In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 september 2021 een beslissing genomen over de voortzetting van de inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon, die op 24 augustus 2021 was aangehouden op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 20 december 2020 was uitgevaardigd. De rechtbank heeft ambtshalve de inverzekeringstelling getoetst, omdat de officier van justitie niet als 'uitvoerende rechterlijke autoriteit' kan worden aangemerkt volgens de relevante Europese regelgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Overleveringsovereenkomst tussen de EU en het VK van toepassing is, en dat de rechtbank Amsterdam de enige bevoegde autoriteit is om te beslissen over de voortzetting van de hechtenis van de opgeëiste persoon. Tijdens de behandeling in raadkamer was de officier van justitie aanwezig, maar de raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangegeven niet te verschijnen. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord. De rechtbank concludeert dat er sprake is van vluchtgevaar en dat er geen redenen zijn om het bevel tot inverzekeringstelling op te heffen. De rechtbank beslist dat de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon wordt voortgezet tot het moment waarop de rechtbank over de gevangenhouding beslist.