ECLI:NL:RBAMS:2021:7961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
13-185200-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing jeugdstrafrecht bij bedreiging met vuurwapen en afpersing in vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een vuurwapen, afpersing in vereniging en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 mei 2020 in Amsterdam de aangever heeft bedreigd door een vuurwapen te tonen en daarbij de woorden "ik pak je nog wel" te uiten. Tevens heeft de verdachte samen met een medeverdachte de aangever gedwongen zijn telefoon af te geven door geweld te gebruiken. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden, alsook een taakstraf van 200 uur. De rechtbank heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. De verdachte is jonger dan 23 jaar en vertoont positieve ontwikkelingen in zijn leven, wat de rechtbank heeft doen besluiten om geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en begeleiding, en een contactverbod met de aangever. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/185200-20 (Promis)
Datum uitspraak: 25 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.S. Gerson naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
bedreiging van [aangever] met een vuurwapen en door hem de woorden “ik pak je nog wel” toe te voegen;
primair afpersing in vereniging van [aangever] en subsidiair openlijke geweldpleging;
voorhanden hebben van een vuurwapen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedreiging (feit 1), de afpersing (feit 2 primair) en het vuurwapenbezit (feit 3) wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Volgens de officier van justitie heeft verdachte allereerst een strafbare bedreiging gepleegd (feit 1). Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het vuurwapen bij zich had en aan [aangever] heeft laten zien. Uit het dossier blijkt bovendien dat verdachte het wapen heeft getoond en gericht op [aangever] . Ook de woorden “ik pak je nog wel” kunnen volgens de officier worden bewezen, nu [aangever] dit bij zijn aangifte heeft verklaard en de woorden passen in de context. Naar de mening van de officier van justitie is dan ook sprake van een strafbare bedreiging.
Ook de afpersing van [aangever] kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft op zitting bekend dat hij [aangever] heeft afgeperst, van het strafbare feit is door [aangever] aangifte gedaan en het dossier bevat gesprekken van verdachte, waarin het strafbare feit wordt besproken. De officier van justitie is van mening dat op basis daarvan feit 2 ook bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van het verboden wapenbezit is de officier van justitie van mening dat ook dit feit bewezen kan worden. Dit wapen was eerst niet geschikt om mee te schieten, maar is dusdanig aangepast dat het verschieten van munitie nu wel mogelijk is, wat het een verboden wapen maakt. Verdachte heeft ter zitting bekend het wapen te hebben gehad en bovendien is dit bij hem aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging is er geen sprake van een strafbare bedreiging (feit 1) en dient verdachte hiervan vrijgesproken te worden. Volgens de verdediging kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de woorden “ik pak je nog wel” tegen [aangever] heeft gezegd. Daarnaast zijn deze woorden niet direct aan te merken als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling. Verdachte heeft slechts het wapen getoond en het enkele tonen is op zichzelf genomen niet bedreigend. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat [aangever] door het enkele tonen diende te vrezen en/of de redelijke vrees had dat hij het leven zou laten of het slachtoffer zou worden van zware mishandeling. Daar komt nog bij dat het wapen niet geladen was.
Ten aanzien van het tweede feit stelt de verdediging zich op het standpunt dat het handelen van verdachte als openlijke geweldpleging te kwalificeren valt en niet als afpersing, omdat verdachte niet de intentie had om [aangever] te dwingen goederen af te geven.
De verdediging refereert zich voor wat betreft feit 3 aan het oordeel van de rechtbank met als kanttekening dat slechts de periode vanaf 19 mei 2020 bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bedreiging (feit 1)
Op basis van het procesdossier en door wat verdachte op zitting heeft verklaard, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van bedreiging.
[aangever] heeft in zijn aangifte verklaard dat iemand hem in de nacht van 19 mei 2020 heeft vastgepakt, een wapen op hem heeft gericht, gericht heeft gehouden en heeft gezegd “ik pak je nog wel”. Verdachte heeft op zitting bekend dat hij toen en daar een vuurwapen bij zich had en heeft laten zien aan [aangever] . Verdachte heeft over dit incident in door hem aan een vriendin verstuurde berichten het volgende gezegd: “ik hou hem onder schot”. De rechtbank acht deze feiten en omstandigheden redengevend voor het bewijs dat verdachte een vuurwapen op [aangever] heeft gericht, gericht heeft gehouden en heeft gezegd “ik pak je nog wel”. De enkele stelling van verdachte dat hij niets tegen [aangever] heeft gezegd, is niet aannemelijk geworden tegen het licht van zijn eerdere verklaringen en wordt bovendien weerlegd door de bewijsmiddelen. Verdachte heeft [aangever] midden in de nacht op straat aangesproken, vastgepakt, vervolgens een vuurwapen op hem gericht en gericht gehouden en tegen hem gezegd “ik pak je nog wel”. Onder deze omstandigheden kon bij [aangever] in redelijkheid de vrees ontstaan dat hij het leven zou verliezen. Dat het wapen niet geladen was, maakt dat niet anders.
4.3.2
Afpersing (feit 2 primair)
De rechtbank komt tevens tot een bewezenverklaring van de afpersing in vereniging en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat verdachte en zijn vriend in de middag van 19 mei 2020 opnieuw in contact zijn gekomen met [aangever] . Verdachte heeft daarover ter zitting verklaard dat hij een vergoeding wilde ontvangen voor de jas die [aangever] eerder die nacht kapot zou hebben gemaakt, maar dat de dingen helaas anders zijn gelopen. Dat de dingen inderdaad anders zijn gelopen, is wel duidelijk geworden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [aangever] weg probeerde te komen en dat hij hem tegengehouden heeft. Vervolgens heeft verdachte wat tikken uitgedeeld met zijn vuist en heeft verdachte [aangever] geschopt toen hij op de grond lag. [aangever] heeft dit ook aan de politie verteld toen hij aangifte deed. Hij heeft verklaard dat de twee jongens achter hem aan begonnen te rennen en dat hij uiteindelijk is vastgepakt. Daarbij is hij geslagen en geschopt. De jongens vroegen om zijn telefoon. Uiteindelijk heeft [aangever] zijn telefoon ook afgegeven. Deze telefoon is kort na het incident bij de vriend van verdachte aangetroffen. In het opgemaakte letselrapport van de GGD is te lezen dat [aangever] ook daadwerkelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte wel degelijk het oogmerk heeft gehad om [aangever] af te persen. Verdachte heeft ter zitting zelf verklaard dat hij [aangever] wilde droppen en dat verdachte een vergoeding wilde voor de kapotte jas. Bovendien blijkt de intentie van verdachte duidelijk uit de berichten die verdachte na dit incident heeft verstuurd aan een vriendin. Hierin is te lezen dat verdachte het “
echt lastig had deze tijd”, dat hij “
wat wilde gaan verdienen” “
ze deze man gingen droppen” en ze “
het” (de rechtbank begrijpt: het droppen) “
opnieuw wilden proberen”, dat “
ze bezig waren met afpersen” en “
We wouden gewoon verdienen.” Verdachte heeft ter zitting verklaard dat dit grootspraak was, maar dat vindt de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Naar het oordeel van de rechtbank is er tevens sprake geweest van medeplegen. Verdachte en zijn vriend hebben samen besproken om met [aangever] af te spreken met als doel “te verdienen”, hebben voorafgaand aan het feit contact gehad over hun plan, de medeverdachte heeft vervolgens met [aangever] op een locatie afgesproken waar ook verdachte – na te zijn gebeld door zijn vriend – opeens zijn opwachting maakte, zoals verdachte en medeverdachte zelf al hadden besproken. Zij hebben vervolgens samen geweld gebruikt tegen [aangever] . Hierbij hebben verdachte en zijn vriend over en weer een significante bijdrage geleverd aan de afpersing met geweld. Dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn vriend staat, gelet op het vorenstaande, voldoende vast. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de tenlastegelegde afpersing in vereniging wettig en overtuigend is bewezen.
4.3.3
Voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 3)
De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de opgesomde bewijsmiddelen staan in bijlage II bij dit vonnis, met dien verstande dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van een kortere periode dan dat ten laste is gelegd, namelijk van 19 mei 2020 tot en met 16 juli 2020. De rechtbank volstaat ten aanzien van dit feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1
op 19 mei 2020 te Amsterdam [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door aan voornoemde [aangever] een vuurwapen te tonen en op voornoemde [aangever] te richten en gericht te houden en voornoemde [aangever] de woorden toe te voegen: "ik pak je nog wel";
2
op 19 mei 2020 te Amsterdam op de [straatnaam] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld, [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (merk Apple, type iPhone 11), die aan die [aangever] toebehoorde, door meermalen te slaan en te schoppen en te trappen tegen het hoofd en de nek en de rug van voornoemde [aangever] ;
3
op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 19 mei 2020 tot en met 16 juli 2020 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zoraki, type M 906 TD, kaliber 9x17mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat ten aanzien van verdachte het jeugdstrafrecht wordt toegepast. Verder heeft zij gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur (met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht), te vervangen door 100 dagen vervangende jeugddetentie indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, en zes maanden voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaar. Aan deze proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 15 oktober 2021. Het gaat dan om een meldplicht, ambulante behandeling, ambulante begeleiding, begeleid wonen, een contactverbod met [aangever] en het volgen van onderwijs. Het geschorste bevel voorlopige hechtenis kan worden opgeheven.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van oordeel dat jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Daarnaast heeft de raadsvrouw erop gewezen dat een taakstraf van 200 uur voor verdachte lastig uit te voeren is, onder meer vanwege de Corona-beperkingen. Verdachte heeft bovendien een baan en hij gaat naar school. De ambulante behandeling kost daarnaast ook tijd, waardoor verdachte niet veel tijd over heeft om een taakstraf van 200 uur uit te voeren. De verdediging heeft verzocht een deel van de taakstraf voorwaardelijk op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op één dag schuldig gemaakt aan bedreiging met een vuurwapen én afpersing van hetzelfde slachtoffer. Het gemak waarmee verdachte tot deze daden is gekomen en de laconieke wijze waarop hij – na het plegen van de strafbare feiten – met een vriendin spreekt over wat er is gebeurd, vindt de rechtbank volstrekt onacceptabel. Met zijn daden heeft verdachte niet alleen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar door dit soort feiten te plegen op een openbare plek, heeft hij ook een gevoel van onveiligheid voor omstanders en omwonenden veroorzaakt. Het feit dat verdachte een vuurwapen bij zich droeg, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. De rechtbank benadrukt dat het voor een slachtoffer dat de loop van dit wapen op zich gericht ziet niet uitmaakt of dat wapen geladen is of niet. Mocht het al zo zijn dat het slachtoffer verdachte iets verschuldigd was, dan is het niet aan verdachte om met een vuurwapen op zak verhaal te gaan halen.
De rechtbank heeft op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 7 oktober 2021 gezien dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank het reclasseringsrapport van 15 oktober 2021, opgesteld door mevrouw M. Hamels, gelezen. In het reclasseringsrapport is te lezen dat de reclassering zich zorgen maakt over de veiligheid van verdachte. De reclassering is al met verdachte aan de slag gegaan en verdachte werkt goed mee. Wel ziet de reclassering het sociaal netwerk van verdachte als een risico en zijn er problemen in het psychosociaal functioneren. Er is door Centrum Stepping Stone een psychodiagnostisch onderzoek verricht, waaruit naar voren komt dat bij verdachte manipulatief gedrag, agressieve gevoelens, somberheid en impulsiviteit worden waargenomen. Door Stepping Stone wordt een borderline persoonlijkheidsstoornis als voorlopige diagnose gesteld. Ambulante behandeling en individuele gedragstraining zouden verdachte moeten helpen. Er zijn door de reclassering weliswaar risicofactoren gezien, maar de reclassering stelt ook vast dat er verschillende beschermende factoren in het leven van verdachte aanwezig zijn. Zo heeft hij een eigen studio met woonbegeleiding, een inkomen en volgt hij een opleiding. Daarnaast zijn de ouders van verdachte zeer betrokken bij het leven van verdachte en zal er vanuit Stepping Stone gewerkt worden aan een gezinsgerichte aanpak. Op dit moment heeft verdachte vrijwel geen strafrechtelijke voorgeschiedenis en de reclassering wil dat graag zo houden. Alhoewel verdachte geen onderdeel meer uitmaakt van een gezin, zijn de gezinsleden van verdachte nauw betrokken bij de hulpverlening. Verdachte lijkt nog ontvankelijk voor sociale en emotionele ondersteuning door volwassenen en hij moet zijn schoolcarrière voortzetten. De reclassering komt tot het advies dat jeugdstrafrecht moet worden toegepast. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante begeleiding, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met [aangever] en het volgen van onderwijs.
De rechtbank ziet zichzelf voor de vraag gesteld of het jeugdstrafrecht moet worden toegepast en overweegt in dat verband als volgt. Verdachte is meerderjarig en in beginsel is dan het volwassenenstrafrecht van toepassing. Bij volwassenen die jonger zijn dan 23 jaar kan de rechter echter het jeugdstrafrecht van toepassing verklaren als hij daartoe grond ziet in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Uit de informatie van de reclassering van 15 oktober 2021 blijkt dat verdachte hulp accepteert en inmiddels al stappen in de goede richting heeft gezet. Verdachte werkt mee met de reclassering, heeft werk, gaat weer naar school en laat zich behandelen. De rechtbank ziet gelet op het reclasseringsrapport, het gegeven advies en de geschetste persoonlijkheid van verdachte aanleiding om in deze zaak op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank stelt voorop dat dergelijke ernstige strafbare feiten, zoals bedreiging, afpersing en het bezit van een vuurwapen, in principe een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar de oriëntatiepunten die de Nederlands strafrechters hebben vastgesteld voor verdachten die een straf opgelegd krijgen volgens het jeugdstrafrecht (LOVS jeugd). Gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het door de reclassering uitgebrachte advies heeft de rechtbank echter besloten geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou de positieve ontwikkeling die verdachte heeft laten zien doorkruisen en dat wil de rechtbank niet.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke jeugddetentie passend is. Daarbij zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgenomen. Deze voorwaardelijke straf zal stevig zijn om ervoor te zorgen dat verdachte niet nog een keer zoiets doet. De ernst van de feiten brengt met zich dat daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 200 uur dient te worden opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 57, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 2
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen
feit 3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht / houden aan aanwijzingen
Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde werkt mee aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door Centrum Stepping Stone of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde werkt mee aan de interventies, waaronder systeemtherapie en individuele agressietraining, die geadviseerd zijn tijdens het diagnostisch onderzoek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
-
Ambulante begeleiding
Veroordeelde laat zich begeleiden door Centrum Stepping Stone of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft bij Centrum Stepping Stone, BG Wonen of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de heer [aangever] , zo lang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
-
Volgen van onderwijs / dagbesteding
Veroordeelde volgt onderwijs, of een andere vorm van dagbesteding, zo lang als de reclassering dat nodig vindt.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K. Oosterling – Van der Maarel, voorzitter,
mrs. R.M. Troost en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers en L.J. Tempelaars, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2021.
[(...)]