ECLI:NL:RBAMS:2021:802

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
C/13/688451 / HA ZA 20-848
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht na echtscheiding en verwijzing naar kantonrechter

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen een vrouw en een man die na hun echtscheiding gezamenlijk in een huurwoning zijn blijven wonen. Het huwelijk van partijen is op 15 mei 2019 ontbonden, en de vrouw heeft de rechtbank verzocht om de huurwoning aan haar toe te wijzen. De man heeft verweer gevoerd en betoogd dat de handelsrechter onbevoegd is om van de vordering kennis te nemen, en dat de zaak bij de familierechter had moeten worden ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de vrouw is gebaseerd op artikel 7:266, lid 5 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat de rechter kan bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn na echtscheiding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de handelsrechter niet bevoegd is en dat het geschil moet worden behandeld door de kantonrechter, aangezien het gaat om een huurovereenkomst. De zaak is daarom verwezen naar de sector kanton van de rechtbank Amsterdam, en partijen zijn verzocht om de kantonrechter te informeren over hun zoektocht naar een andere woning. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het Turkse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, aangezien zij beide de Turkse nationaliteit hebben. Het vonnis is uitgesproken op 3 maart 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/688451 / HA ZA 20-848
Vonnis van 3 maart 2021
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.M. Haring te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M. Westerveld te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 november 2020,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 4 februari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd op 11 december 1978 te Eyup, Turkije. Het huwelijk van partijen is op 15 mei 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 23 januari 2019 in de daarvoor bestemde registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben beide de Turkse nationaliteit.
2.2.
De boedelscheiding heeft nog niet plaatsgevonden. Partijen zijn na de echtscheiding gezamenlijk in de huurwoning aan de [adres] blijven wonen.
2.3.
De vrouw heeft in 2019 een kort gedingprocedure aangespannen. In de mondelinge uitspraak van de voorlopige voorzieningenrechter van 18 november 2019 is onder meer het volgende overwogen:
Het betreft hier een geschil over de huurrechten met betrekking tot een woning. Beide partijen zijn huurder van de woning. Het geschil gaat er uiteindelijk over aan wie het huurrecht moet worden toegewezen. Die vordering moet door de kantonrechter in de bodemprocedure worden beoordeeld.
De voorlopige voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw vervolgens afgewezen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert de huurwoning aan de [adres] aan haar toe te scheiden.
3.2.
De man voert verweer en beroept zich er primair op dat handelsrechter onbevoegd is om van de vordering van de vrouw kennis te nemen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
De man vordert voorwaardelijk – voor zover de rechtbank zich in conventie bevoegd acht – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verdeling van de (volledige) gemeenschap van goederen te bepalen conform het door de man in het geding gebrachte formulier verdelen en verrekenen;
II. een deskundige te benoemen voor de bepaling van de economische waarde van het huurrecht van de echtelijke woning;
III. de vrouw te veroordelen om opgave te doen van al hetgeen harerzijds per peildatum in de gemeenschap van goederen was gevallen;
IV. (de economische waarde van) het huurrecht van de echtelijke woning in elk geval aan de man toe te bedelen;
V. de kosten van dit geding te compenseren gelet op de familierechtelijke aard van het geschil.
3.5.
De vrouw voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De man vordert vóór alle weren dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart aangezien de vordering van de vrouw bij de familierechter had moeten worden ingediend. De man heeft gesteld er belang bij te hebben dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, omdat de vrouw alsdan een nieuwe procedure zal moeten starten en hij langer in de woning kan blijven wonen. De man heeft gesteld geen alternatieve woonruimte te hebben en naar zijn mening kunnen partijen ook samen in de woning blijven wonen.
4.2.
De vrouw heeft betwist dat de rechtbank zich onbevoegd zal moeten verklaren. Volgens de vrouw is het belangrijk dat het geschil tussen partijen nu definitief wordt beslecht. Het is niet in het belang van partijen, althans in ieder geval de vrouw, als de huidige situatie blijft voortduren.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De vordering van de vrouw is gebaseerd op artikel 7:266, lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat artikel luidt:
“In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed of beëindiging van geregistreerd partnerschap kan de rechter op verzoek van een echtgenoot of geregistreerde partner bepalen wie van de echtgenoten of geregistreerde partners huurder van de woonruimte zal zijn. De rechter bepaalt tevens de dag van ingang van de huur met deze echtgenoot of partner. Op dezelfde dag eindigt de huur met de andere echtgenoot of partner.
In de echtscheidingsprocedure kan een verzoek gebaseerd op voornoemd wetsartikel op grond van artikel 827, onder f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als nevenvoorziening aan de familierechter worden voorgelegd. Vast staat dat in het geval van partijen dat niet is gebeurd. Ook na ontbinding van het huwelijk kan een ex-echtgenoot een verzoek baseren op artikel 7:266, lid 5 BW. Echter, in dat geval is niet de familierechter de bevoegde rechter, zoals de man heeft gesteld. Ook de handelsrechter is niet bevoegd. Het betreft immers een geschil dat gekwalificeerd kan worden als een geschil betreffende een huurovereenkomst, een onderwerp dat op grond van artikel 93, onder c Rv door de kantonrechter wordt behandeld.
4.4.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de zaak in de stand waarin deze zich bevindt op grond van artikel 71, lid 2 Rv verwijzen naar de sector kanton van deze rechtbank.
4.5.
Partijen hebben tijdens de comparitie de afspraak gemaakt dat zij zich allebei zullen inspannen om een andere woning te vinden. De behandeling zal door de kantonrechter daarom drie maanden worden aangehouden in afwachting van de berichten van partijen over het verloop van de zoektocht naar een andere woonruimte.
In voorwaardelijke reconventie
4.6.
Nu de voorwaarde waaronder de reconventionele vorderingen zijn ingesteld niet is vervuld, komt de rechtbank aan de beoordeling van die vorderingen niet toe.
4.7.
De rechtbank geeft partijen nog mee dat beide partijen de Turkse nationaliteit hebben en dat zij deze ook al ten tijde van de huwelijkssluiting hadden. Het op het huwelijksvermogensregime van partijen toepasselijke recht wordt bepaald aan de hand van de rechtsregels omschreven in het zogenoemde Chelouche v Van Leer arrest. Dit betekent dat, nu partijen de Turkse nationaliteit gemeenschappelijk hebben, het Turkse recht van toepassing is. Van een algehele gemeenschap van goederen is derhalve geen sprake.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de sector kanton van deze rechtbank, locatie Amsterdam, op
7 mei 2021om
10uur,
5.2.
verzoekt partijen uiterlijk op voornoemde rolzitting de kantonrechter te informeren over het verloop van de zoektocht naar een andere woning, waarna de kantonrechter zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
5.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
5.4.
wijst partijen erop dat het in de procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort,
In voorwaardelijke reconventie
5.5.
verstaat dat de vorderingen geen behandeling behoeven.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.J. Evers en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.J. van der Veen, griffier, op 3 maart 2021.