8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte op 17 september 2020 meerdere telefoons gestolen uit de winkel van aangever [slachtoffer] . Verdachte en zijn medeverdachte zijn met een bedekt gezicht de winkel van aangever [slachtoffer] binnengekomen en hebben in aanwezigheid van aangever met een lifehammer de vitrinekast ingetikt, om zo de telefoons mee te kunnen nemen. Weliswaar is het geen overval geweest waarbij verdachte en zijn medeverdachte geweld jegens aangever hebben gebruikt, maar het is voor aangever evident een zeer dreigende situatie geweest. De rechtbank waardeert het handelen van verdachte als brutaal en agressief. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk feit nog langdurig nadelige gevolgen ondervinden. Hiermee hebben verdachte en zijn medeverdachte geen rekening gehouden.
Uit het strafblad van verdachte van 1 juli 2021 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verdachte liep nota bene nog in een proeftijd van een veroordeling waarbij een deel voorwaardelijke jeugddetentie is opgelegd van 16 dagen en waarvan in de onderhavige zaak de tenuitvoerlegging is gevorderd.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het rapport van Reclassering Nederland van 28 juli 2021. In dit rapport staat het volgende. Het recidiverisico is hoog. Uit de beschikbare informatie komt geen duidelijk motief naar voren voor recidive. De reclassering beschouwt daarom het psychosociaal functioneren, dan wel de houding van verdachte als risicofactor voor toekomstig justitiecontact. Verder beschouwt de reclassering - gelet op het ten laste gelegde - het gebrek aan een zinvolle dagbesteding, de financiële situatie en het sociaal netwerk als risicofactoren voor toekomstig justitiecontact.
De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van verdachte, de pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden vanuit ouders en de voormalige IFA coach (verdachte heeft een toezicht eerder goed doorlopen), de onduidelijkheden omtrent het psychosociaal functioneren van verdachte en de noodzaak tot continuering van de schoolgang.
Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf. Indien wordt overwogen verdachte een gevangenisstraf op te leggen, adviseert de reclassering hem te plaatsen in een justitiële jeugdinstelling om verharding te voorkomen.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Krachtens artikel 77c Sr, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportage, het gegeven advies en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezen verklaarde op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken, zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door first offenders. Uitgangspunt bij diefstal met verbreking (in vereniging) is 80 uur werkstraf dan wel 40 dagen jeugddetentie. De rechtbank is echter van oordeel dat de manier waarop verdachte en zijn medeverdachte deze diefstal hebben gepleegd meer lijkt op een overval dan op een ‘gewone’ diefstal met verbreking. De rechtbank is daarom vooral uitgegaan van de oriëntatiepunten voor een overval op een winkel. Het oriëntatiepunt voor een overval is een jeugddetentie van vier maanden of meer. In het geval van verdachte geldt als strafverzwarende omstandigheid het strafblad van verdachte en in het bijzonder het feit dat hij nog in een proeftijd liep van een eerder deels voorwaardelijk opgelegde straf.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de medeverdachte, inmiddels veroordeelde, eveneens is berecht volgens het jeugdstrafrecht en dat aan hem een jeugddetentie van zes maanden is opgelegd (parketnummer 13/234284-20).
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal een
jeugddetentie voor de duur van drie maandenopleggen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met voorwaarden overwogen, maar acht het niet passend gelet op de huidige situatie waarin verdachte niet een gemotiveerde indruk maakt en het feit dat verdachte al allerlei hulpverlening heeft gehad, zoals eerder reclasseringscontact en een IFA coach, en hieraan ook goed heeft meegewerkt, maar zonder dat dit recidive heeft voorkomen.