In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de curator van een failliete besloten vennootschap, vertegenwoordigd door mr. K. van de Peppel, vorderingen heeft ingesteld tegen de bestuurder [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] zijn bestuurstaak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld, wat een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement van de vennootschap. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen als bestuurder, waaronder de boekhoudplicht en de publicatieplicht, en dat hij niet in staat is geweest om tegenbewijs te leveren tegen het wettelijk vermoeden van onbehoorlijk bestuur. Hierdoor is hij aansprakelijk voor het tekort in de faillissementsboedel.
Daarnaast heeft de curator een bestuursverbod van vijf jaar gevorderd, omdat [gedaagde] eerder betrokken is geweest bij faillissementen van andere vennootschappen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedragingen van [gedaagde] voldoende zwaarwegend zijn om een bestuursverbod op te leggen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen onwenselijk bestuursvacuüm zal ontstaan, aangezien [gedaagde] de mogelijkheid heeft om zijn echtgenote als bestuurder van de vennootschap aan te stellen. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator toegewezen, met uitzondering van de vordering tot het opleggen van een dwangsom, en heeft [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld.