Op 11 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer AMS 20/4188, waarin het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak werd behandeld. De opposant had eerder beroep ingesteld, maar de rechtbank had dit beroep op 4 november 2020 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de opposant verzet ingesteld, maar is niet verschenen tijdens de zitting. De rechtbank heeft na afloop van de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposant in zijn verzetschrift van 16 december 2020 geen gronden heeft vermeld. De griffier heeft de opposant per aangetekende brief op 5 maart 2021 verzocht om binnen twee weken de gronden van het verzet in te dienen. De opposant had de gelegenheid om het verzuim te herstellen, maar heeft deze termijn laten verstrijken zonder actie te ondernemen. Bovendien heeft de opposant in een brief, die op 29 september 2021 door de rechtbank is ontvangen, opnieuw geen gronden vermeld.
Op basis van artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het verzet niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb. Aangezien de opposant geen gronden heeft ingediend en de rechtbank niet in staat is om de inhoudelijke beoordeling van het verzet te maken, heeft de rechtbank besloten het verzet niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak van 4 november 2020 blijft hierdoor in stand. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien de opposant geen gronden heeft ingediend.