ECLI:NL:RBAMS:2021:8102

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
13-846024-16 ontneming
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een vennootschap onder firma (V.O.F.). De officieren van justitie, mr. L. van Haeringen en mr. R.S. Mackor, hadden een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat volgens hen was verkregen door de V.O.F. door het ontvangen van 2.550 ton digestaat van een bedrijf, waarvoor een bedrag van € 25,- per ton was betaald. Dit zou resulteren in een totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van € 63.750,-. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, heeft echter betwist dat de V.O.F. daadwerkelijk digestaat heeft ontvangen en dat er betalingen zijn gedaan.

Tijdens de zittingen op 20 en 27 september, 6 en 11 oktober en 6 december 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank heeft in haar vonnis in de hoofdzaak geoordeeld dat niet bewezen is dat de V.O.F. digestaat of een andere stof als meststof heeft ontvangen. Hierdoor verviel de grondslag voor de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft daarom de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.

De beslissing van de rechtbank is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter mr. N.J. Koene en de rechters mrs. F. Dekkers en F.W. Pieters, en is uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. A.M.M. van Leuven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-846024-16 (ontneming),
Datum uitspraak: 6 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de zaken tegen
[naam V.O.F.] ,
Gevestigd op het adres [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officieren van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 20 en 27 september 2021, 6 en 11 oktober 2021 en 6 december 2021 (sluiting).
De rechtbank heeft kennis genomen van de ontnemingsvordering van de officieren van justitie mr. L. van Haeringen en mr. R.S. Mackor (hierna: de officier van justitie) en van wat [naam 1] en [naam 2] als vertegenwoordiger van [naam V.O.F.] (hierna: [naam V.O.F.] ) en hun raadsman mr. J. van Groningen naar voren hebben gebracht.

2.De vordering en het procesverloop

Op 9 juli 2018 is het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel opgemaakt. Gesteld wordt dat [naam V.O.F.] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen doordat zij van het bedrijf [naam BV] 2.550 ton digestaat of een andere stof als meststof heeft ontvangen en aangewend en daarvoor een bedrag van € 25,- per ton betaald kreeg. Het rapport berekent het totale wederrechtelijk verkregen voordeel op € 63.750,-.
Op 28 mei 2020 heeft de raadsman een conclusie van antwoord ingediend. Weersproken wordt dat er digestaat is ontvangen en dat daarvoor is betaald, zodat de vordering moet worden afgewezen.
In de conclusie van repliek van 27 juli 2020 heeft de officier van justitie aangegeven dat de zienswijze van de verdediging geen aanleiding heeft gegeven tot wijziging van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
In de conclusie van dupliek van 18 september 2020 heeft de verdediging haar standpunt gehandhaafd.
De vordering van de officier van justitie van 16 oktober 2020 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [naam V.O.F.] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 63.750,-.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd het totale wederrechtelijk verkregen voordeel voor [naam V.O.F.] vast te stellen op één derde deel van dit bedrag, te weten € 21.250,-, en een betalingsverplichting op te leggen ter hoogte van dat bedrag, inclusief de rente.

3.Beoordeling

In het vonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank geoordeeld dat niet bewezen is dat [naam V.O.F.] digestaat of een andere stof als meststof heeft ontvangen.
Daarmee is de grondslag van de ontnemingsvordering komen te vervallen zodat de rechtbank deze zal afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de volgende beslissing.
Wijst de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2021.