn vrienden waren haar vrienden, zo heeft de moeder van aangeefster verklaard. [26]
Verdachte vroeg aangeefster om met hem mee te gaan naar Saint Tropez in april van 2017, hij wilde daar een kliniek openen. [27] Hij vroeg haar om een jongen te coachen. Volgens aangeefster was dit meer een plan van verdachte om haar in Saint Tropez te krijgen. [28] De vader van aangeefster heeft verklaard dat verdachte hem contracten wilde laten ondertekenen, als een soort vrijbrief dat zij ‘alles mocht en kon doen.’ [29] Zij verbleven daar in hetzelfde huis en daar zijn seksuele handelingen verricht. In datzelfde huis verbleef ook getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) en volgens aangeefster moet zij dingen hebben doorgehad. [30]
[getuige] verklaarde hierover dat in Saint Tropez veel spanning was ontstaan tussen haar en verdachte. Op basis van wat zij tijdens die reis heeft gezien, heeft zij verdachte aangesproken over de relatie van verdachte met aangeefster. [getuige] verklaart dat zij aan het denken was gezet over verdachte en zijn bedoelingen met aangeefster en haar aanwezigheid in Saint Tropez. Zij beschrijft aangeefster als een timide meisje. Niet als iemand die spontaan de aandacht op zichzelf vestigt, zij was niet erg aanwezig. [getuige] zag en voelde een toenemende intimiteit tussen verdachte en aangeefster, zij waren continu met elkaar bezig en deelden bijvoorbeeld een e-sigaret en deden samen boodschappen. Daarnaast was verdachte voortdurend bezig om de ouders van aangeefster bij aangeefster in diskrediet te brengen, haar moeder af te schilderen als een idioot en een borderliner die alleen maar aan zichzelf dacht en haar vader als een lul van een vader die ook alleen maar aan zich zelf dacht. [getuige] heeft verdachte hier toen mee geconfronteerd en hem gezegd dat hij aangeefster manipuleerde en afhankelijk van zich had gemaakt. Volgens [getuige] was sprake van een machtspositie van verdachte. [31] Ook hoorde [getuige] , in Nederland tevens buurvrouw van verdachte, na terugkomst uit Saint Tropez dat aangeefster ’s nachts bij verdachte thuis verbleef. De woningen zijn gehorig en zij herkende de stem van aangeefster. Zij omschrijft dat verdachte zijn best deed om dat voor haar te verbergen. Ook was zij getuige van facetime-gesprekken, die zij door het plafond heen kon horen, die wezen op een toenemende intimiteit tussen beiden. [32]
Toen verdachte verhuisde naar de [adres] , trok aangeefster bij hem in. Aangeefster was toen achttien jaar. [33] Ongeveer een half jaar later werd door verdachte een eigen woning aan de [adres] voor aangeefster geregeld. Deze huurwoning werd door verdachte betaald. In ruil daarvoor werkte aangeefster in die tijd als websitebeheerder en oppas bij verdachte. [34]
Op 20 juli 2018 is er een breuk in de relatie tussen verdachte en aangeefster geweest voor een periode twee weken. De breuk is ontstaan omdat aangeefster seks had gehad met een ex-cliënt van verdachte. Verdachte was hier achter gekomen. Hij wilde toen haar WhatsApp gesprekken lezen want daar had hij naar eigen zeggen recht op. Hij werd erg boos en het leek alsof hij haar wilde slaan. Hij heeft toen een stoel omver gegooid en haar telefoon op de grond gegooid. Verdachte heeft aangeefster uitgescholden voor kankerhoer. [35] Die dag heeft aangeefster contact gezocht met haar vriendin [vriendin] (hierna: [vriendin] ) en haar verteld dat ze al ruim twee jaar een seksuele relatie had met verdachte en dat die is begonnen in de periode dat zij depressief was. Het seksuele contact ging
all the way. Aangeefster vertelde getuige [vriendin] dat de relatie was begonnen toen zij nog thuis woonde en dat zij het allemaal niet heeft gewild. Ook gaf zij aan het gevoel te hebben klem te zitten, omdat ze wel om verdachte gaf en hem niet in de problemen wilde brengen. Volgens [vriendin] is er in dit gesprek van zo’n drie uur heel veel gehuild door aangeefster. [36] [vriendin] heeft de moeder van aangeefster vervolgens op de hoogte gebracht van de situatie. [37]
[moeder] heeft verklaard dat aangeefster haar in de armen is gevlogen en dat zij eerst samen hebben gehuild. Aangeefster heeft haar moeder toen verteld dat het begon met onschuldig een handje vast houden en dat dit steeds verder ging. Zij wilde het niet en toch liet zij het toe. Ze vertelde dat verdachte tegen haar had gezegd dat als zij het iemand zou zeggen, hij zichzelf van kant zou maken en daarom heeft ze het nooit durven te vertellen. [moeder] is vervolgens met het idee gekomen om het met de kerk te bespreken om zo te kijken welke vervolgstappen moesten worden genomen. [38]
Een dag later heeft aangeefster de situatie uitgelegd bij de pastor/voorganger van de Jong en Vrij-kerk, [pastor] (hierna: [pastor] ) en diens vrouw, [naam 2] . [39] Van dit gesprek is ook een geluidsopname gemaakt die is uitgewerkt. [40] Aangeefster heeft daar verteld al twee jaar een seksuele relatie te hebben met verdachte en dat zij die twee jaar een soort dubbelleven heeft geleid. Volgens [naam 2] had aangeefster heel veel spanning, omdat zij bang was voor verdachte. Ze was heel erg overstuur en emotioneel. Ze zat helemaal te trillen en te huilen. [41]
Tijdens deze breuk heeft verdachte de eerder door aangeefster geschreven ‘Ik ben boosbrief’ weer terug naar aangeefster gestuurd. [42] Zij schrok hier van en wist niet dat hij deze brief nog had bewaard. [43] Na die breuk is het contact weer hersteld en is het volgens aangeefster wel echt een relatie geworden. Ondanks het vreemdgaan heeft verdachte toch nog steeds voor haar gekozen, zo verklaart aangeefster. Verdachte zei haar dat hij echt voor haar ging en met haar verder wilde. Hij zei dat hij voor het eerst in zijn leven voor een vrouw koos. [44]
Op 16 augustus 2018 moest aangeefster een e-mail sturen naar de advocaat van verdachte. [45] Zij moest typen wat hij haar vertelde. Hij zei dat als zij het ooit in haar hoofd haalde om hem te beschuldigen, dat hij zich hiermee kon indekken. Hij wilde ook dat zij dit zou ondertekenen, maar daar zijn zij nooit aan toe gekomen. [46]
Aangeefster is daarna naar Londen geweest en heeft daar twee sessies gehad bij een vriend van verdachte, psycholoog [vriend verdachte] . Het ging niet goed met aangeefster vanwege de situatie met verdachte, maar dit mocht zij niet met de psycholoog bespreken. [47] Die reis en de sessies werden betaald door verdachte en hij voegde zich na een paar dagen bij haar. Ook in Londen heeft zij seks gehad met verdachte. Aangeefster beschrijft dat het in die periode voor haar duidelijk werd hoe weinig stem zij had. Dat het voelde dat wat zij zei, niet uitmaakte. Als zij aangaf iets niet te willen, gebeurde dit toch. [48]
Daarna is verdachte bij aangeefster ingetrokken op de [adres] . [49] Op 3 september 2018 wilde verdachte dat zij een brief zou schrijven aan haar vader waarin zij het contact met hem zou verbreken. Aangeefster en verdachte kregen hier ruzie over want zij wilde die brief niet schrijven. Verdachte zag haar vader als bedreiging omdat haar vader na de eerste breuk wilde dat zij aangifte zou doen. Die dag is aangeefster bij haar ouders geweest en heeft zij hen verteld dat zij weer contact had met verdachte. Vervolgens heeft zij na een gesprek met haar ouders besloten dat zij eigenlijk wel aangifte wilde doen. [50] Die dag heeft zij in het informatief gesprek zeden bij de politie verklaard dat zij vanaf haar zestiende een seksuele relatie heeft gehad met verdachte. [51] Op 6 september 2018 heeft zij uiteindelijk aangifte gedaan. [52]
Aangeefster heeft verklaard dat zij sinds zij verdachte heeft leren kennen, haar eigen leven niet heeft kunnen bepalen. Zij had niet eens door dat haar plannen niet doorgingen. Zij mocht het wel zeggen en benoemen, maar hij draaide het altijd weer zijn kant op. Sommige contacten mocht zij ook niet meer hebben, bijvoorbeeld met mannen of jongens die hij niet vertrouwde. Zij kon ook niet anders want zij was financieel- en emotioneel afhankelijk van hem. Als zij tegen hem in ging, dan had zij niks meer. [53]
Aangeefster is in mei 2019 gediagnosticeerd met PTSS. Uit de diagnose blijkt dat zij kampt met herbelevingen, angsten, nachtmerries, sterke vermijding en hyperalertheid. Vervolgens is een intensief behandeltraject gestart met onder andere een
traumafocusedbehandeling in de vorm van EMDR. Volgens de psychotherapeut is steeds duidelijker geworden hoe ingrijpend, beangstigend en beschadigend aangeefsters ervaringen zijn geweest en wat een ontzettende impact deze op alle ontwikkelingsgebieden hebben gehad. [54] In januari van 2020 is aangeefster nog steeds onder behandeling. Volgens de psychotherapeut is die behandeling nog steeds intensief en bestaat deze uit wekelijkse sessies van anderhalf uur. Op dat moment is nog steeds sprake van een achterstand ten opzichte van leeftijdsgenoten in sociaal-emotionele ontwikkeling en valt niet te voorspellen of volledig herstel haalbaar is, wel is zeker dat aangeefster nog een lange periode behandeling nodig zal hebben. [55]
Nadere bewijsoverweging: betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Verdachte heeft bekend een seksuele relatie te hebben gehad met aangeefster nadat zij achttien jaar was geworden en dat de seksuele handelingen in die relatie
‘all the way’gingen. Volgens verdachte klopt het hoe het contact met aangeefster is opgebouwd, maar hij ontkent dat er voor haar achttiende verjaardag sprake is geweest van een seksuele relatie. [56] Ook is volgens hem geen sprake geweest van dwang. De verdediging betwist daarom de betrouwbaarheid van aangeefster.
De rechtbank vindt dat aangeefster in beginsel grotendeels consistente verklaringen heeft afgelegd. In grote delen worden de verklaringen van aangeefster ook bevestigd door verklaringen van de getuigen. Ook vindt de verklaring van aangeefster steun in de verklaring van verdachte zelf. Hij heeft bevestigend verklaard over hoe zij elkaar hebben leren kennen, hoe het contact tot stand is gekomen en hoe de relatie is opgebouwd.
Ook is van belang dat aangeefster na de eerste breuk en dus enige weken voordat zij aangifte heeft gedaan, consistent over haar relatie met verdachte heeft verklaard bij meerdere getuigen, bij haar moeder [moeder] , bij haar vriendin [vriendin] en bij [pastor] en [naam 2] , de kerkvoorganger en zijn vrouw. De getuigen hebben toen heftige emoties bij aangeefster waargenomen. Zo is verklaard dat zij erg heeft zitten trillen en huilen. Daarnaast vindt de verklaring van aangeefster steun in de diagnose van de therapeut en het intensieve behandelplan.
De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster. Zij heeft consistent verklaard over de handelingen van verdachte, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris. Haar ouders waren dan wel bij het informatieve gesprek aanwezig, maar dit staat niet aan de betrouwbaarheid van haar verklaring in de weg nu zij daar niet anders heeft verklaard dan wat zij eerder bij [moeder] , bij [vriendin] en bij [pastor] en [naam 2] heeft verklaard. De verklaringen van aangeefster (aangifte en aanvullende verklaringen) komen in grote mate overeen met hetgeen zij aan die getuigen heeft verklaard. Ondanks sturende vragen van de recherche in een later verhoor, heeft aangeefster steeds consistent verklaard. Dat aangeefster op enkele onderdelen afwijkend heeft verklaard, doet niet af aan haar verklaring als geheel. De verdediging heeft dus geen omstandigheden naar voren gebracht die de rechtbank doen twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring van de aangeefster.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vraag welke handelingen hebben plaatsgevonden en in welke periode daarom uit van de verklaringen van aangeefster en gebruikt deze verklaringen voor het bewijs. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van de tenlastegelegde (seksuele) handelingen in de periode na aangeefsters achttiende verjaardag. De rechtbank vindt de ontkennende verklaring ten aanzien van de periode voordat aangeefster achttien was, gelet op het voorgaande, echter minder geloofwaardig dan de verklaring van aangeefster over de gehele periode en de handelingen.
Het juridisch kader van verkrachting
In de verklaring van de aangeefster komt fysiek geweld of de dreiging daarmee, om aangeefster tot seksuele handelingen de dwingen, niet voor. De officier van justitie heeft ook verzocht verdachte vrij te spreken van deze geweldselementen. Centraal staan de zogenaamde ‘andere feitelijkheden,’ oftewel de handelingen die niet onder de term ‘geweld’ vallen. Het kan daarbij gaan om handelingen, maar ook om mededelingen en omstandigheden. Om tot bewezenverklaring van verkrachting te komen, moeten deze feitelijkheden van zodanige aard en omvang zijn dat zij samen zo’n grote psychische druk op aangeefster hebben gelegd, dat zij op het moment van de seksuele handelingen niets anders kon doen dan die handelingen te dulden. Ook is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op het ontstaan van deze druk op aangeefster. Dit betekent dat verdachte op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van het seksuele binnendringen.
Concreet betekent dit dat verdachte in de bewuste situaties begreep of heeft moeten begrijpen dat alle handelingen, mededelingen en omstandigheden tot deze druk op aangeefster hebben geleid. Om verdachte daarvoor verantwoordelijk te kunnen houden, moeten al deze handelingen, mededelingen en omstandigheden door verdachte zijn verricht of in het leven geroepen.
Voor een bewezenverklaring van verkrachting is niet voldoende dat er enkel een afhankelijkheidsrelatie tussen verdachte en aangeefster heeft bestaan, waardoor verdachte een overwicht op aangeefster had. Er moet meer zijn. Deze relatie en het psychisch overwicht kunnen aangeefster beïnvloeden, maar maken haar handelen niet persé onvrijwillig. Andere factoren kunnen van belang zijn, zoals het leeftijdsverschil en de persoonlijke kenmerken van aangeefster. Bij een kwetsbaar persoon zal bijvoorbeeld eerder sprake zijn van gedwongen worden dan bij een minder kwetsbaar iemand.
Volgens de Hoge Raad is vereist dat verdachte binnen de bestaande afhankelijkheidsrelatie handelingen heeft verricht, waardoor een dreigende sfeer is ontstaan. Aangeefster moet door die dreigende sfeer zijn gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan. Welke handelingen daarbij van belang zijn, is afhankelijk van het geval.
Het juridisch kader toegepast op deze zaak – verkrachting bewezen
Uit de verklaringen van aangeefster en de getuigen blijkt duidelijk dat tussen haar en verdachte een afhankelijkheidsrelatie is ontstaan. Deze omstandigheden zijn, zoals hiervoor is besproken, op zichzelf onvoldoende om het handelen van verdachte als verkrachting aan te merken. De rechtbank moet daarom beoordelen of er nog andere omstandigheden of handelingen zijn die als feitelijkheden in de zin van artikel 242 Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen worden gezien. De rechtbank vindt dat dit het geval is.
Tussen verdachte en aangeefster bestond een heel groot leeftijdsverschil van bijna veertig jaar. Gedurende de in de beschuldiging (onder 1) genoemde periode, was aangeefster nog maar zestien jaar. Vanaf het begin van het contact met aangeefster in februari 2016, had verdachte een overwichtspositie doordat hij als alwetende goeroe haar van haar eetstoornis zou afhelpen. Vanuit zijn rol als hulpverlener nam hij de leiding in huiskringgesprekken en bij een interventie bij haar thuis. Wat vervolgens begon met dagelijkse WhatsApp berichten, waarbij verdachte een luisterend oor bood zodat aangeefster zich begrepen voelde en hem ook als haar hulpverlener is gaan zien, is uitgegroeid tot een situatie waarbij verdachte dagelijks over de vloer kwam bij het gezin. Hij hield counseling gesprekken met de ouders van aangeefster, die problemen in hun huwelijk hadden en kreeg een auto ter beschikking gesteld door de ouders, waarmee hij ook met aangeefster op stap ging. Zij aten samen en keken samen films. Onder een deken tijdens het film kijken, werd stap voor stap het lichamelijk contact opgebouwd. Verdachte heeft vervolgens mogelijkheden gecreëerd om dit fysieke contact uit te breiden. Op die manier heeft hij haar ook losgeweekt van haar ouders. Hij liet haar, eerst in [woonplaats] , steeds vaker langskomen voor betaalde klusjes en, later in [woonplaats] , voor oppaswerk en websitebeheer. Verdachte heeft haar volledig in zijn wereld gebracht, heeft haar van hem afhankelijk gemaakt voor woonruimte en levensonderhoud. Hij betaalde alles voor haar. Zij mocht haar vrienden niet meer zien en zijn vrienden waren nu haar vrienden. Hij heeft haar compleet geïsoleerd en liet haar ook niet alleen. Hij nam haar zelfs mee naar Saint Tropez en reisde haar na naar Londen. Aangeefster heeft door verdachte volledig afstand genomen van haar ouders omdat zij volgens hem toch niet om haar gaven, alleen maar bezig waren met zichzelf en een mentale stoornis hadden.
De seksuele handelingen die verdachte bij aangeefster heeft verricht, vonden bijna alle plaats in zijn woningen. De eigen vertrouwde plek van verdachte, maar dus niet die van aangeefster. Verdachte heeft grote druk op aangeefster gelegd door meerdere keren te zeggen dat zij niets mocht zeggen. Dat het contact niet oké was en dat hij zelfs strafbaar was. Hij heeft haar zelfs gezegd dat als zij iets zou zeggen, hij zich van het leven zou beroven. Aangeefster heeft verklaard dat zij bang was om tegen verdachte in te gaan, dat zij ook om hem was gaan geven. Zij was bang om hem, haar wereld, te verliezen. Aangeefster was op elk vlak afhankelijk van verdachte gemaakt. Hij was alles voor haar. Hij betaalde alles voor haar. Hij was haar wereld.
Verdachte heeft ingewerkt op aangeefsters emoties en haar volledig ingekapseld. Zelfs na de eerste breuk in juli 2018 heeft verdachte haar weer in zijn net weten te strikken, door haar de ‘Ik ben boosbrief’ terug te sturen en haar op die manier te herinneren aan haar verstoorde verhouding met haar ouders. Door te zeggen dat hij echt voor haar wilde gaan, en dat hij voor het eerst in zijn leven voor een vrouw koos, heeft hij haar vervolgens weer om zijn vinger gewonden. De rechtbank vindt dat verdachte met al deze handelingen en mededelingen een zware psychische druk op aangeefster heeft gelegd, waardoor zij aan zijn handelingen geen weestand meer kon bieden. Dit wordt ook bevestigd door de gestelde diagnose waaruit is gebleken dat aangeefsters ontwikkeling op verschillende gebieden verstoord is geraakt, bij haar PTSS geconstateerd is en dat zij intensieve begeleiding nodig heeft om de door verdachte veroorzaakte sociaal-emotionele achterstand ten opzichte van leeftijdsgenoten terug te dringen.
Verdachte wist dat aangeefster een psychisch kwetsbaar meisje was. Het eerste contact bestond naar aanleiding van haar eetstoornis. Aangeefster was toen zestien jaar oud. Zij was een ongelukkig, timide en onzeker meisje met een eetprobleem, terwijl haar ouders in die tijd zelf problemen hadden. De rechtbank betrekt daarbij ook dat de handelingen en mededelingen van verdachte grote overeenkomsten vertonen met de feitelijkheden die hij bij zijn eerdere slachtoffers – waarbij het ook ging om kwetsbare meisjes met eetstoornissen – heeft verricht, zo blijkt uit het vonnis van de rechtbank uit 2012. [57] Hij had dus moeten beseffen welke druk hij daarmee op aangeefster legde. Verdachte heeft gelet op deze omstandigheden niet mogen aannemen dat aangeefster de seksuele handelingen vrijwillig onderging.
Verdachte heeft aangeefster gedurende de gehele periode van meer dan twee jaar op een zeer geslepen en manipulatieve manier compleet vervreemd van haar omgeving en haar normale ontwikkeling van puber tot jong adolescent ernstig verstoord. Dit is begonnen toen verdachte vijfenvijftig jaar was en aangeefster zestien en is geëindigd op haar negentiende. Die psychische druk op aangeefster is die gehele periode door verdachte opgebouwd en doorgezet. Verdachte heeft dus bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster de handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam, tegen haar wil zou ondergaan. Daarom is sprake van voorwaardelijk opzet op dwang over de gehele periode van voor haar achttiende tot na haar achttiende. De rechtbank vindt daarom dat de onder 1 genoemde beschuldiging (verkrachting van een minderjarige) en de onder 2 genoemde beschuldiging (verkrachting), kunnen worden bewezen. De rechtbank ziet deze beschuldigingen, gelet op het handelen van verdachte, als zo aan elkaar verbonden en met elkaar verweven, dat vastgesteld kan worden dat al het handelen van verdachte is terug te leiden tot één besluit om van aangeefster zijn slachtoffer te maken, zodat sprake is geweest van een voortgezette handeling.
4.3.2.
Zaak B: overtreding van het beroepsverbod bewezen
De rechtbank duidt de in de tenlastelegging als slachtoffers 2 t/m 6 aangeduide personen in dit vonnis verder aan als betrokkenen 2 t/m 6.
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van deze beschuldiging uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De rechtbank heeft verdachte op 20 april 2012 een beroepsverbod opgelegd van tien jaar. De rechtbank heeft overwogen zekerheid te willen hebben dat verdachte niet meer als hulpverlener aan het werk zal gaan en heeft hem daarom voor lange duur het recht ontzegd om als hulpverlener in de (maatschappelijke) zorg te werken. [58]
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij de op de tenlastelegging genoemde personen heeft geholpen bij de behandeling van hun verslavings- onderscheidenlijk eetstoornisproblemen. De door (de ouders van) deze betrokkenen op zijn bankrekening gestorte bedragen zagen op vergoeding voor de door verdachte aan hen geleverde behandeling. Ook als daarbij als omschrijving ‘lening’ was vermeld. [59]
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte personal coaching deed voor mannen die verslaafd waren. Het was om geld te verdienen. [60] Hij zei dat hij geen hulpverlener was, maar toch deed hij dit wel. Hij heeft ook een meisje van negentien met anorexia geholpen. Aangeefster heeft verklaard dat het hier om betrokkene 6 gaat. Hij twijfelde heel erg omdat hij dit niet mocht doen, maar heeft het toch gedaan. Hij heeft hiervoor geld gekregen. Aangeefster is ook wel bij de gesprekken geweest. Ook waren er andere vrouwen. Verdachte gaf ook therapie aan mannen in één op één sessies en iedereen betaalde altijd een paar duizend. [61]
Behandeling betrokkene 2
Betrokkene 2 is bij verdachte terecht gekomen in verband met een verslaving van voornamelijk alcohol en wiet. Hij kwam bij hem voor hulp. Vanaf september 2017 kwam hij bij verdachte thuis en zag hem vervolgens elke dag, ook in het weekend. Verdachte was de hoofd behandelaar. Verdachte werd door de betrokkene gezien als zijn redder. Zijn vader heeft verdachte flink veel geld betaald om hem te helpen. In het begin was de hulp erg intensief en daarna werd het minder. Ook heeft hij verklaard dat verdachte heeft verteld dat hij helemaal geen mensen mocht helpen, dat stond ook op de website van verdachte. Hij mocht daarom niet over de hulp van verdachte praten en mocht ook geen foto’s van hem maken. De therapie vond plaats bij verdachte thuis, zo ook de groepsessies. Aan het einde van zijn hulpperiode heeft hij ook weleens bij die groepsessies gezeten. De groep werd toen gevormd door mannen en een meisje. Verdachte was dan altijd de hulpverlener. Anderen werden eigenlijk altijd voor verslaving geholpen. [62] De vader van betrokkene 2 heeft verklaard dat de behandelingen van zijn zoon hebben plaatsgevonden in de periode van september 2017 tot begin 2018. Verdachte heeft verteld van het beroepsverbod. Het totaalbedrag van € 40.000,- is in delen overgemaakt naar de rekening van verdachte. Er mocht vanwege het beroepsverbod niet worden vermeld dat het geld voor behandelingen was. [63]
Uit de bankafschriften van verdachte blijkt dat de vader van betrokkene 2 op 11 september 2017 € 15.000,00 heeft overgeschreven naar de bankrekening van verdachte en op 3 oktober 2017 nog eens € 22.500,00, telkens met de omschrijving lening betreft/inzake betrokkene 2. [64]
Behandeling betrokkene 3
Betrokkene 3 kwam in de periode van november 2017 tot januari 2018 bij verdachte over de vloer voor advies. Hij zocht hulp en verdachte confronteerde hem met zijn gedrag en levensstijl. Hij is maximaal vijftien keer bij verdachte geweest voor dergelijke gesprekken en heeft verdachte daar € 5.000,- voor betaald. Met de hulp van verdachte heeft hij zijn leven weer op de rit gekregen. Het waren met name de eerste tien dagen één op één gesprekken. Verdachte had een behandelplan gemaakt en de behandeling zou een half jaar duren. Verdachte had ook een stappenplan gemaakt dat inhield dat de eerste behandelingen intensief waren en er daarna zou worden afgebouwd. In een later stadium waren ook groep sessies. Daar waren allerlei soorten verslaafden bij. Er waren ook nog twee meisjes bij die praatgroepen, leeftijdsgenootjes van aangeefster. Bij het overmaken van het bedrag heeft verdachte gevraagd om de omschrijving ‘terugbetaling lening’ te gebruiken. Dit was omdat verdachte het beroep niet mocht uitoefenen. Hij mocht geen mensen behandelen vanwege zijn eerdere veroordeling. [65]
Uit de bankafschriften van verdachte blijkt dat de betrokkene 3 op 13 november € 5.000,00 heeft overgeschreven naar de bankrekening van verdachte met de omschrijving ‘terugbetaling lening.’ [66]
Behandeling betrokkene 4
Betrokkene 4 is in het najaar van 2017 bij verdachte gekomen voor hulp met zijn alcoholverslaving. Verdachte stelde vervolgens een driemaandelijkse periode voor met zoveel gesprekken als nodig en dat er daarna zou worden gekeken hoe het ging. De betrokkene heeft verdachte € 20.000,- betaald. Bij de overschrijving staat de omschrijving ‘zakelijke lening,’ maar het ging absoluut niet om een lening. Het ging om zijn behandeling. De betrokkene kwam voor ongeveer een periode van een jaar, van november 2017 tot augustus 2018 bij verdachte over de vloer en in die periode waren daar ook met regelmaat drie jonge vrouwen aanwezig. Bij de groepsgesprekken zaten er in afwisselende samenstelling steeds in totaal een man of zes. [67]
Uit de bankafschriften van verdachte blijkt dat betrokkene 4 op 23 november 2017 € 20.000,00 heeft overgeschreven naar de bankrekening van verdachte met de omschrijving ‘zakelijke lening.’ [68]
Behandeling betrokkene 5
De vader van betrokkene 5 heeft verklaard dat zijn zoon een aantal keren naar het huis van verdachte is gegaan om met verdachte, maar ook met andere mensen te praten. Verdachte heeft toen een vervolgtraject voorgesteld, waarbij hij heeft aangegeven wat hij van plan was. Zijn zoon is toen nog een paar keer naar verdachte toe gegaan, maar daarna was verdachte opeens vertrokken naar Engeland. Verdachte heeft ongeveer een half jaar bemoeienis gehad met het gezin. Overdag ging zijn zoon drie tot vier keer per week naar hem toe en dan voor een paar uurtjes per keer. Verdachte heeft aangegeven de sessies niet gratis te kunnen blijven doen en daarom is op 19 en 20 juni 2018 in totaal € 5.000,- overgemaakt voor een volgende sessie, die niet heeft plaatsgevonden omdat verdachte ongeveer een week later is vertrokken. [69]
Uit de bankafschriften van verdachte blijkt dat de vader van betrokkene 5 op 19 juni 2018 € 1.000,00 en op 20 juni 2018 € 4.000,00 heeft overgeschreven naar de bankrekening van verdachte, op die laatste datum met de omschrijving ‘betrokkene 5.’ [70]
Behandeling betrokkene 6
De vader van betrokkene 6 heeft verklaard dat hij en zijn vrouw in november 2017 voor hulp voor hun dochter met anorexia bij verdachte terecht zijn gekomen. Op 1 januari 2018 zijn zij bij verdachte in [woonplaats] geweest voor een inleidend gesprek en vervolgens zijn zij met zijn drieën in een periode tot eind maart 2018, zo’n tien tot vijftien keer langs geweest bij verdachte. Ook is de betrokkene in die periode twee tot drie keer per week alleen naar verdachte gegaan. Het viel hem op dat zij vertelde dat er bij verdachte altijd reuring in huis was, dus dat er altijd anderen bij waren en dat is ook zijn eigen ervaring geweest. Die bijeenkomsten duurden soms anderhalf, soms twee uur. De sessies zijn eind maart 2018 beëindigd. Verdachte sprak in termen als ‘begeleiding en ondersteuning om haar leven weer op de rit te krijgen’ en daar is € 20.000,- voor betaald. Er stond ‘lening’ bij de overschrijving, dat was het idee van verdachte. Ook is naar het idee van verdachte een contract opgesteld over die lening en moest een verklaring worden ondertekend waarin stond dat verdachte als vriend van het gezin, het gezin bijstond en vrijblijvend op vriendschappelijke basis gesprekken met hen had. [71]
Uit de bankafschriften van verdachte blijkt dat de vader van betrokkene 6 op 26 januari 2018 € 20.000,00 heeft overgeschreven naar de bankrekening van verdachte met de omschrijving ‘lening aan [verdachte] .’ [72]
De omvang van het beroepsverbod
Namens verdachte is – kort samengevat – aangevoerd dat het door de rechtbank in 2012 opgelegde beroepsverbod veel te ruim en ongespecificeerd is geformuleerd.
Het verbod moet daarom beperkt en naar zijn doel worden uitgelegd. Het verbod is opgelegd om te voorkomen dat verdachte opnieuw in één-op-één situaties met jonge vrouwelijke patiënten terecht zou komen met het risico van grensoverschrijdend gedrag. Zo uitgelegd heeft het beroepsverbod geen betrekking op de behandeling of coaching van mannen. Verdachte moet daarom ten aanzien van de betrokkenen 2 tot en met 5 worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Noch het dictum, noch de overwegingen van het vonnis beperken het beroepsverbod tot vrouwelijke patiënten. Voor een uitleg die mannelijke patiënten van het beroepsverbod uitzondert, biedt het vonnis geen enkele aanknoping.
Voor zover de verdediging heeft willen aanvoeren dat verdachte op grond van zijn contacten met de reclassering en de Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidsstelling (CVvi) van deze uitzondering mocht gaan, zal de rechtbank moeten oordelen of het beroepsverbod niet zag op de behandeling van mannelijke patiënten. De rechtbank vindt dat die instanties niet gaan over de uitleg van het vonnis. Ten aanzien van het bewijs dat de verdachte het beroepsverbod heeft overtreden, komt aan de uitingen van de reclassering en de CCvi daarom geen betekenis toe.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in rubriek 4.3 bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde:
1.op tijdstippen in de periode van 1 mei 2016 tot 27 augustus 2017 te Hilversum en Amsterdam en Saint Tropez (Frankrijk) door feitelijkheden, slachtoffer 1, geboren op [geboortedag] 1999, heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van dat slachtoffer, te weten het
- strelen en betasten van haar buik en vagina en
- haar tongzoenen en
- brengen van zijn vingers in haar vagina en
- zich laten aftrekken door haar en
- brengen van zijn tong in haar vagina en aldus het beffen van haar vagina en
- brengen van zijn geslachtsdeel in haar vagina
en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte telkens, terwijl er sprake was van een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen verdachte en dat slachtoffer
door
- haar te benaderen en aan te spreken over haar eetstoornis en
- in leidende rol aanwezig te zijn bij een interventie in het kader van haar eetstoornis en
- dagelijks contact en gesprekken te hebben met dat slachtoffer over haar eetstoornis en
- aldus ervoor te zorgen dat dat slachtoffer hem ook als haar hulpverlener zag en
door
- vervolgens steeds meer en vaker (lichamelijk) contact te zoeken met dat slachtoffer en
- vervolgens dat slachtoffer bij hem thuis uit te nodigen en aldaar werkzaamheden te laten verrichten voor hem en haar in zijn huis te laten verblijven en
- aldus ervoor te zorgen dat verdachte steeds meer en vaker in de gelegenheid was om fysiek contact met dat slachtoffer te hebben en
door
- aangaande bovengenoemde seksuele handelingen tegen haar te zeggen dat het niet echt oké was en dat zij dit echt tegen niemand mocht vertellen en dat zij met geen woord over hem mocht praten en dat hij er strafbaar voor was en
- aldus ervoor te zorgen dat dat slachtoffer hun seksuele relatie als exclusief beschouwde en
geheim diende te houden en
door
- haar te verwijderen van haar ouders en
- tegen haar te zeggen dat haar ouders niet om haar gaven en alleen bezig waren met zichzelf en een mentale stoornis hadden, althans woorden van dergelijke aard en strekking en
- woonruimte voor haar te regelen en
- ( grotendeels) te voorzien in haar levensonderhoud
- en haar in een financieel afhankelijke situatie te brengen en
- aldus ervoor te zorgen dat dat slachtoffer ten opzichte van hem in een emotioneel en financieel afhankelijke situatie kwam en
- haar daardoor in een afhankelijkheidsrelatie met hem heeft gebracht en met het psychische overwicht dat hij aldus op haar had verworven, haar aan zijn wil heeft onderworpen en haar wil heeft gemanipuleerd en
- aldus een zware druk op haar heeft gelegd en aldus voor dat slachtoffer een (psychisch)
bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan zij geen weerstand kon bieden
zulks terwijl dat feit telkens werd begaan tegen een persoon beneden de leeftijd van achttien jaar bij wie misbruik van een kwetsbare positie werd gemaakt;
2.op tijdstippen in de periode van 27 augustus 2017 tot 3 september 2018 te Amsterdam en Londen (Verenigd Koninkrijk) door feitelijkheden, slachtoffer 1 heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van dat slachtoffer, te weten het
- strelen en betasten van haar buik en vagina en
- haar tongzoenen en
- brengen van zijn vingers in haar vagina en
- zich laten aftrekken door haar en
- brengen van zijn tong in haar vagina en aldus het beffen van haar vagina en
- brengen van zijn geslachtsdeel in haar vagina
en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte telkens, terwijl er sprake was van een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen verdachte en dat slachtoffer
door
- haar te benaderen en aan te spreken over haar eetstoornis en
- in leidende rol aanwezig te zijn bij een interventie in het kader van haar eetstoornis en
- dagelijks contact en gesprekken te hebben met dat slachtoffer over haar eetstoornis en
- aldus ervoor te zorgen dat dat slachtoffer hem ook als haar hulpverlener zag en
door
- vervolgens steeds meer en vaker (lichamelijk) contact te zoeken met dat slachtoffer en
- vervolgens dat slachtoffer bij hem thuis uit te nodigen en aldaar werkzaamheden te laten verrichten voor hem en haar in zijn huis te laten verblijven en
- aldus ervoor te zorgen dat verdachte steeds meer en vaker in de gelegenheid was om fysiek contact met dat slachtoffer te hebben en
door
- tegen haar te zeggen dat hij echt voor haar ging en dat hij met haar verder wilde en dat hij voor het eerst in zijn leven echt voor een vrouw koos en
- tegen haar te zeggen dat als zij weg zou gaan, hij geen reden meer zou hebben om te leven en
- aangaande bovengenoemde seksuele handelingen tegen haar te zeggen dat het niet echt oké was en dat zij dit echt tegen niemand mocht vertellen en dat zij met geen woord over hem mocht praten en dat hij er strafbaar voor was en
- aldus ervoor te zorgen dat dat slachtoffer hun seksuele relatie als exclusief beschouwde en
geheim diende te houden en
door
- haar te verwijderen van haar ouders en
- tegen haar te zeggen dat haar ouders niet om haar gaven en alleen bezig waren met zichzelf en een mentale stoornis hadden, althans woorden van dergelijke aard en strekking en
- woonruimte voor haar te regelen en
- ( grotendeels) te voorzien in haar levensonderhoud
- en haar in een financieel afhankelijke situatie te brengen en
- aldus ervoor te zorgen dat dat slachtoffer ten opzichte van hem in een emotioneel en financieel afhankelijke situatie kwam en
- haar daardoor in een afhankelijkheidsrelatie met hem heeft gebracht en met het psychische overwicht dat hij aldus op haar had verworven, haar aan zijn wil heeft onderworpen en haar wil heeft gemanipuleerd en
- aldus een zware druk op haar heeft gelegd en aldus voor dat slachtoffer een (psychisch)
bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan zij geen weerstand kon bieden;
Ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde:
in de periode van 1 september 2017 tot en met 20 juni 2018 te Amsterdam , meermalen direct of indirect een beroep in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg heeft uitgeoefend, wetende dat hem daaruit bij rechterlijke uitspraak, te weten bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2012, het recht daartoe was ontzet voor de duur van 10 (tien) jaren,
immers heeft hij, verdachte, bij vijf personen, te weten
- Slachtoffer 2 en
- Slachtoffer 3 en
- Slachtoffer 4 en
- Slachtoffer 5 en
- Slachtoffer 6
als hulpverlener, te weten als behandelaar van de verslaving van die personen, opgetreden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Voor zover de feiten buiten Nederland zijn begaan zijn deze strafbaar ingevolge artikel 7 lid 2 onder c Sr, omdat de verdachte Nederlander is en het feiten betreft als omschreven in de artikelen 242 tot en met 250 Sr.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat de verdachte voor zaak B ten aanzien van de betrokkene 2 tot en met 5 niet strafbaar is, omdat hij op de mededelingen van de CCvi en de reclassering mocht vertrouwen en dat het beroepsverbod geen betrekking had op de behandeling van mannen, wordt dit beroep verworpen. Uit niets blijkt dat door de CCvi of door de reclassering op enig moment aan de verdachte is meegedeeld dat het beroepsverbod geen betrekking had op de behandeling van mannen. Kennelijk is wel op enig moment met verdachte de mogelijkheid besproken dat de verdachte onder strikte voorwaarden in Londen behulpzaam zou zijn bij de motivering van patiënten. Die plannen zijn echter niet van de grond gekomen, mede omdat onvoldoende duidelijk werd wat de werkzaamheden van verdachte zouden inhouden. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat CCvi en of de reclassering van oordeel was dat het beroepsverbod geen betrekking had op de behandeling van mannen. De verdachte heeft daarop dan ook redelijkerwijs niet kunnen vertrouwen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
Verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest. Ook moet aan verdachte een beroepsverbod voor de maximale duur van dertien jaar worden opgelegd.
Daarnaast moet aan verdachte de niet gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd. De uitkomst van het rapport van het PBC is niet eenvoudig te duiden en daarom neemt het Openbaar Ministerie de conclusie van volledige toerekeningsvatbaarheid niet over. Het procesdossier geeft voldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat van enige doorwerking sprake is geweest. Alle door de deskundigen vastgestelde antisociale, borderline en narcistische kenmerken en zijn beperkte geweten, zijn terug te zien in het handelen van verdachte in deze zaak. Daar komt bij dat volgens de deskundigen de vastgestelde persoonlijkheidsstoornis al zijn hele leven aanwezig is. Het kan dan ook niet anders dan dat die stoornis zo met zijn persoon is verweven dat deze zijn gedrag altijd in enige mate moet hebben beïnvloed, zoals ook in deze zaak kan worden geconcludeerd. Daarom is sprake geweest van een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Gelet op het hoge recidiverisico gecombineerd met de ernst van de persoonlijkheidsstoornis, is een hoog beveiligingsrisico nodig dat alleen binnen de TBS-setting kan worden gegarandeerd. Alleen TBS met dwangverpleging kan het forse recidivegevaar dus terugbrengen. Met deze maatregel kan worden toegewerkt naar de situatie dat verdachte inzicht krijgt in zijn eigen handelen en kan ervoor worden gezorgd dat er pas resocialisatie kan plaatsvinden op het moment dat het gevaar voldoende is geweken.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Er moet worden afgezien van de oplegging van TBS. Er kan niet tot de conclusie worden gekomen dat er sprake is van voldoende doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis in het delict die maakt dat een behandeling in een TBS-kader het recidiverisico kan terugdringen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan twee jaar schuldig gemaakt aan het stelselmatig seksueel misbruiken van een jonge vrouw, van wie verdachte als geen ander wist hoe kwetsbaar zij was. Het seksueel misbruik is begonnen toen zij minderjarig was en ging samen met zo’n grote mate van dwang dat van verkrachting moet worden gesproken.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van zijn beroepsverbod dat hem in 2012 door de rechtbank Amsterdam voor tien jaar is opgelegd in een zaak waarbij verdachte ook is veroordeeld van seksueel misbruik van meerdere jonge vrouwen en minderjarigen.
Het zwaartepunt van deze zaak ligt bij het seksueel misbruik. Met zijn handelen heeft verdachte zijn lustgevoelens voor laten gaan en zich op geen enkele manier bekommerd om het belang van zijn slachtoffer. Verdachte heeft op gewiekste en slinkse wijze misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van zijn slachtoffer en zo een situatie gecreëerd waarbinnen seksuele handelingen konden plaatsvinden waaraan zij geen of onvoldoende weerstand kon bieden. Daarbij hebben zijn nationale bekendheid, het zeer grote leeftijdsverschil van bijna veertig jaar en de afhankelijkheidsrelatie die verdachte heeft gecreëerd, een rol gespeeld.
Verdachte heeft grof misbruik gemaakt van het vertrouwen dat door het slachtoffer en haar ouders in hem werd gesteld. Zijn handelen heeft voor hen grote gevolgen gehad en nog steeds hebben zij met die gevolgen te maken. Zo is de normale ontwikkeling van het slachtoffer van puber tot jong adolescent in de afgelopen jaren op verschillende gebieden verstoord geraakt en is zij door verdachte volledig geïsoleerd en in een afhankelijkheidsrelatie gebracht. Zij is door verdachte losgetrokken van haar ouders en vrienden. Waar leeftijdsgenoten zich bezig hielden met school, studie, vriendschappen met andere jongeren, uitgaan, flirten en het ontdekken van liefdes, werd het leven van het slachtoffer de laatste jaren bepaald door de geheime relatie met verdachte waarbinnen het seksueel misbruik plaatsvond. De afgelopen twee jaar is zij bezig geweest met een intensief therapietraject voor de gevolgen van het handelen van verdachte. Bij haar is PTSS vastgesteld en zij heeft onder andere last van herbelevingen, angsten en nachtmerries. Verdachte heeft bewust het risico genomen dat de normale (seksuele) ontwikkeling van zijn slachtoffer onomkeerbaar zou worden aangetast.
Geen TBS
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 3 februari 2021 die is opgesteld na observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC). Volgens psychiater L.J.H. Kuipers en psycholoog A. Witvliet is bij verdachte sprake van psychische problematiek in zo’n mate dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. De kenmerken van die stoornis zijn divers en daardoor niet te plaatsen onder één specifieke persoonlijkheidsstoornis waardoor door de deskundigen gesproken wordt over een ‘andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis.’ De stoornis wordt gekenmerkt door antisociale, narcistische en borderline persoonlijkheidskenmerken die voor een groot gedeelte overlappen met een hoge mate van psychopathie. Het meest op de voorgrond staan hierbij narcistische, borderline en antisociale trekken. Er bestaan onvoldoende aanwijzingen voor PTSS. Door de deskundigen kan ADHD niet worden vastgesteld, maar ook niet worden uitgesloten.
De door de deskundigen vastgestelde persoonlijkheidsstoornis is in verdachtes hele leven aanwezig en dus ook tijdens het door hem gepleegde seksueel misbruik. Het handelen gedurende het misbruik doet overwegend doordacht, bewust en gecontroleerd aan. Wel zien de deskundigen een mogelijke rol voor de invloed van verdachtes broze zelfbeeld als onderdeel van zijn persoonlijkheidspathologie, maar de precieze rol hiervan blijft onduidelijk doordat meerdere scenario’s denkbaar zijn. De deskundigen concluderen dat verdachte, het zedendelict en de persoonskenmerken overziend, veel wilsvrijheid en keuzemogelijkheden heeft gehad om van zijn gedrag af te zien en adviseren daarom om de feiten volledig aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt door de deskundigen ingeschat op ‘matig tot hoog’ waarbij de leeftijd van verdachte een matigende rol speelt.
Ten aanzien van het overtreden van het beroepsverbod onthouden de deskundigen zich van een advies over de mate van toerekening omdat veel niet inzichtelijk geworden factoren en scenario’s denkbaar zijn en daardoor niet tot een eenduidig advies kan worden gekomen. Ook kan daardoor geen uitspraak worden gedaan over een recidiverisico.
De deskundigen kunnen geen eenduidig antwoord geven op de vraag over een eventuele doorwerking van de vastgestelde persoonlijkheidsstoornis in de bewezen verklaarde feiten en komen daardoor niet tot een advies over het opleggen van een juridische straf of maatregel.
Op zitting is door de deskundigen nogmaals verklaard dat zij geen doorwerking van de psychische problematiek zien in het zedendelict. Verdachte ontkent de feiten te hebben gepleegd en daardoor hebben de deskundigen beperkt zicht gekregen op delictscenario’s. Ook is niet gebleken van aanwijzingen voor een seksuele afwijking. Omdat geen doorwerking is vastgesteld is ook geen behandeladvies opgesteld omdat een eventuele behandeling vanwege het ontbreken van die doorwerking niet tot een verminderd recidiverisico kan leiden. Door de deskundigen is daarbij benadrukt dat het feit dat de persoonlijkheidsstoornis bij verdachte al zijn hele leven een rol speelt, niet betekent dat al het handelen van verdachte wordt ingegeven vanuit die stoornis.
Eerdere rapportages, zoals het NIFP psychologisch rapport van Boswinkel van 25 februari 2020 en het NIFP psychiatrisch rapport van Van Gestel van 27 februari 2020, komen gelet op de ontkennende houding van verdachte tot de conclusie dat geen uitspraken kunnen worden gedaan over toerekening en geen advies kan worden gegeven over een straf of maatregel.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om in afwijking van het advies van de deskundigen een TBS maatregel op te leggen. Verdachte is immers door zowel het PBC als het NIFP uitgebreid onderzocht en geen van de deskundigen is tot een TBS-advies gekomen. Daarnaast is door de deskundigen benadrukt dat een eventuele behandeling van de stoornis niet tot een verminderd recidiverisico zal leiden. De rechtbank volgt de conclusies van de PBC deskundigen en vindt dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van doorwerking van de vastgestelde persoonlijkheidsstoornis in de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank vindt niet dat de bewezen beschuldigingen licht verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend. Ze rekent deze dus volledig toe aan verdachte.
Wel een gevangenisstraf
De rechtbank houdt rekening met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting die door de rechtbanken onderling zijn afgesproken, waarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vierentwintig maanden passend wordt geacht voor een verkrachting. In geval van verkrachting van een minderjarige, kan dit uitgangspunt nog met een derde worden verhoogd, wat neerkomt op tweeëndertig maanden. Voor het overtreden van het beroepsverbod zijn geen oriëntatiepunten beschikbaar, maar geldt een maximale straf van zes maanden gevangenisstraf.
Vervolgens beoordeelt de rechtbank of er omstandigheden zijn op grond waarvan in het voordeel of het nadeel van verdachte van het in de oriëntatiepunten genoemde uitgangspunt moet worden afgeweken.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte waaruit is gebleken dat hij in 2012 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor soortgelijk seksueel misbruik van meerdere jonge vrouwen en minderjarigen. De rechtbank weegt zeer zwaar mee dat het hier gaat om zeer specifieke recidive en rekent het verdachte aan dat hij vlak na zijn vrijlating, na het aflopen van het toezicht van de reclassering, opnieuw zo’n ernstig zedendelict heeft gepleegd.
Zoals hiervoor al uitgebreid is overwogen heeft verdachte willens en wetens gedurende een lange periode op geraffineerde wijze misbruik gemaakt van de situatie en van de kwetsbaarheid van het slachtoffer door haar steeds verder weg te trekken van haar ouders, in te werken op haar emoties, haar te isoleren en haar afhankelijk van hem te maken, waarbij zij zelfs bij hem in huis woonde, tot op het punt dat haar wereld alleen nog maar draaide om verdachte en haar persoonlijke ontwikkeling tot jonge vrouw ernstig is verstoord. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Tot slot weegt de rechtbank mee dat verdachte onbeschermde seks heeft gehad met aangeefster, terwijl hij zelf HIV-geïnfecteerd is. Beiden gebruikten geen voorbehoedsmiddelen. De gevolgen van een ander hadden groot kunnen zijn.
Er is in dit geval geen sprake is geweest van enig fysiek geweld of bedreiging daarmee. Wel ziet de rechtbank dat verdachte wel degelijk gebruik heeft gemaakt van psychisch geweld door op de emoties van het slachtoffer in te werken en op manipulatieve wijze de afhankelijkheidsrelatie tot stand te brengen en deze vervolgens in stand te houden.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden passend. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, moet van die straf worden afgetrokken.
Geen beroepsverbod
Net als de officier van justitie vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte zich in de toekomst niet meer mag presenteren als behandelaar, helper, coach, motivator, confrontator, therapeut of anderszins een beroep kan uitoefenen in de ruimste zin van het woord in de maatschappelijke- of gezondheidszorg.
Gelet op de wettelijke bepaling in artikel 251 Sr kan een beroepsverbod als bijkomende straf worden opgelegd wanneer het zedendelict is begaan ‘in het beroep van verdachte’ en geldt die ontzetting alleen voor ‘dat beroep.’ De rechtbank kan in deze zaak niet vaststellen dat verdachte het seksueel misbruik vanuit zijn beroep heeft verricht. Weliswaar is het contact vanuit een bepaalde vorm van hulpverlening met het slachtoffer gestart, maar verdachte heeft vervolgens niet beroepsmatig gehandeld. Zo was geen sprake van een behandelplan, betaling of andere kenmerken die bij beroepsmatig optreden passen. Het seksueel contact is daarbij op een wat later moment ontstaan, in een periode dat verdachte een andere positie had verworven ten opzichte van het slachtoffer en haar familie.
De rechtbank heeft daardoor niet de mogelijkheid om een beroepsverbod aan verdachte op te leggen.

9.Vorderingen van de benadeelde partijen

9.1.
Benadeelde partij slachtoffer 1
De benadeelde partij, op de tenlastelegging aangeduid als slachtoffer 1, vordert in totaal € 28.580,- bestaande uit € 3.580,- aan materiële schadevergoeding en € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2018 voor wat betreft de materiële schade en vanaf 3 september 2018 voor wat betreft de immateriële schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging stelt zich gelet op de bepleitte vrijspraak op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Wanneer de rechtbank daar anders over denkt, moet de benadeelde partij alsnog niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering voor wat betreft de gevorderde immateriële schade omdat een inhoudelijke beoordeling daarvan gelet op de complexe feitelijke situatie die aan de strafzaak en vordering ten grondslag is gelegd, een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding. Bovendien is niet duidelijk in welke mate een causaal verband bestaat tussen de gestelde immateriële schade en het bewezenverklaarde. Vanwege de reeds bestaande psychische problematiek bij aangeefster, kan niet zonder nader deskundigenonderzoek worden beoordeeld in hoeverre en in welke mate de feiten een bijdrage hebben geleverd aan de psychische klachten. In het geval de rechtbank daar anders over denkt, is door de verdediging verzocht de vordering voor wat betreft de immateriële schade aanzienlijk te matigen.
De materiële schade moet worden afgewezen omdat de benadeelde partij deze schade niet zelf heeft geleden en onvoldoende is onderbouwd dat het hier om verplaatste schade gaat. Als de rechtbank daar anders over denkt, moet de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard omdat de schadepost onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank oordeelt het volgende.
Materiële schade
De rechtbank vindt dat de gevorderde materiële schade (opleidingskosten) in een te ver verwijderd verband staat tot het seksueel misbruik om deze als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f Wetboek van Strafvordering (Sv.) aan te kunnen merken. Er kan gelet op de stukken niet worden vastgesteld dat de gemaakte kosten rechtstreeks voortvloeien uit het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit onderdeel van de gevorderde schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Het staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreekse immateriële schade is toegebracht. Naast dat het seksueel misbruik traumaklachten bij benadeelde partij heeft veroorzaakt, heeft het handelen van verdachte er ook voor gezorgd dat de ontwikkeling van benadeelde partij in de afgelopen jaren op verschillende gebieden verstoord is geraakt. Zo worstelt zij met vragen over haar identiteit en heeft zij geen duidelijk beeld van de toekomst. Omdat zij door verdachte zo werd geïsoleerd en afhankelijk van hem werd gemaakt, staat zij nu voor de opgave om haar leven op bijna alle vlakken opnieuw te moeten opbouwen. Daarnaast is bij benadeelde partij sprake van PTSS, kampt zij met herbelevingen, angsten, nachtmerries, sterke vermijding en hyperalertheid. De media aandacht rondom de zaak en de blog van verdachte, waar veel persoonlijke details over de benadeelde partij en haar familie werden besproken, hebben daarnaast voor extra veel stress gezorgd wat zelfs voor een terugval heeft gezorgd. Benadeelde partij heeft inmiddels, nu zo’n twee jaar later, een traject aan intensieve therapie gevolgd en zal nog steeds in contact blijven met een psycholoog.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde en voldoende onderbouwde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de gevorderde datum van 3 september 2018.
De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Daarnaast wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Deze worden tot aan deze uitspraak op de voet van het liquidatietarief rechtbanken en hoven begroot op 3 punten tarief II ofwel 3 × € 563,00 = € 1.639,00.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.2.
Benadeelde partij slachtoffer 5
De benadeelde partij, op de tenlastelegging aangeduid als slachtoffer 5 en vertegenwoordigd door zijn vader, vordert in totaal € 5.000,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vordering te verklaren. Uit de afschriften volgt dat dit bedrag in het kader van een behandelplan aan verdachte is betaald, maar ook wordt gesteld dat verdachte slachtoffer 5 eerst kosteloos heeft behandeld en vervolgens na betaling voor de toekomstige behandelingen, niet meer aan die behandeling is toegekomen. De gevorderde schade staat in een te ver verwijderd verband met het overtreden van het beroepsverbod en de behandeling van de vordering levert daarnaast een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De verdediging stelt zich gelet op de bepleitte vrijspraak op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Wanneer de rechtbank daar anders over denkt, is zoals ook door de officier van justitie naar voren is gebracht geen sprake van directe of rechtstreekse schade.
De rechtbank oordeelt het volgende.
De rechtbank vindt met de officier van justitie en de verdediging dat de gevorderde materiële schade in een te ver verwijderd verband staat van het overtreden beroepsverbod om als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f Sv. aan te kunnen worden gemerkt. De schade zoals gevorderd is veroorzaakt doordat verdachte de behandeling juist niét heeft voortgezet en kan dus niet worden gezien als rechtstreeks door het bewezenverklaarde veroorzaakte schade. De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in zijn vordering.
De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat partijen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen en 36f, 43a, 56, 57, 195, 242 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde:
voortgezette handeling van
verkrachting, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een persoon beneden de leeftijd van achttien jaar bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt, meermalen gepleegd
en
verkrachting, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het in zaak B bewezen verklaarde:
een recht uitoefenen, wetende dat hij daarvan bij rechterlijke uitspraak is ontzet, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van vier (4) jaar en zes (6) maanden.
Vordering benadeelde partij slachtoffer 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij,op de tenlastelegging aangeduid als
slachtoffer 1 gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 15.000,- (vijftienduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
3 september 2018 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Wijst het meer gevorderde aan immateriële schade af.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan slachtoffer 1 voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kostendie al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op
€ 1.639,00 (zestienhonderdnegenendertig euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij
ten aanzien van de gevorderde materiële schade, niet ontvankelijk is in haar vordering. Dit deel van de vordering kan eventueel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van slachtoffer 1, aan de Staat
€ 15.000,- (vijftienduizend euro),te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 september 2018 tot aan de dag dat is betaald. Wanneer er niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast voor 110 dagen. Toepassing van die gijzeling maakt niet dat de betalingsverplichting komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij slachtoffer 5:
Verklaart de
benadeelde partij, slachtoffer 5, niet ontvankelijk in zijn vordering. De vordering kan eventueel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Bepaalt dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. J. Knol en G.H. Marcus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2021.

Voetnoten

1.De bewijsmiddelen in de voetnoten zijn, tenzij anders vermeld, processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De bewijsmiddelen komen uit het dossier met nummer 2018179090.
2.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
3.Verhoor aangeefster bij de rechter-commissaris, 11 november 2020.
4.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
5.Dagboekaantekeningen aangeefster, ZD 03 00 180 e.v. (periode 27 oktober 2016 tot en met 16 november 2017).
6.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
7.Verhoor getuige [naam 1] , 9 mei 2019, ZD 02 09 0001 e.v.
8.Aanvullend verhoor aangeefster, 7 februari 2019, ZD 01 01 0021 e.v.
9.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
10.Aanvullend verhoor aangeefster, 7 februari 2019, ZD 01 01 0021 e.v.
11.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
12.Aanvullend verhoor aangeefster, 7 februari 2019, ZD 01 01 0021 e.v.
13.Verhoor aangeefster bij de rechter-commissaris, 11 november 2020.
14.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
15.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
16.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
17.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
18.Bijlage B bij nader verhoor aangeefster 17 mei 2019, ZD 01 01 0111.
19.Nader verhoor aangeefster, 17 mei 2019, ZD 01 01 0032 e.v.
20.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
21.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
22.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
23.Nader verhoor aangeefster, 17 mei 2019, ZD 01 01 0032 e.v.
24.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
25.Verhoor getuige [vader] , 2 oktober 2018, ZD 02 01 0001 e.v.
26.Verhoor getuige [moeder] , 9 oktober 2018, ZD 02 02 0001 e.v.
27.Verhoor getuige [getuige] , 10 juli 2019, ZD 02 10 0001 e.v. en aanvullend verhoor aangeefster, 7 februari 2019, ZD 01 01 0021 e.v.
28.Aanvullend verhoor aangeefster, 7 februari 2019, ZD 01 01 0021 e.v.
29.Verhoor getuige [vader] , 2 oktober 2018, ZD 01 01 0001 e.v.
30.Nader verhoor aangeefster, 17 mei 2019, ZD 01 01 0032 e.v.
31.Verhoor getuige [getuige] , 10 juli 2019, ZD 02 10 0001 e.v.
32.Verhoor getuige [getuige] , 10 juli 2019, ZD 02 10 0001 e.v.
33.Nader verhoor aangeefster, 17 mei 2019, ZD 01 01 0032 e.v.
34.Nader verhoor aangeefster, 17 mei 2019, ZD 01 01 0032 e.v.
35.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
36.Verhoor getuige [vriendin] , 8 oktober 2018, ZD 02 03 0001.
37.Verhoor getuige [vriendin] , 8 oktober 2018, ZD 02 03 0001 en verhoor getuige [moeder] , 9 oktober 2018, ZD 02 02 0001.
38.Verhoor getuige [moeder] , 9 oktober 2018, ZD 02 02 0001 e.v.
39.Verhoor getuige [pastor] , 11 april 2019, ZD 02 06 0001 e.v. en verhoor getuige [naam 2] , 11 april 2019, ZD 02 07 0001 e.v.
40.Proces-verbaal van bevindingen geluidsopname [pastor] , 20 juni 2019, ZD 03 00 0001 e.v.
41.Verhoor getuige [naam 2] , 11 april 2019, ZD 02 07 0001 e.v. en geluidsopname [pastor] , 20 juni 2019, ZD 03 00 0001 e.v.
42.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
43.Nader verhoor aangeefster, 17 mei 2019, ZD 01 01 0032 e.v.
44.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
45.Nader verhoor aangeefster, 17 mei 2019, ZD 01 01 0032 e.v. en bijlage H ZD 01 01 0119.
46.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
47.Aanvullend verhoor aangeefster, 7 februari 2019, ZD 01 01 0021 e.v.
48.Nader verhoor aangeefster, 17 mei 2019, ZD 01 01 0032 e.v.
49.Nader verhoor aangeefster, 17 mei 2019, ZD 01 01 0032 e.v.
50.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
51.Informatief gesprek zeden, 3 september 2018, ZD 01 01 0001 e.v.
52.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
53.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
54.Een geschrift te weten een brief van Bright GGZ Amsterdam ondertekend door [therapeut] , psychotherapeut met medische informatie betreffende aangeefster van 6 augustus 2019, ZD 03 00 0043.
55.Een geschrift te weten een brief van Bright GGZ Amsterdam ondertekend door [therapeut] , psychotherapeut met medische informatie betreffende aangeefster van 24 januari 2020, gevoegd bij een proces-verbaal van bevindingen van 13 februari 2020, ZD 03 00 170.
56.Verklaring van verdachte op de zitting van 17 februari 2021.
57.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BW3465, ro. 4.3. Het oordeel van de rechtbank.
58.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BW3465, ro. 8.3.1.
59.Verklaring van verdachte op de zitting van 17 februari 2021.
60.Aangifte, 6 september 2018, ZD 01 01 0004 e.v.
61.Aanvullend verhoor aangeefster, 7 februari 2019, ZD 01 01 0021 e.v.
62.Verhoor getuige betrokkene 2, 15 november 2018, ZD 02 04 0001 e.v.
63.Verhoor getuige vader betrokkene 2, 5 juni 2019, ZD 02 05 0001 e.v.
64.(Bijlage bij) proces-verbaal van bevindingen ING Bankrekeningnummer [nummer] , 25 juli 2019, ZD03 00 0121 e.v.
65.Verhoor getuige betrokkene 3, 28 augustus 2019, ZD 02 12 0001 e.v.
66.(Bijlage bij) proces-verbaal van bevindingen ING Bankrekeningnummer [nummer] , 25 juli 2019, ZD03 00 0121 e.v.
67.Verhoor getuige betrokkene 4, 17 oktober 2019, ZD 02 15 0001 e.v.
68.(Bijlage bij) proces-verbaal van bevindingen ING Bankrekeningnummer [nummer] , 25 juli 2019, ZD03 00 0121 e.v.
69.Verhoor vader betrokkene 5, 29 augustus 2019, ZD 02 13 0001 e.v.
70.(Bijlage bij) proces-verbaal van bevindingen ING Bankrekeningnummer [nummer] , 25 juli 2019, ZD03 00 0121 e.v.
71.Verhoor vader betrokkene 6, 6 september 2019, ZD 02 14 0001 e.v.
72.(Bijlage bij) proces-verbaal van bevindingen ING Bankrekeningnummer [nummer] , 25 juli 2019, ZD03 00 0121 e.v.