Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Vrijspraak
5.Beslissing
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Rechtbank Amsterdam
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 december 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van valsheid in geschrift met betrekking tot deelnamecertificaten, e-mails en een projectovereenkomst. De verdachte, geboren in 1977 en werkzaam bij een mbo-instelling, werd ervan beschuldigd in de periode van 4 november 2014 tot en met 1 april 2015 valse documenten te hebben opgemaakt en verstuurd. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 3 december 2021 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. H.J. Hart, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. M.S. Kat, hun standpunten naar voren brachten.
De tenlastelegging omvatte onder andere het opmaken van deelnamecertificaten waarin onterecht werd vermeld dat de verdachte een subsidieprogramma had doorlopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte deze documenten had opgemaakt of ondertekend. De handtekeningen op de certificaten konden niet met zekerheid aan de verdachte worden toegeschreven, en de documenten waren niet bij hem aangetroffen.
Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het versturen van e-mails waarin hij zich voordeed als vertegenwoordiger van de mbo-instelling, terwijl hij op dat moment arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte wist dat hij niet bevoegd was om deze e-mails te versturen. Ook de beschuldiging met betrekking tot de projectovereenkomst werd niet bewezen, omdat de overeenkomst niet bij de verdachte was aangetroffen en de verklaringen van medeverdachten onvoldoende steun boden voor de beschuldigingen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden.