ECLI:NL:RBAMS:2021:8075

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
13.751513-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van overleveringsdetentie na toestemming voor overlevering

Op 26 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de schorsing van de overleveringsdetentie van een opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor een strafvervolging in België, waarbij de opgeëiste persoon betrokken was bij een hennepplantage. Ondanks het vastgestelde (matige) vluchtgevaar, concludeerde de rechtbank dat dit gevaar kon worden ingeperkt door het stellen van schorsingsvoorwaarden. De rechtbank overwoog dat de opgeëiste persoon over een vaste woon- en verblijfplaats beschikte, een arbeidsovereenkomst had en zich tot aan de uitspraak aan de schorsingsvoorwaarden had gehouden. De Belgische autoriteiten hadden eerder geweigerd mee te werken aan een voorlopige terbeschikkingstelling, maar de rechtbank vond dat de omstandigheden voldoende waren om de overleveringsdetentie te schorsen. De rechtbank heeft het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie toegewezen, onder voorwaarden zoals het melden bij de politie en het niet verlaten van Nederland. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.751513-21
RK nummer: 21/6005
BESLISSING
De raadkamer van deze rechtbank heeft kennis genomen van het mondelinge verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie uit hoofde van de Overleveringswet (OLW) van:

[opgeëiste persoon] ,

geboren te [geboorteplaats] (NL) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd “ [detentieadres] .
De rechtbank heeft acht geslagen op het dossier, waaronder de stukken die op de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon betrekking hebben.
Gelet op de behandeling in raadkamer op 26 november 2021, waar zijn gehoord de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. S. Minderhout waarnemend voor mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda.
De raadsvrouw heeft het verzoek mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen schorsing van de overleveringsdetentie en haar standpunt als volgt onderbouwd, kort weergegeven.
Het uitgangspunt op het moment dat de overlevering is toegestaan is dat alleen bij zeer bijzondere gevallen kan worden overgaan tot schorsing. Ik ken de inhoud van de zaak van de medeverdachte niet, dus er kan niet met zekerheid gezegd worden dat opgeëiste persoon ook na 5 dagen geschorst gaat worden in België. De opgeëiste persoon wil graag bij zijn Nederlandse strafzaken aanwezig zijn. Die worden op korte termijn behandeld. Daarmee kan gezegd worden dat die procedures op voldoende voortvarende wijze verlopen. Ik verzet mij tegen schorsing.
Oordeel van de rechtbank
Grond voor de overleveringsdetentie is het vluchtgevaar. Het toestaan van de overlevering, zoals hier aan de orde, vergroot in zijn algemeenheid het vluchtgevaar. Vanaf dat moment staat immers vast dat de opgeëiste persoon ter uitvoering van het EAB feitelijk zal worden overgeleverd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Dit rechtvaardigt in beginsel het voortduren van de overleveringsdetentie.
De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 55 van het arrest Lanigan, waarin het Hof overweegt dat in artikel 52, lid 1, van het Handvest wordt erkend dat de uitoefening van rechten zoals die welke in artikel 6 van het Handvest zijn neergelegd, aan beperkingen kunnen worden onderworpen, voor zover die beperkingen bij wet worden gesteld, de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen, het evenredigheidsbeginsel in acht nemen, noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
In dit verband is mede relevant dat de rechtbank de overleveringsdetentie op grond van artikel 6 van het Handvest alleen mag laten voortduren, indien de overleveringsprocedure op voldoende voortvarende wijze is gevoerd en de hechtenis bijgevolg niet buitensporig lang duurt (HvJ EU 16 juli 2015, C-237/15 PPU, ECLI:EU:C:2015:474 (Francis Lanigan), punt 58). Om dit te beoordelen moet de rechtbank rekening houden “met alle factoren die relevant zijn om te beoordelen of de duur van de procedure gerechtvaardigd is, met name het eventuele stilzitten van de autoriteiten van de betrokken lidstaten en, in voorkomend geval, de mate waarin de gezochte persoon aan die duur heeft bijgedragen. Ook de straf die tegen diezelfde persoon is uitgesproken of die hij kan oplopen wegens de feiten die ten grondslag lagen aan de uitvaardiging van het tegen hem gerichte Europees aanhoudingsbevel, alsook het bestaan van vluchtgevaar moeten in aanmerking worden genomen” (HvJ EU 16 juli 2015, C-237/15 PPU, ECLI:EU:C:2015:474 (Francis Lanigan), punt 59). Bovendien moet de overleveringsdetentie het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen (HvJ EU 5 april 2016, C-404/16 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 101).
Naar het oordeel van de rechtbank is er weliswaar sprake van (matig) vluchtgevaar, maar kan dit in de onderhavige zaak worden ingeperkt door het stellen van schorsingsvoorwaarden. Dit leidt tot de conclusie dat de vrijheidsbeneming van deze opgeëiste persoon nadat de overlevering is toegestaan, in de onderhavige zaak niet noodzakelijk is als bedoeld in artikel 52 lid 1 Handvest teneinde op termijn zijn voorlopige terbeschikkingstelling of feitelijke overlevering te realiseren en het voortduren van de overleveringsdetentie zich daarom niet verdraagt met artikel 6 van het Handvest.
De rechtbank acht voor haar oordeel dat het vluchtgevaar door middel van voorwaarden kan worden ingeperkt het volgende van belang:
• De overlevering van de opgeëiste persoon is toegestaan ten behoeve van een strafvervolging voor betrokkenheid bij een hennepplantage, waarbij de medeverdachte na een kort voorarrest is geschorst door de Belgische autoriteiten. Er bestaat geen duidelijkheid over de hoogte van een mogelijke straf.
• Twee openstaande Nederlandse strafzaken vormen een langdurig beletsel voor de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon. De laatste zitting staat in februari 2022 gepland. In eerste instantie wilden de Belgische autoriteiten niet meewerken aan een voorlopige terbeschikkingstelling, op de vorige raadkamer was dat standpunt gewijzigd en wilden zij wel meewerken, maar vandaag is gebleken dat de Belgische autoriteiten weigeren mee te werken aan een voorlopige terbeschikkingstelling.
• De opgeëiste persoon beschikt over een vaste woon- en verblijfplaats waar hij tot het moment waarop hij weer in overleveringsdetentie is geplaatst ingeschreven is geweest in de Basisregistratie personen;
• De opgeëiste persoon beschikt over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur;
• Ten behoeve van de opgeëiste persoon is een terugkeergarantie verstrekt, die hij teniet zal doen indien hij zich aan zijn schorsingsvoorwaarden onttrekt door Nederland te verlaten;
• De overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon is geschorst geweest tot het moment waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het overleveringsverzoek. De opgeëiste persoon heeft zich stipt aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. Hij is onder andere bij de inhoudelijke behandeling van het overleveringsverzoek door deze rechtbank verschenen en hij was bij de uitspraak van de rechtbank aanwezig, waarna hij meteen in overleveringsdetentie is geplaatst.
De rechtbank zal het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie derhalve toewijzen.

BESLISSING:

WIJST TOE het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie.

BEVEELTde schorsing van de overleveringsdetentie met ingang van
29 november 2021, maar niet eerder dan het moment waarop hij ieder op zijn naam gesteld reisdocument heeft ingeleverd bij de officier van justitie,
tot het moment waarop zijn feitelijke overlevering kan worden gerealiseerd, onder de navolgende voorwaarden:
1. de opgeëiste persoon zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de overleveringsdetentie onttrekken, als het bevel tot schorsing wordt opgeheven;
2. de opgeëiste persoon zal aan iedere oproeping in deze zaak van de kant van justitie of politie gevolg geven;
3. de opgeëiste persoon zal verblijven op het adres: [adres]
4. de opgeëiste persoon zal de rechtbank en de officier van justitie schriftelijk van iedere adreswijziging op de hoogte stellen;
5. de opgeëiste persoon zal zich twee keer per week, de dag en het tijdstip in overleg met de officier van justitie te bepalen, melden bij een door de officier van justitie aan te wijzen politiebureau in de woonomgeving van de opgeëiste persoon
6. de opgeëiste persoon zal Nederland niet verlaten.
Deze beslissing is genomen op 26 november 2021 door:
mr. C. Huizing-Bruil, rechter,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier.