ECLI:NL:RBAMS:2021:8102
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een vennootschap onder firma (V.O.F.). De officieren van justitie, mr. L. van Haeringen en mr. R.S. Mackor, hadden een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat volgens hen was verkregen door de V.O.F. door het ontvangen van 2.550 ton digestaat van een bedrijf, waarvoor een bedrag van € 25,- per ton was betaald. Dit zou resulteren in een totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van € 63.750,-. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, heeft echter betwist dat de V.O.F. daadwerkelijk digestaat heeft ontvangen en dat er betalingen zijn gedaan.
Tijdens de zittingen op 20 en 27 september, 6 en 11 oktober en 6 december 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank heeft in haar vonnis in de hoofdzaak geoordeeld dat niet bewezen is dat de V.O.F. digestaat of een andere stof als meststof heeft ontvangen. Hierdoor verviel de grondslag voor de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft daarom de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.
De beslissing van de rechtbank is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter mr. N.J. Koene en de rechters mrs. F. Dekkers en F.W. Pieters, en is uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. A.M.M. van Leuven.