ECLI:NL:RBAMS:2021:8100

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
13-845025-16 ont
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen [naam V.O.F.]. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De zaak is behandeld in een meervoudige economische strafkamer, waarbij de rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de ontnemingsvordering van de officieren van justitie, mr. L. van Haeringen en mr. R.S. Mackor, en de verdediging door de raadsman van [naam V.O.F.], mr. P. Sipma.

De ontnemingsvordering was gebaseerd op een rapport dat stelde dat [naam V.O.F.] wederrechtelijk voordeel had verkregen door het ontvangen van 180 ton digestaat van het bedrijf [naam BV] en daarvoor een bedrag van € 25,- per ton te hebben ontvangen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat in de hoofdzaak niet bewezen is dat [naam V.O.F.] daadwerkelijk digestaat of een andere stof als meststof heeft ontvangen. Hierdoor verviel de grondslag voor de ontnemingsvordering, wat leidde tot de afwijzing van de vordering.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de vordering van de officier van justitie niet kon worden gehandhaafd, omdat het bewijs voor de ontneming ontbrak. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 december 2021, waarbij de rechtbank de beslissing heeft genomen op basis van de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-845025-16 (ontneming)
Datum uitspraak: 6 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de zaak tegen
[naam V.O.F.] ,
Gevestigd op het adres [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officieren van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 20 en 27 september 2021, 6 en 11 oktober 2021 en 6 december 2021 (sluiting).
De rechtbank heeft kennis genomen van de ontnemingsvordering van de officieren van justitie mr. L. van Haeringen en mr. R.S. Mackor (hierna: de officier van justitie) en van wat de vertegenwoordiger van [naam V.O.F.] en haar raadsman mr. P. Sipma naar voren hebben gebracht.

2.De vordering en het procesverloop

Op 9 juli 2018 is het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel opgemaakt. Gesteld wordt dat [naam V.O.F.] (hierna: [naam V.O.F.] ) wederrechtelijk voordeel heeft verkregen doordat zij van het bedrijf [naam BV] 180 ton digestaat of een andere stof als meststof heeft ontvangen en aangewend en daarvoor een bedrag van € 25,- per ton betaald kreeg. Het rapport berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 4.500,-.
Op 28 mei 2020 is door [naam V.O.F.] een conclusie van antwoord ingediend. [naam V.O.F.] ontkent digestaat te hebben ontvangen, het bedrag van € 25,- per ton is niet realistisch en er dient hoe dan ook rekening te worden gehouden met € 3,- aan kosten per ton.
In de conclusie van repliek van 27 juli 2020 heeft de officier van justitie aangegeven geen aanleiding te zien tot wijziging in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Een conclusie van dupliek is niet ingediend.
De vordering van de officier van justitie van 16 oktober 2020 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [naam V.O.F.] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 4.500,-.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering gehandhaafd.

3.Beoordeling

In de hoofdzaak heeft de rechtbank geoordeeld dat niet bewezen is dat [naam V.O.F.] digestaat of een andere stof als meststof heeft ontvangen. Daarmee is de grondslag van de ontnemingsvordering komen te vervallen zodat de rechtbank deze zal afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de volgende beslissing.
Wijst de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2021.