ECLI:NL:RBAMS:2021:7989

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
13/728115-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf na vernietiging van het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 december 2021 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De veroordeelde, geboren in 1979, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht en toezicht door de reclassering. De vordering tot tenuitvoerlegging werd ingediend omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden zou hebben gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de proeftijd van de veroordeelde op 2 december 2020 is aangevangen, na het onherroepelijk worden van een arrest van de Hoge Raad. De rechtbank heeft kennisgenomen van een advies van de reclassering waarin werd gesteld dat de veroordeelde zich sinds juli 2021 niet aan de voorwaarden hield. Tijdens de zitting op 24 december 2021 zijn zowel de officier van justitie als de verdediging gehoord. De officier van justitie stelde dat de vordering tot tenuitvoerlegging moest worden toegewezen, terwijl de verdediging betoogde dat de vordering moest worden afgewezen omdat de proeftijd al was verlopen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot tenuitvoerlegging niet redelijk was, gezien de lange periode dat de veroordeelde onder toezicht van de reclassering stond. De rechtbank heeft de vordering afgewezen en de bijzondere voorwaarden opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/728115-16
BESLISSING NA VEROORDELING
TOT VOORWAARDELIJKE STRAF
Beslissing op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 16 november 2021, betreffende een op 1 december 2020 onherroepelijk geworden arrest van gerechtshof Amsterdam van 5 april 2019, in de strafzaak tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven op het adres [adres 1] .
Bij vonnis van rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2017 is [veroordeelde] (hierna: veroordeelde) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel zijn als bijzondere voorwaarden gekoppeld een meldplicht en de verplichting zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Aan de reclassering is opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden.
Bij arrest van 5 april 2019 is veroordeelde door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, met bevel dat zes maanden van die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten indien de veroordeelde zich voor het einde van de daarbij op twee jaar vastgestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel niet heeft nageleefd de bij dat arrest gestelde bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde:
  • zich meldt bij de Reclassering Nederland op het adres [adres 2] in Amsterdam en zich gedurende een door de reclassering te bepalen periode blijft melden, zo frequent en zolang de reclassering dat nodig acht;
  • zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, ook als die inhouden contactverboden ten aanzien van bepaalde personen, bijvoorbeeld, maar niet beperkt tot, personen met wie de veroordeelde op de terroristenafdeling gedetineerd heeft gezeten.
Door het gerechtshof is bevolen dat het reclasseringstoezicht en genoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bij beslissing van 18 juni 2020 is door het gerechtshof de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gedeeltelijk toegewezen, namelijk voor de duur van twee maanden.
Bij arrest van 1 december 2020 is door de Hoge Raad onder meer het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van het gerechtshof vernietigd.

De inhoud van de vordering

De vordering van de officier van justitie strekt er toe dat het resterende deel van de niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, vanwege het door veroordeelde overtreden van de bijzondere voorwaarden.

De procesgang

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • een vonnis van rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2017;
  • voormeld arrest van gerechtshof Amsterdam van 5 april 2019;
  • voormeld arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020;
  • de beslissing na voorwaardelijke veroordeling van gerechtshof Amsterdam van 18 juni 2020;
  • een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering op 4 december 2021 aan de veroordeelde in persoon is uitgereikt;
- een advies van Reclassering Nederland te Amsterdam aan de officier van justitie van 28 oktober 2021, waarin vanwege een drietal overtredingen van de bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel. Veroordeelde zou:
zich onvoldoende houden aan zijn meldplicht en sinds juli 2021 telefonisch niet bereikbaar zijn voor de reclassering;
zich onbegeleidbaar opstellen, doordat hij onvoldoende vertelt over waar hij zich mee bezighoudt;
niet willen praten over het gepleegde delict, waardoor geen inschatting van het recidivegevaar kan worden gemaakt.
De rechtbank heeft op 24 december 2021 ter openbare terechtzitting gehoord de officier van justitie mr. R. Bosman, de veroordeelde en diens gemachtigde raadsvrouw mr. C. Purperhart (waarnemend voor mr. B. Kizilocak), advocaat te Rotterdam, alsmede reclasseringsmedewerker [persoon] .
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden toegewezen. De dadelijke uitvoerbaarheid staat los van de aanvang van de proeftijd. De proeftijd is dan ook één dag na het onherroepelijk worden van het arrest van het gerechtshof aangevangen, te weten op 2 december 2020. Het gevolg hiervan is dat veroordeelde tijdens de proeftijd zijn bijzondere voorwaarden heeft overtreden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het primaire standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. Veroordeelde staat sinds het vonnis van de rechtbank van 10 oktober 2017 vier jaar onder toezicht van de reclassering. De proeftijd is dan ook reeds verlopen. Hieruit volgt dat veroordeelde niet tijdens de proeftijd bijzondere voorwaarden heeft geschonden.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het onredelijk is om de vordering toe te wijzen, omdat veroordeelde al vier jaar onder toezicht van de reclassering staat.
Daarnaast heeft de verdediging verzocht om de bijzondere voorwaarden te wijzigen, in die zin dat deze komen te vervallen. Daarmee kan in de toekomst een nieuwe vordering tot tenuitvoerlegging worden voorkomen.

De beoordeling

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de vordering nog wel gelast kon worden, gelet op het tijdstip dat de bijzondere voorwaarden zijn overtreden. De vraag doet zich voor of de proeftijd toen nog wel liep.
De rechtbank constateert allereerst dat veroordeelde zich vanaf 17 november 2017 aan bijzondere voorwaarden moet houden en onder toezicht van de reclassering staat. Immers, 17 november 2017 is de dag dat hij het door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijk deel van zijn straf had uitgezeten, en de voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard. De proeftijd vangt aan op het moment dat de rechterlijke beslissing onherroepelijk wordt.
De dadelijke uitvoerbaarverklaring doet wel de verplichting tot het nakomen van de dadelijk uitvoerbaar verklaarde voorwaarden ontstaan, maar de proeftijd vangt daardoor niet aan. Als de proeftijd wel zou aanvangen zou de situatie ontstaan dat óf de proeftijd voor de dadelijk uitvoerbaar verklaarde voorwaarden een andere zou zijn dan van de niet dadelijk uitvoerbaar verklaarde voorwaarden óf de proeftijd voor de niet dadelijk uitvoerbaar verklaarde voorwaarden zou lopen, zonder dat de niet-nakoming van die voorwaarden tijdens de proeftijd zou zijn gesanctioneerd.
In deze zaak is de proeftijd door het onherroepelijk worden van de beslissing één dag na het arrest van de Hoge Raad aangevangen, te weten op 2 december 2020. Uit het advies van Reclassering Nederland van 28 oktober 2021 blijkt dat veroordeelde zich sinds juli 2021 niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden. Veroordeelde heeft dan ook tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet nageleefd. De gevorderde tenuitvoerlegging kan strikt juridisch dan ook worden gelast op grond van artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging echter afwijzen om de volgende redenen.
Veroordeelde staat inmiddels ruim vier jaar onder toezicht van de reclassering. De ratio van de aan veroordeelde opgelegde voorwaardelijke straf is dat veroordeelde zich twee jaar moet houden aan de bijzondere voorwaarden en moest meewerken aan het reclasseringstoezicht. Vervolgens is ook door het gerechtshof de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevolen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 december 2020 het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigd, omdat het bevel ontoereikend door het hof is gemotiveerd. Het gevolg is dat het gerechtshof op 18 juni 2020 achteraf gezien ten onrechte heeft beslist om de gevorderde tenuitvoerlegging van twee maanden gevangenisstraf toe te wijzen. Als de dadelijke uitvoerbaarheid niet zou zijn bevolen door het gerechtshof, dan zou veroordeelde niet zo lang onder toezicht van de reclassering hebben gestaan en op 18 juni 2020 (nog) niet de tenuitvoerlegging van een deel van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf zijn bevolen. De rechtbank vindt het daarom niet redelijk dat veroordeelde alsnog de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zou moeten uitzitten en ziet bovendien geen noodzaak daartoe. De vordering tot tenuitvoerlegging zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank is voorts van oordeel – samen met de verdediging – dat het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden, te weten de meldplicht en het zich verplicht houden aan de aanwijzingen van de reclassering, moeten worden gewijzigd in die zin dat deze komen te vervallen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
De rechtbank wijzigt de bijzondere voorwaarden, in die zin dat deze komen te vervallen.
Deze beslissing is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en M. Vaandrager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Koudadi, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2021.