ECLI:NL:RBAMS:2021:8105
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen [veroordeelde], die eerder in de hoofdzaak was vrijgesproken. De ontnemingsvordering was ingediend door de officieren van justitie mr. L. van Haeringen en mr. R.S. Mackor, die stelden dat [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel had verkregen door het ontvangen van 2.550 ton digestaat van [naam B.V.], waarvoor een bedrag van € 25,- per ton was betaald. Dit zou resulteren in een totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van € 63.750,-. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, betwistte echter de ontvangst van het digestaat en de betaling hiervoor, en vroeg om afwijzing van de vordering.
Tijdens de zittingen op 20 en 27 september, 6 en 11 oktober, en 6 december 2021, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat in het vonnis van de hoofdzaak niet bewezen was dat [naam V.O.F.] digestaat of een andere stof als meststof had ontvangen. Hierdoor viel de grondslag voor de ontnemingsvordering weg. De rechtbank heeft daarom de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.
De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter mr. N.J. Koene en de rechters mrs. F. Dekkers en F.W. Pieters, in aanwezigheid van griffier mr. A.M.M. van Leuven. Het vonnis is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.