ECLI:NL:RBAMS:2021:7827

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
13/751569-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door rechtbank Aarhus, Denemarken

Op 9 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de rechtbank Aarhus in Denemarken. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 16 september 2021 en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd, waaronder illegale handel in verdovende middelen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

Tijdens de openbare zitting op 30 november 2021 heeft de opgeëiste persoon afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te verschijnen en werd hij bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De verdediging voerde aan dat het EAB ongenoegzaam was, maar de rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoende duidelijk was en voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft ook de medische gezondheid en persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon in overweging genomen, maar oordeelde dat deze omstandigheden geen belemmering vormden voor de overlevering. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering moest worden toegestaan. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751569-21
RK nummer: 21/5088
Datum uitspraak: 9 december 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 mei 2021 door de rechtbank Aarhus (Denemarken) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 november 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van het recht ter zitting te verschijnen en heeft zich doen bijstaan door zijn gemachtigd raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van de rechtbank Aarhus van 20 mei 2021, (rolnummer: 4196/2021).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Deens recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat het EAB ongenoegzaam is; de omschrijving van de feiten voldoet niet aan de eisen van artikel 2 OLW.
De mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon is niet voldoende duidelijk en het aangekruiste lijstfeit
Illegale handel in wapens, munitie en explosievenwekt - gelet op de feitsomschrijving - vragen op over de genoegzaamheid van het EAB. Hiernaast past het lijstfeit
Deelname aan een criminele organisatieniet bij de in het EAB omschreven feiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geconstateerd dat in de Nederlandse vertaling van het EAB het lijstfeit
Illegale handel in wapens, munitie en explosievenis aangekruist. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit een kennelijke fout in de vertaling betreft. In het originele Deense EAB is het lijstfeit
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffenaangekruist. De opgeëiste persoon wordt door deze kennelijke fout in de vertaling van het EAB niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In het EAB wordt omschreven dat de opgeëiste persoon verdacht wordt van betrokkenheid als dader bij 3 strafbare feiten, te weten het met een vrachtwagen en oplegger binnensmokkelen in Denemarken van 40 kilogram cocaïne op 17 september 2020 alsmede van 150 kilo hasj en 15 kilogram cocaïne op 8 oktober 2020, alwaar hij dit overdroeg aan een ander persoon. Naar het oordeel van de rechtbank is met deze feitomschrijving voldoende duidelijk waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht. Daarnaast wordt de opgeëiste persoon in het A formulier als
perpetratoraangewezen. Het is voor de opgeëiste persoon genoegzaam duidelijk waartegen hij zich dient te verdedigen. Ook overigens is voldaan aan de hiervoor genoemde vereisten van artikel 2 OLW. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Denemarken een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Voorzover de raadsman aanvoert dat ten onrechte het lijstfeit deelneming aan een criminele organisatie is aangevoerd terwijl dit niet genoegzaam is omschreven, merkt de rechtbank als volgt op. Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of naar het recht van de uitvaardigende lidstaat de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [1] Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

5.Onschuldverweer

De raadsman heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon onschuldig is.
De rechtbank stelt vast dat met hetgeen namens de opgeëiste persoon is aangevoerd, zijn onschuld niet tijdens het verhoor is aangetoond. De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Danish Director of Public Prosecutionsheeft op 7 oktober 2021 de volgende garantie gegeven:
The Danish Director of Public Prosecutions guarantees, in compliance with art. 5 par. 3 of the Council Framework Decision on European Arrest Warrant and the surrender procedures between Member States (2002/584/JHA) and request of the LAND judicial authorities, that NAVN, when surrendered to the Danish authorities, would be returned to the LAND to serve his sentence there, providing that following his surrender a prison sentence or other measure depriving him of his liberty would be imposed upon him and he would wish so.
The guarantee only allows the Netherlands to alter the duration of any sentence by the Danish court within the strict conditions set out in Article 8(2) of the Framework Decision 2008/909, as amended by Framework Decision 2009/299.The Danish Director of Public Prosecutions also guarantees, that [opgeëiste persoon] would be officially instructed during the procedure about his right to request serving his prison sentence or other measure depriving him of his liberty in the Netherlands.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
7. Medische gezondheid en persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat het overleveringsverzoek dient te worden geweigerd in het licht van artikel 11 OLW, nu ernstige humanitaire redenen aan de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon heeft last van nierstenen, is erg astmatisch en is meerdere malen wegens zijn gezondheid in het ziekenhuis opgenomen. Daarnaast draagt de opgeëiste persoon zorg voor zijn zieke vrouw.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan, nu humanitaire omstandigheden niet in de weg kunnen staan aan de overlevering. Wel kunnen deze omstandigheden een rol spelen bij de feitelijke overlevering in het kader van artikel 35 OLW.
Oordeel van de rechtbank
Bij de inwerkingtreding van de Wet tot herimplementatie van de Overleveringswet per 1 april jl. is artikel 11 OLW gewijzigd. Het eerste lid van dit artikel luidt nu als volgt:
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
De rechtbank begrijpt het verweer zo, dat in de geschetste omstandigheden de overlevering als zodanig een reëel gevaar op schending van het Handvest zou opleveren. De raadsman heeft echter geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden zoals hiervoor bedoeld naar voren gebracht en de rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over dergelijke gegevens.
De medische situatie van de opgeëiste persoon kan een rol spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven. Artikel 35, derde lid, van de OLW bepaalt dat het aan de officier van justitie is om te beoordelen of de medische of psychische omstandigheden tot uitstel van de feitelijke overlevering zouden moeten leiden met mogelijk verdere schorsing van de overleveringsdetentie. Dit raakt echter niet aan de toelaatbaarheid van de overlevering.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank Aarhus (Denemarken) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 december 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.