ECLI:NL:RBAMS:2021:8077

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
13/125264-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een tas met inhoud en verblijf met inreisverbod

Op 11 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en verblijf met een inreisverbod. De verdachte, geboren in 1969 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het stelen van een tas op 7 mei 2021 in Amsterdam, en van het verblijven in Nederland terwijl er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. Tijdens de zitting op 11 augustus 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. C.R. Zetsma, en de verdediging van de raadsvrouw, mr. M.G.C. van Riet, gehoord. De rechtbank oordeelde dat de diefstal bewezen kon worden op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden. Het tweede feit, het verblijf met een inreisverbod, werd ook bewezen verklaard, maar niet als strafbaar feit gekwalificeerd, omdat een essentieel bestanddeel ontbrak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voor de diefstal strafbaar was, maar voor het tweede feit werd hij ontslagen van alle rechtsvervolging. De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een ISD-maatregel van één jaar op, rekening houdend met de uitzichtloze situatie van de verdachte. Daarnaast werd de benadeelde partij, die schade had geleden door de diefstal, een schadevergoeding van €450,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de diefstal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/125264-21 (Promis)
Datum uitspraak: 11 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres] , thans gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
11 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.R. Zetsma en van wat de gemachtigd raadsvrouw van verdachte, mr. M.G.C. van Riet naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat
Feit 1
hij op 7 mei 2021 in Amsterdam een tas met inhoud heeft gestolen van [benadeelde partij] ;
Feit 2
hij in de periode van 7 mei 2021 tot en met 10 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit en heeft daarbij gewezen op de aangifte, de getuigenverklaringen, het proces-verbaal van de politie, de camerabeelden en de herkenningen. Het onder 2 ten laste gelegde feit kan bewezen worden verklaard, maar kan niet worden gekwalificeerd als strafbaar feit, omdat een bestanddeel in de tenlastelegging ontbreekt, namelijk dat verdachte
wist of ernstige reden had te vermoeden.Dit moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van feit 1 aan het oordeel van de rechtbank. Wat betreft het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat het feit enerzijds niet is te kwalificeren en anderzijds is het de vraag of het verdachte verweten kan worden dat hij zich aan dit feit heeft schuldig gemaakt. Op het moment dat verdachte werd aangehouden was er geen zicht op uitzetting. Verdachte zit in een uitzichtloze situatie. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte voor wat betreft feit 2 te ontslaan van alle rechtsvervolging en subsidiair heeft zij verzocht het bepaalde in artikel 9a Sr toe te passen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde diefstal bewezen kan worden. De rechtbank baseert dat oordeel op de aangifte, de getuigenverklaringen, de bevindingen van de politie met betrekking tot de camerabeelden en de herkenningen in het dossier.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Uit de stukken in het dossier blijkt immers dat verdachte zich in ieder geval tussen 7 mei 2021, de dag dat hij de diefstal pleegde, en 10 mei 2021, de dag dat hij werd aangehouden, in Nederland heeft bevonden terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd.
Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 7 mei 2021 te Amsterdam, een (dames)tas met inhoud, te weten (onder andere) een mobiele telefoon (iPhone 11) en een paspoort, dat geheel aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van feit 2
op momenten in de periode gelegen van 7 mei 2021 tot en met 10 mei 2021 te Amsterdam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Ten aanzien van feit 1
Het onder 1 bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, het onder 2 bewezene niet strafbaar
,omdat een van de bestanddelen van het delict, te weten:
“terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden”, in de tenlastelegging ontbreekt.
Verdachte dient voor wat betreft feit 2 dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft uitdrukkelijk verzocht de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van één jaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een tas, waarin onder andere een iPhone en een zonnebril zaten. Het slachtoffer zat op een terras en werd met een truc door verdachte afgeleid , waarna haar tas bleek te zijn weggenomen. De tas is later teruggevonden maar zonder telefoon en zonnebril. Dergelijke feiten hebben veel impact op de slachtoffers en bovendien versterken dergelijke feiten ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij doelgericht te werk is gegaan en dat hij slechts zijn eigen financieel gewin voor ogen heeft gehad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van GGZ Fivoor Leiden van 7 juli 2021. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte is een stelselmatige dader en komt thans voor de vierde maal in aanmerking voor de ISD-maatregel. Vanwege justitiële antecedenten is de verblijfsvergunning van verdachte in 2013 ingetrokken en heeft hij een inreisverbod voor de gehele EU voor tien jaar opgelegd gekregen. Sindsdien is verdachte
ongewenst vreemdeling in Nederland. Hij kan niet uitgezet worden omdat hij niet in het bezit is van een geldig reisdocument en Marokko op dit moment geen ongedocumenteerde Nederlanders terugneemt. Het ontbreken van een geldige verblijfstitel vormt de voornaamste criminogene factor.
Verdachte heeft geen recht op sociale voorzieningen en kan geen enkele vorm van legale werkzaamheden uitvoeren. Verdachte heeft geen stabiele huisvesting en geen inkomen. Verdachte is hiernaast bekend met middelen- en psychische problematiek en is op dit moment afhankelijk van medicatie, hetgeen hij vanwege het ontbreken van een zorgverzekering niet kan bekostigen.
De responsiviteit van verdachte wordt vanwege zijn verblijfsstatus laag ingeschat. Een begeleidingstraject bij de reclassering is niet uitvoerbaar. Binnen de laatste twee ISD-maatregelen (2014/2017) waren er vanwege de status van verdachte geen mogelijkheden om resocialisatie-activiteiten te ondernemen. Ondanks dat verdachte naar verwachting wederom niet uitgezet kan worden naar Marokko en resocialisatie-activiteiten geen optie zijn, adviseert de reclassering om verdachte voor de vierde maal een ISD-maatregel op te leggen. De ISD-maatregel heeft als doel de maatschappij te beveiligen en recidive te beëindigen. Dat doel wordt in elk geval bereikt voor de periode van twee jaar dat de maatregel ten uitvoer gelegd wordt.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 5 juli 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde pleegdatum in onderhavige zaak, te weten 7 mei 2021 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 5 juli 2021 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek nog een kans te geven en voorts ter bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat de ISD-maatregel wordt opgelegd. Echter is de rechtbank van oordeel dat vanwege de uitzichtloze situatie van verdachte, er tijdens de ISD niet zal kunnen worden gewerkt aan resocialisatie en verdachte niet intensief zal kunnen worden behandeld voor zijn psychische problematiek. Mede gelet op het feit dat aan verdachte al drie keer eerder de ISD-maatregel is opgelegd en verdachte nog altijd in dezelfde situatie verkeert, en de ISD maatregel dus opnieuw neer zal komen op een ‘kale’ detentie, oordeelt de rechtbank dat het passend en geboden is de maatregel op te leggen voor de duur van één jaar.
De rechtbank zal in dit geval de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.De vordering van de benadeelde partij

9.1
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 997,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande voor € 792,- uit kosten voor de iPhone en voor € 205,- voor kosten van de zonnebril van het merk Ray-Ban, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het te vergoeden bedrag naar redelijkheid en billijkheid te bepalen op € 450,- omdat niet bekend is hoe oud de telefoon of de zonnebril was. Ook is niet bekend of de benadeelde was verzekerd voor de geleden schade.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de iPhone aangevoerd dat het contract voor 24 maanden was afgesloten en dat de telefoon na 8,5 maand werd gestolen. Dat is dus na 1/3 van het contract. Het is niet bekend of het contract nog doorloopt. De raadsvrouw heeft verzocht € 240,- toe te wijzen en subsidiair om voornoemde breuk toe te passen op de vordering. Dat komt op het volgende neer. De totale vordering € 792,- gedeeld door 24 maanden is € 33,- per maand. Dat vermenigvuldigd met 15,5 maand is € 515,50. Van de Ray-Ban zonnebril is geen bon en het is daarom te onduidelijk om een bedrag toe te wijzen.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering niet voldoende is onderbouwd en dat daarom de hoogte van de schade niet precies kan worden vastgesteld. De rechtbank volgt de officier van justitie in diens redenering dat wel naar redelijkheid en billijkheid een bedrag kan worden toegekend. De rechtbank schat het te vergoeden bedrag op € 450,- en zal de vordering dan ook tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 7 mei 2021. De vordering wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in rubriek 5 onder 2 bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Het bewezen verklaarde levert, ten aanzien van feit 1, op:
diefstal.
Verklaart het in rubriek 5 onder 1 bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
één jaar.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe tot een bedrag van € 450,- (vierhonderdvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 7 mei 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 450,- (vierhonderdvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 7 mei 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 9 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 augustus 2021.
Bijlage
[...]