ECLI:NL:RBAMS:2021:7959

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
13-039608-20, 13-027674-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bedreiging met verkrachting en feitelijke aanranding; veroordeling voorhanden hebben nepvuurwapen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, zijn twee zaken tegen de verdachte gevoegd. In zaak A wordt de verdachte beschuldigd van bedreiging met verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl in zaak B de verdachte wordt beschuldigd van het voorhanden hebben van een nepvuurwapen. De rechtbank heeft op 9 november 2021 uitspraak gedaan. In zaak A heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging. De rechtbank oordeelde dat het enkel vasthouden van een mes niet voldoende was om te spreken van een bedreiging. De verklaringen van de aangeefster waren tegenstrijdig en er ontbrak ondersteunend bewijs voor de bedreiging. In zaak B heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte op 30 januari 2021 een nepvuurwapen bij zich had, wat hij ook heeft erkend. De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een geldboete van € 750,-. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij in zaak A niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd in die zaak. De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de verdachte in zaak A is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-039608-20 (A) en 13-027674-21 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 9 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorte plaats] op [geboorte dag] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.H.R. Hogewind en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.A.C. ter Steeg naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

In zaak A wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij op 16 december 2019 in Amsterdam aangeefster [slachtoffer] heeft bedreigd met verkrachting, feitelijke aanranding van de eerbaarheid of met enig misdrijf tegen het leven gericht, door haar vast te pakken en/of te betasten en vervolgens haar een mes voor te houden en/of te tonen en/of tegen de keel te houden.
In zaak B is ten laste gelegd dat verdachte op 30 januari 2021 in Amsterdam een nepvuurwapen bij zich heeft gehad.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat in zaak A bewezen moet worden verklaard dat verdachte aangeefster heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling door haar vast te pakken en een mes tegen de keel te houden. Zij stelt dat er geen bewijs is voor bedreiging met verkrachting. Als bewijsmiddelen voor de bedreiging noemt de officier van justitie de aangifte, het proces-verbaal bevindingen over het uitkijken van camerabeelden en het proces-verbaal van herkenning door de agent die verdachte dezelfde avond heeft staande gehouden, terwijl verdachte toen twee messen bij zich had. Ondanks dat de verklaringen van aangeefster op onderdelen verschillen, is de constante dat verdachte haar heeft vastgepakt en met een mes heeft bedreigd. De verklaring van verdachte op zitting, dat het een ontspannen gesprek was en hij haar niet met het mes heeft bedreigd, acht de officier van justitie niet geloofwaardig.
Ook zaak B acht zij bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij het wapen bij zich had, de agenten hebben het bij hem aangetroffen en uit het wapenrapport blijkt dat het een wapen is waarmee bedreiging mogelijk is.
3.2
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit in zaak A. Verdachte ontkent de bedreiging, de verklaringen van aangeefster zijn tegenstrijdig en er is geen ander bewijs dat één van de verklaringen van aangeefster ondersteunt.
In zaak B heeft de raadsvrouw geen opmerkingen over het bewijs gemaakt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak zaak A
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen in zaak A is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte die avond naar haar toe kwam en dat zij een mes bij hem heeft gezien. Verdachte heeft op de zitting verteld dat hij aangeefster heeft ontmoet, dat hij een mes bij zich had en dat het zou kunnen dat aangeefster het mes gezien heeft. Er is dan ook voldoende bewijs voor het feit dat er contact is geweest tussen aangeefster en verdachte en dat verdachte daarbij een mes in zijn hand had.
De enkele vaststelling dat verdachte een mes in zijn hand heeft gehad vormt echter onvoldoende grond om te kunnen aannemen dat er sprake is van bedreiging met enig misdrijf. De rechtbank vindt dat er geen bewijs in het dossier aanwezig is dat er een verdere handeling of opmerking van verdachte heeft plaatsgevonden die vervolgens maakt dat sprake zou zijn geweest van een bedreiging. Een bedreiging moet van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd.
Verdachte ontkent dat hij iets anders met het mes heeft gedaan dan het enkel vasthouden. Aangeefster stelt dat verdachte het mes tegen haar keel heeft gehouden maar daarvoor treft de rechtbank geen ondersteunend bewijs aan in het dossier. De rechtbank kan dat dus niet vaststellen.
Ook voor de kwalificaties tonen of voorhouden is het enkel vasthouden van een mes niet voldoende. Het is mogelijk dat aangeefster het mes heeft gezien, maar voor een bedreiging moet kunnen worden vastgesteld dat het mes wordt vastgehouden en getoond met een bepaalde intentie. Er is een nadere uitvoeringshandeling nodig of er moet blijken van bepaalde bewoordingen waaruit opzet op bedreiging met het mes blijkt. De rechtbank vindt dat uit het dossier niet blijkt van een nadere handeling of opmerking van verdachte. Het zal een benauwende situatie zijn geweest voor aangeefster, maar het enkel zichtbaar zijn van het mes in de hand van verdachte kan niet als tonen of voorhouden van een mes en als bedreigen met enig misdrijf worden gekwalificeerd.
3.3.2
Bewezenverklaring zaak B
Op 30 januari 2021 houden agenten verdachte op straat staande naar aanleiding van een controle in verband met de avondklok. Zij treffen vervolgens bij verdachte een nepvuurwapen aan. Een agent die gespecialiseerd is in het beoordelen van wapens heeft vastgesteld dat het lijkt op een pistool van het merk Walther type P99 en dat het gaat om een voorwerp dat zodanig op een wapen lijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is. Verdachte heeft bij de politie en op de zitting erkend dat hij het wapen bij zich droeg.
De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte op 30 januari 2021 een nepvuurwapen voorhanden heeft gehad, te weten een voorwerp in de zin van artikel 2, categorie 1 onder 7 van de Wet wapens en munitie.

4.Bewezenverklaring

Zaak B:
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 30 januari 2021 te Amsterdam een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een vuurwapen (pistool, merk Walther, type P99, kaliber 9x19mm ), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad
Voor zover in de tenlastelegging taal- en of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het in zaak B bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ten aanzien van het tenlastegelegde feit in zaak B:
Verklaring van verdachte ter zitting van 26 oktober 2021;
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer [BVH nummer] van 30 januari 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
[persoon 1] en [persoon 1] , doorgenummerde pag. 3 en 4;
3. Een proces-verbaal met BVH-nummer [BVH nummer] van 30 januari 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[persoon 2] , doorgenummerde pag. 8-10.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 weken, met aftrek van voorarrest. Gezien de terugmelding van het toezicht door Inforsa en de houding van verdachte ziet zij geen meerwaarde in een voorwaardelijk strafdeel.
6.2
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat er in zaak B sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek in de zin van artikel 359a Sv, doordat is nagelaten verdachte de cautie te geven.
Bij de staandehouding van verdachte wordt hem gevraagd of hij verboden spullen bij zich heeft, waarop verdachte vraagt of een balletjespistool verboden is. Op het moment dat de verbalisant verdachte vervolgens vraagt of hij een dergelijk verboden wapen bij zich heeft, is er volgens de raadsvrouw sprake van een verdenking van betrokkenheid bij een concreet strafbaar feit en had aan verdachte de cautie moeten worden verleend. Dat is niet gebeurd en dat levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van art. 359a Sv met ernstig nadeel voor verdachte. Zij stelt dat dit tot strafvermindering dient te leiden.
Zij heeft verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, eventueel in combinatie met een taakstraf, en om de voorlopige hechtenis op te heffen. Verdachte heeft de laatste jaren een positieve ontwikkeling doorgemaakt.
6.3
Oordeel rechtbank
Geen vormverzuim
Aan een verdachte moet voor aanvang van een verhoor worden medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat iemand als verdachte wordt aangemerkt als ten aanzien van hem uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit.
De rechtbank oordeelt dat verdachte nog niet als verdachte aangemerkt kon worden nadat hij had gevraagd of een balletjespistool verboden is. Een redelijk vermoeden van schuld moet zijn gebaseerd op feiten en omstandigheden. Verdachte heeft zich met enkel de vraag, of een balletjespistool verboden is, niet tot verdachte gemaakt. Die enkele vraag is geen omstandigheid die een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit oplevert. De agent heeft op dat moment nog niets geconstateerd ten aanzien van enige aanwezigheid van een verboden goed. Uit de vervolgvraag van de agent, of verdachte op dat moment een balletjespistool bij zich droeg, kan ook niet worden afgeleid dat er op dat moment sprake was van een verdenking van een strafbaar feit. In het onderhavige geval was pas bij het zien van het nepwapen in de broeksband sprake van een verdenking in de zin van art. 27 Sv.
Voordat de agent de vervolgvraag stelde, behoefde hij derhalve niet de cautie te geven en is er geen sprake van een vormverzuim.
De op te leggen straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft de beschikking gehad over een voorwerp dat een grote gelijkenis vertoonde met een echt vuurwapen. Met een voorwerp dat op een echt vuurwapen lijkt, kan een ander ook angst worden aangejaagd en een dergelijk voorwerp kan gebruikt worden bij het plegen van verdere strafbare feiten. De rechtbank rekent verdachte het voorhanden hebben van dat nepwapen dan ook aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten die Nederlandse strafrechters hebben opgesteld. Deze hanteren voor het voorhanden hebben van een echt lijkend vuurwapen als vertrekpunt een geldboete van € 550,-.
Uit het strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, zodat dit niet van invloed is op de straf.
De rechtbank merkt het feit dat verdachte het nepvuurwapen binnen handbereik en op de openbare weg droeg als strafverzwarend aan.
De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie en ziet daarin aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende vindt de rechtbank een geldboete van € 750,- passend en geboden, met aftrek van voorarrest naar de maatstaf van € 50,- per dag.
De rechtbank zal het geschorste bevel voorlopige hechtenis in zaak A opheffen, aangezien de rechtbank verdachte vrijspreekt van het in zaak A ten laste gelegde.
7. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel (zaak A)
7.1
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.283,- aan vergoeding van materiële schade en € 950,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
.
7.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade voldoende onderbouwd is en kan worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de materiële schade is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering nu deze niet ziet op rechtstreekse schade van aangeefster.
7.3
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering ten aanzien van materiële schade af te wijzen, omdat het geen rechtstreekse of verplaatste schade van aangeefster betreft en de raadsvrouw heeft verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen.
7.4
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte in zaak A geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in
zaak Aten laste gelegde niet bewezen en
spreektverdachte
daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat verdachte het in
zaak Bten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak B:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,-( zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 15 (vijftien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht op de geldboete in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van € 50,- per dag.
Verklaart [slachtoffer]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft ophet – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en J.J.C.M. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers en M.E. Niemeijer, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2021.
Bijlage - Tenlastelegging
[...]