In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in België, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag om een WIA-uitkering. De aanvraag was afgewezen per 3 september 2020, en het bezwaar van de eiser werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een videoverbinding op 16 november 2021, waarbij de eiser aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de WIA-aanvraag is gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De verzekeringsarts heeft de medische klachten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat hij geschikt is voor zijn eigen werk als productiemedewerker in een WSW-omgeving. De rechtbank heeft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek bevestigd en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De eiser voerde aan dat hij slechts halve dagen en maximaal twee uur aaneengesloten kan werken, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet voldoende was onderbouwd met medische stukken. De rechtbank kon alleen oordelen over de situatie op de datum in geding, 3 september 2020, en kon daarom geen rekening houden met verslechteringen die na deze datum hadden plaatsgevonden. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het Uwv de aanvraag om een WIA-uitkering terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.