ECLI:NL:RBAMS:2021:8040

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
13-215942-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een EU-burger wegens winkeldiefstal met recidive

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte, een EU-burger zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd ervan beschuldigd op 10 augustus 2021 een zonnebril te hebben gestolen uit een winkel in Amsterdam. Tijdens de zitting op 11 november 2021 heeft de verdachte bekend dat hij de zonnebril had gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder meerdere keren was veroordeeld voor misdrijven en dat hij geen rechten had opgebouwd ten aanzien van sociale voorzieningen in Nederland. Dit heeft invloed gehad op de mogelijkheid tot begeleiding en behandeling van de verdachte.

De officier van justitie heeft gevorderd om de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) op te leggen voor de duur van twee jaar. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet voldoet aan de criteria voor de ISD-maatregel en heeft verzocht om een alternatieve straf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte voldoet aan de voorwaarden voor de ISD-maatregel, gezien zijn recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de maximale termijn van twee jaar, met een tussentijdse beoordeling na negen maanden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook rekening gehouden met het rapport van de reclassering, waarin werd aangegeven dat de verdachte een hoog risico op recidive heeft en dat er geen reële mogelijkheden zijn voor begeleiding zonder sociale rechten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ISD-maatregel noodzakelijk is voor de bescherming van de maatschappij en om de verdachte de kans te geven aan zijn problematiek te werken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-215942-21 (Promis)
Datum uitspraak: 25 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.I. L’Ghdas naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank het standpunt van de reclasseringswerker, [naam 1] , vernomen.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 10 augustus 2021 een zonnebril heeft gestolen van de [winkel] in Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het ten laste gelegde bewezen moet worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt over het bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 10 augustus 2021 een zonnebril heeft gestolen van de [winkel] in Amsterdam. Uit de aangifte blijkt dat verdachte in een pashokje in de winkel het beveiligingslabel van de zonnebril heeft afgehaald en de bril in zijn broek heeft gestopt. Verdachte heeft op zitting bekend dat hij de zonnebril heeft gestolen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 10 augustus 2021 te Amsterdam een zonnebril die aan winkelbedrijf [winkel] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank volstaat ten aanzien het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het ten laste gelegde:
Verklaring van verdachte ter zitting van 11 november 2021;
Een geschrift, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal bij de onderneming [winkel] , gevestigd te Amsterdam ( [adres 2] ), van 10 augustus 2021, doorgenummerde pag. 3-5.

6.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte niet voldoet aan de zogenoemde zachte criteria voor de ISD-maatregel en heeft verzocht die vordering af te wijzen. Verdachte is niet eerder de kans geboden om met behulp van de reclassering en begeleiding te werken aan zijn problematiek. De reclassering adviseert negatief over begeleiding omdat verdachte geen aanspraak op sociale voorzieningen heeft opgebouwd, maar met behulp van Amoc zijn er volgens de verdediging wel mogelijkheden. Amoc kan verdachte op weg helpen. Verdachte spreekt goed Engels en hij is telefonisch, via e-mail of via de advocaat bereikbaar. Verder kan een andere strafmodaliteit nog geprobeerd worden, zoals een taakstraf. Daarnaast is het niet noodzakelijk verdachte uit de maatschappij te halen omdat er een dalende lijn zit in de recidive. Ook zijn de feiten niet ernstig genoeg voor een ISD-maatregel.
De raadsman verzoekt primair om een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest op te leggen en subsidiair een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 13 oktober 2021, opgemaakt door [naam 2] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De reclassering schat het risico op recidive in als hoog en ziet problemen op verschillende leefgebieden, waaronder huisvesting, inkomen en een verslaving aan heroïne en methadon. Verdachte heeft in Nederland geen rechten ten aanzien van sociale voorzieningen opgebouwd.
De reclassering ziet geen reële mogelijkheden om met voorwaarden en/of toezicht de risico’s in Nederland te beperken. Een intensieve behandeling voor zijn verslavingsproblematiek is geïndiceerd, maar omdat hij nog geen sociale rechten en geen legaal arbeidsverleden in Nederland heeft opgebouwd lijkt resocialisatie in Nederland in een regulier en/of forensisch kader niet uitvoerbaar.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 11 november 2021 reclasseringswerker [naam 1] , verbonden aan Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te Amsterdam, als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat een toezicht en hulpverlening in de praktijk niet uitvoerbaar zijn als een verdachte geen aanspraak op sociale voorzieningen kan maken. Amoc kan mogelijk iets betekenen, maar reguliere zorg blijft een probleem. De deskundige betwijfelt of verdachte direct aanspraak kan maken op sociale voorzieningen zodra hij een baan heeft. Zij meent dat het gaat om opbouw gedurende een aantal jaren maar weet dat niet zeker. Zolang verdachte geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen, zijn interventies via een reclasseringstoezicht nauwelijks haalbaar.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Verdachte heeft een misdrijf begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 7 oktober 2021 dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 10 augustus 2021 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het voornoemde uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen.
Verdachte is een EU-burger, die geen rechten heeft opgebouwd ten aanzien van sociale voorzieningen. Begeleiding in een forensisch kader is daardoor niet mogelijk. Zonder het recht op sociale voorzieningen is immers enige vorm van behandeling niet mogelijk, terwijl een intensieve behandeling gericht op onder meer de verslaving van verdachte juist nodig is om recidive te voorkomen. Het gebrek aan opgebouwde rechten staat dus in de weg aan structurele hulpverlening in een dwang- of drangtraject. Het feit dat verdachte bereid is om te werken aan zijn problematiek en dat Amoc verdachte bij het regelen van zijn praktische zaken op gang kan helpen, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank stelt vast dat er voldaan is aan de zogenoemde zachte criteria. In het kader van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel kan de benodigde behandeling wel plaatsvinden. De rechtbank ziet geen andere, minder ingrijpende, alternatieven en legt daarom de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
In het rapport van de reclassering is te lezen dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst in oktober 2021 heeft besloten om het verblijfsrecht van verdachte in te gaan trekken. De rechtbank ziet daarin aanleiding om uiterlijk negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen. De rechtbank kan zo vinger aan de pols houden met betrekking tot de verblijfstatus van verdachte en, in het verlengde daarvan, de (verdere) invulling van de ISD-maatregel.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 9 (negen) maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter,
mrs. R.M. Troost en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers en L.J. Tempelaars, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2021.
Bijlage - Tenlastelegging
Aan verdachte I [verdachte] is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (zonne)bril, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan winkelbedrijf [winkel] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.