Overwegingen
1. Op 28 augustus 2019 heeft eiser een Wob-verzoek ingediend en verzocht om de MV-bestanden en/of V-log bestanden van de verkeerslichten op de volgende kruispunten en data openbaar te maken:
- Dortmuiden – toe rit A5 van 25 maart 2019 omstreeks 16:50 uur;
- Nieuwe Leeuwarderweg – A10 binnenring van 29 december 2018 tussen 22:40 en 23:00 uur;
- Laarderhoogtweg – Muntbergweg van 16 juli 2019 omstreeks 8:10 uur.
Deze informatie is opgevraagd om uitsluitsel te krijgen over de vraag of één van de bij een ongeval betrokken particuliere partijen door een rood verkeerslicht is gereden.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder het Wob-verzoek afgewezen, op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder sub c en e van de Wob.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser, na advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard en de weigeringsgronden uit het primaire besluit gehandhaafd. Volgens verweerder maakt het inzicht in de logbestanden het voor kwaadwillenden mogelijk om invloed uit te oefenen op een verkeerssituatie. Ook wordt er informatie vrijgegeven over het beweegpatroon van individuen. Dat betreft niet alleen informatie die betrekking heeft op de cliënten van eiser, maar ook andere individuen. Daarnaast zouden personen die veel verzoeken indienen zodoende het beweegpatroon van bepaalde individuen in Amsterdam kunnen volgen en dat is onwenselijk, aldus verweerder.
4. Eiser voert – samengevat – aan dat zijn verzoek om informatie zich richt op gegevens in de V-log data die zien op het nummer van de lus in het wegdek van de rijstrook, richting aanduiding en voor welke rijrichting prioriteit is verleend. Niet alle informatie uit de V-log data is voor eiser relevant. Eiser acht de toegepaste weigeringsgronden van de Wob niet van toepassing op die onderdelen.
5. Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder sub c en e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang van het verstrekken niet opweegt tegen het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Beoordeling door de rechtbank
6. Ter beoordeling ligt voor of verweerder de gevraagde informatie, na een juiste belangenafweging, heeft mogen weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder sub c, dan wel sub e, van de Wob. Daarbij is tussen partijen niet in geschil dat eiser al weet welke personen in de auto’s zaten die betrokken zijn geweest bij de verkeersongevallen op de kruispunten op de specifieke momenten waarover informatie is opgevraagd. Zoals ter zitting is besproken is evenmin in geschil dat de gegevens die verweerder onder zich heeft op zichzelf niet herleidbaar zijn tot een bepaalde persoon. Daarvoor is een koppeling met andere gegevens nodig.
De rechtbank zal hieronder bezien of de weigeringsgronden zoals die door verweerder zijn gehanteerd inderdaad aan de orde zijn.
Het belang bij eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob)
7. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het begrip ‘persoonsgegeven’ breed moet worden opgevat en in zoverre gelijk wordt gesteld met het begrip ‘persoonsgegeven’ uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) . Dit volgt ook uit de door verweerder aangehaalde overweging 26 uit Verordening (EU) 2016/679. De tekst van die overweging is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
8. Uit die overweging volgt dat gepseudonimiseerde persoonsgegevens die door het gebruik van aanvullende gegevens aan een natuurlijke persoon kunnen worden gekoppeld, als gegevens over een identificeerbare natuurlijke persoon moeten worden beschouwd. In zoverre zou weigering van deze gegevens op grond van artikel 10, lid 2, onder e van de Wob gerechtvaardigd zijn.
9. Uit overweging 26 volgt echter ook dat de beginselen van gegevensbescherming geen betrekking hebben op gegevens die geen persoonsgegeven zijn of daartoe niet te herleiden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval sprake. Nog daargelaten dat het daadwerkelijke persoonsgegeven, te weten de identiteit van de personen in de auto’s, ook zonder een koppeling te hoeven maken al bekend is bij eiser, gaat het er bij de gevraagde gegevens om dat kan worden gezien welke auto eventueel door rood licht rijdt bij een stoplicht en welke auto door groen licht. De rechtbank is van oordeel dat die informatie niet is aan te merken als een persoonsgegeven, maar enkel een feitelijke handeling betreft. Als dergelijke informatie over feitelijke handelingen ook als persoonsgegeven zou worden gezien, lijkt het einde zoek te zijn en kan – middels koppeling van gegevens – bijna alles op grond van een persoonsgegeven worden geweigerd. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet de bedoeling van de betreffende bepalingen in de Wob en AVG. Verweerder heeft dan ook ten onrechte de gevraagde informatie geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, onder e van de Wob.
Het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob)
10. Verweerder heeft openbaarmaking van de documenten ook geweigerd met gebruik van weigeringsgrond c van de Wob. Volgens verweerder is openbaarmaking van de informatie geweigerd, omdat de informatie kan worden gebruikt om te anticiperen in een onderzoek naar en/of vervolging van strafbare feiten.
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat voor een beroep op deze weigeringsgrond meer nodig is dan een zeer algemene en theoretische kans dat de geopenbaarde informatie ooit van belang zou kunnen zijn voor opsporing en vervolging.
12. De rechtbank volgt verweerder niet en ziet niet in hoe met de weigering van informatie over feitelijke handelingen een hypothetisch strafproces wordt voorkomen of kan worden gehinderd. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat door het openbaren van deze informatie het belang van de opsporing of vervolging van strafbare feiten in het geding komt. Openbaarmaking van de documenten had dus ook niet geweigerd mogen worden met gebruikmaking van deze weigeringsgrond.
13. Gelet op bovenstaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal daarom worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).