ECLI:NL:RBAMS:2021:7877

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
AMS 21/ 550
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-aanvraag door het Uwv na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WW-aanvraag. De eiser, die werkzaam was bij een bedrijf, had een arbeidsovereenkomst van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020. Deze overeenkomst werd per 1 juni 2020 overgenomen door een andere werkgever. De arbeidsovereenkomst van de eiser werd op 15 september 2020 beëindigd met een vaststellingsovereenkomst. De eiser diende op 24 oktober 2020 een aanvraag voor een WW-uitkering in, waarbij hij aangaf dat de reden voor de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst Covid-19 was. Het Uwv weigerde de aanvraag en verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door de eiser.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2021 werd de zaak behandeld. De rechtbank moest beoordelen of het Uwv terecht de WW-aanvraag had geweigerd. De eiser stelde dat zijn arbeidsovereenkomst mondeling was verlengd voor onbepaalde tijd, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor deze verlenging. De rechtbank concludeerde dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend was verlengd voor de duur van een jaar, tot en met 31 augustus 2021. Volgens de Wet werkloosheidswet (WW) heeft een werknemer geen recht op een WW-uitkering als de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussentijds met wederzijds goedvinden is beëindigd zonder schriftelijke overeenkomst.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht de WW-aanvraag van de eiser had geweigerd, en verklaarde het beroep ongegrond. De eiser kreeg geen gelijk en er was geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser (hierna: [eiser] )

( [gemachtigde eiser] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 3 november 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv [eiser] meegedeeld dat hij geen recht heeft op een WW-uitkering [1] .
Met een besluit van 21 december 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] werkte bij [bedrijf] . Hij had een arbeidsovereenkomst van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020. Per 1 juni 2020 is de arbeidsovereenkomst van [eiser] onder dezelfde voorwaarden overgenomen door [werkgever] (werkgever). Op 15 september 2020 is de arbeidsovereenkomst van [eiser] tussentijds beëindigd met een vaststellingsovereenkomst.
2. Op 24 oktober 2020 heeft [eiser] een aanvraag om een WW-uitkering ingediend. Hierbij heeft hij aangegeven dat zijn arbeidsovereenkomst is beëindigd en dat de reden voor de eerdere beëindiging van deze overeenkomst Covid-19 is. Met het primaire besluit heeft het Uwv de aanvraag van [eiser] afgewezen.
3. Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. Volgens het Uwv kan [eiser] tot en met 31 augustus 2021 geen WW-uitkering krijgen, omdat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussentijds, met wederzijds goedvinden is geëindigd, zonder dat in de arbeidsovereenkomst schriftelijk is overeengekomen dat deze tussentijds kan worden opgezegd.
Standpunt van [eiser]
4. [eiser] is het niet eens met de afwijzing van zijn WW-aanvraag. Hij voert aan dat het Uwv ten onrechte ervan uitgaat dat zijn arbeidsovereenkomst per 1 september 2020 met een zelfde termijn van een jaar is verlengd. Volgens [eiser] is zijn arbeidsovereenkomst mondeling per 1 september 2020 voor onbepaalde tijd verlengd. De arbeidsovereenkomst kon daarom tussentijds worden beëindigd en hij heeft dus recht op een WW-uitkering.
Het oordeel van de rechtbank
Griffierecht
5. De rechtbank stelt vast dat het griffierecht door [eiser] tijdig is betaald. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiser] de nota van 27 april 2021 overgelegd die hij van de rechtbank heeft ontvangen. Dit maakt zijn betaling van 14 juni 2021 tijdig. De rechtbank zal daarom de zaak van [eiser] inhoudelijk beoordelen.
WW-uitkering
6. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het Uwv terecht de aanvraag van [eiser] om een WW-uitkering heeft geweigerd.
7. [eiser] had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met
31 augustus 2020. [eiser] voert aan dat hij in augustus met zijn werkgever mondeling is overeengekomen dat zijn arbeidsovereenkomst per 1 september 2020 voor onbepaalde tijd wordt verlengd. Uit de stukken die zijn overgelegd blijkt niet dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De rechtbank vindt dat het op de weg van [eiser] had gelegen om stukken over te leggen die zijn stelling onderbouwen. Het Uwv heeft daarom terecht vastgesteld dat sprake is van een stilzwijgende verlenging van de arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar, in dit geval tot en met 31 augustus 2021. [2]
8. Uit artikel 19, vierde lid, van de WW volgt dat een werknemer geen recht heeft op een WW-uitkering, als zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussentijds met wederzijds goedkeuring is geëindigd, zonder dat in die arbeidsovereenkomst schriftelijk is overeengekomen dat deze tussentijds kan worden opgezegd.
9. [eiser] en zijn werkgever zijn in een vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst per 15 oktober 2020 wordt beëindigd. De rechtbank stelt vast dat het voor [eiser] tot en met 31 augustus 2021 niet mogelijk was om zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen, omdat dit tussen partijen niet schriftelijk is overeengekomen in de arbeidsovereenkomst.
Conclusie
10. Het Uwv heeft daarom terecht de WW-aanvraag van [eiser] geweigerd. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt.
11. Voor een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
2.Op grond van artikel 7:668, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).