In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 december 2021 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De veroordeelde, geboren in 1979, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht en toezicht door de reclassering. De vordering tot tenuitvoerlegging werd ingediend omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden zou hebben gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de proeftijd van de veroordeelde op 2 december 2020 is aangevangen, na het onherroepelijk worden van een arrest van de Hoge Raad. De rechtbank heeft kennisgenomen van een advies van de reclassering waarin werd gesteld dat de veroordeelde zich sinds juli 2021 niet aan de voorwaarden hield. Tijdens de zitting op 24 december 2021 zijn zowel de officier van justitie als de verdediging gehoord. De officier van justitie stelde dat de vordering tot tenuitvoerlegging moest worden toegewezen, terwijl de verdediging betoogde dat de vordering moest worden afgewezen omdat de proeftijd al was verlopen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot tenuitvoerlegging niet redelijk was, gezien de lange periode dat de veroordeelde onder toezicht van de reclassering stond. De rechtbank heeft de vordering afgewezen en de bijzondere voorwaarden opgeheven.