In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had zich op 26 februari 2019 ziekgemeld en ontving een Ziektewet-uitkering. Verweerder heeft bij besluit van 7 mei 2020 vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 8 juni 2020. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 29 september 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om meer informatie te verkrijgen over het financiële belang van eiser. De rechtbank heeft de medische rapporten van verschillende artsen beoordeeld, waaronder een rapport van een oogarts dat op 10 juni 2021 is opgesteld. Deze oogarts concludeerde dat eiser vanwege zijn visuele beperkingen 80-100% arbeidsongeschikt is.
De rechtbank oordeelde dat verweerder niet mocht aannemen dat eiser op de datum in geding, 8 juni 2020, minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 5.115,08, inclusief de kosten van het medische onderzoek. De rechtbank heeft verweerder ook opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.