ECLI:NL:RBAMS:2021:7991

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1814
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in België, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag om een WIA-uitkering. De aanvraag was afgewezen per 3 september 2020, en het bezwaar van de eiser werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een videoverbinding op 16 november 2021, waarbij de eiser aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de WIA-aanvraag is gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De verzekeringsarts heeft de medische klachten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat hij geschikt is voor zijn eigen werk als productiemedewerker in een WSW-omgeving. De rechtbank heeft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek bevestigd en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

De eiser voerde aan dat hij slechts halve dagen en maximaal twee uur aaneengesloten kan werken, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet voldoende was onderbouwd met medische stukken. De rechtbank kon alleen oordelen over de situatie op de datum in geding, 3 september 2020, en kon daarom geen rekening houden met verslechteringen die na deze datum hadden plaatsgevonden. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het Uwv de aanvraag om een WIA-uitkering terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1814

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] te België, eiser,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).
Partijen worden hierna [eiser] en het Uwv genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 2 september 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag van [eiser] om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 3 september 2020 afgewezen.
Met een besluit van 4 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is via een videoverbinding behandeld op de zitting van 16 november 2021. [eiser] heeft aan de videoverbinding deelgenomen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [eiser] werkte als productiemedewerker in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW). Hij heeft zich op 22 augustus 2017 ziekgemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Vervolgens heeft [eiser] een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. De werkgever is eigenrisicodrager. Dit betekent dat de werkgever zelf de uitkering aan zieke werknemers moet betalen. [eiser] heeft een WIA-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft het Uwv de re-integratieverplichtingen van de werkgever beoordeeld. In verband met onvoldoende re-integratie inspanningen is een loonsanctie opgelegd en is de ziektewetuitkering door de werkgever tot en met 3 september 2020 aan [eiser] doorbetaald. Daarna heeft het Uwv de aanvraag om een WIA-uitkering in behandeling genomen.
2. Met het primaire besluit is de aanvraag van [eiser] om een WIA-uitkering afgewezen. Aan het primaire besluit ligt een rapport van 31 augustus 2020 van de verzekeringsarts ten grondslag. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van [eiser] neergelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML), gedateerd 26 augustus 2020. De arbeidsdeskundige heeft ook een rapport uitgebracht op 2 september 2020. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat [eiser] geschikt is voor zijn eigen werk als productiemedewerker in een WSW-omgeving.
3. Omdat [eiser] bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw naar de medische klachten van [eiser] gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover een rapport uitgebracht op
18 februari 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep handhaaft de primaire medische beoordeling. Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunt [eiser]
4. [eiser] stelt dat hij ten onrechte geschikt is geacht voor zijn eigen werk. Hij voert aan dat hij slechts halve dagen en maximaal twee uur aaneengesloten kan werken. [eiser] heeft last van hypo’s wegens zijn diabetes, hierdoor is hij gevallen en heeft hij last van hoofdpijn. [eiser] heeft ter onderbouwing hiervan een medisch stuk, gericht aan zijn huisarts, overgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv de aanvraag om een WIA-uitkering van [eiser] terecht heeft afgewezen per 3 september 2020 (de datum in geding).
De medische beoordeling
6. Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de bevindingen. Als rapporten aan deze voorwaarden voldoen, is het aan [eiser] om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet juist zijn. De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde medische en arbeidskundige rapporten voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht. De verzekeringsarts heeft [eiser] op spreekuur gezien, de verzekeringsartsen hebben het dossier bestudeerd en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische stukken meegenomen in zijn beoordeling.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep moet zijn oordeel op objectieve gegevens baseren en heeft dat ook gedaan door de beoordeling te baseren op informatie van de internist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de klachten van [eiser] vanwege zijn diabetes. [eiser] moet hiervoor zijn werk kort kunnen onderbreken om iets te eten en dat is mogelijk in zijn eigen werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan op basis van de medische gegevens niet verklaren waarom de diabetes zo veel invloed heeft op de werkzaamheden van [eiser] zoals [eiser] en de werkgever stellen. Uit medische informatie van de internist blijkt namelijk dat [eiser] in 11% van de tijd te lage suikerwaardes heeft, maar dat de diabetes mellitus verder goed gereguleerd is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is hieruit af te leiden dat de suikerwaardes van [eiser] over het algemeen goed zijn. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook rekening gehouden met de psychische klachten van [eiser] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er op psychisch gebied wel sprake is van spanningsklachten, maar dat deze niet voortkomen uit ziekte of gebrek. Het gaat om normale spanningsklachten die worden veroorzaakt door de privésituatie van [eiser] .
9. [eiser] heeft toegelicht dat hij maar halve dagen en slechts twee uur aaneengesloten kan werken. Volgens [eiser] moet er dus een urenbeperking worden aangenomen. Ter zitting is bevestigd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid heeft getoetst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat deze niet op de situatie van [eiser] van toepassing is en er dus geen urenbeperking kan worden aangenomen. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat er geen urenbeperking kan worden aangenomen. Dat [eiser] maar halve dagen kan werken, is door hem niet met (medische) stukken onderbouwd.
10. Op de zitting heeft [eiser] toegelicht dat het met zijn klachten het afgelopen jaar alleen maar bergafwaarts is gegaan. De rechtbank kan met deze verslechtering van de klachten echter geen rekening houden, omdat de rechtbank alleen kan oordelen over de situatie zoals die op de datum in geding, 3 september 2020, was. De rechtbank kan om dezelfde reden het door [eiser] overgelegde medische stuk over zijn val op 24 januari 2021 niet meenemen in het oordeel, omdat dit gaat over de medische situatie van [eiser] na de datum in geding.
11. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen tegenstrijdigheden en vloeien de conclusies logisch voort uit de bevindingen. Het Uwv mocht het rapport daarom ten grondslag leggen aan het bestreden besluit.
De arbeidskundige beoordeling
12. [eiser] heeft geen specifieke arbeidskundige gronden aangevoerd. Gelet op de juistheid van de FML van 26 augustus 2020, ziet de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het eigen werk in medisch opzicht voor [eiser] ongeschikt is. De arbeidsdeskundige heeft gemotiveerd waarom [eiser] geschikt is voor zijn eigen werk. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige met de verzekeringsarts overleg gehad over de geschiktheid van het eigen werk van [eiser] . Zij waren het er beiden over eens dat [eiser] zijn eigen werk met de gestelde beperkingen moet kunnen uitvoeren. De rechtbank concludeert daarom dat het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt.
14. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiser] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.