ECLI:NL:RBAMS:2021:7820

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
13/751060-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees Aanhoudingsbevel en rechtsstaatproblematiek Polen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 23 december 2021, wordt een vordering ex artikel 23 Overleveringswet behandeld, ingediend door de officier van justitie. De zaak betreft een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Toruń, Polen, op 3 juli 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984 en momenteel gedetineerd, wordt verdacht van betrokkenheid bij btw-fraude. Tijdens de openbare zitting op 9 december 2021 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de argumenten van zowel de verdediging als de officier van justitie besproken. De verdediging betoogt dat de feitomschrijving in het EAB niet genoegzaam is, terwijl de officier van justitie stelt dat de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is over de beschuldigingen. De rechtbank oordeelt dat het EAB een voldoende omschrijving van de strafbare feiten bevat en dat de opgeëiste persoon kan worden vervolgd in Nederland voor deze feiten. De rechtbank heropent het onderzoek om een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te verkrijgen over de gevolgen van een eventuele veroordeling voor het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon in Nederland. Tevens wordt gewacht op antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie op prejudiciële vragen die relevant zijn voor deze zaak. De beslistermijn wordt verlengd met 60 dagen, evenals de overleveringsdetentie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751060-20
RK nummer: 21/5752
Datum tussenuitspraak: 23 december 2021
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 juli 2019 door
the Regional Court in Toruń(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 december 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the District Court in Toruń of 17 December 2018 on detention on remand for 14 days as of the date of detention, file ref. No. II Kp 782/18, in the matter of the Circuit Prosecutor's Office in Toruń with the file ref. No. V Ds. 25/12.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de feitomschrijving niet genoegzaam is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het EAB onvoldoende blijkt waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht. De rol van de opgeëiste persoon, de pleegplaats en de pleegperiode staan niet duidelijk beschreven. Het is voor de opgeëiste persoon daarom ook niet duidelijk waarvan hij in Polen wordt verdacht. De overlevering van de opgeëiste persoon moet daarom worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Ook is het specialiteitsbeginsel voldoende gewaarborgd. De pleegperiode en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten blijkt uit het EAB. In de aanvullende informatie van 6 december 2021 wordt de pleegplaats genoemd. De feitomschrijving is dus genoegzaam.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit het EAB onder e) en de aanvullende informatie van 6 december 2021, blijkt – kort gezegd – dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid als medepleger bij btw-fraude, welke betrokkenheid erin heeft bestaan dat hij als eigenaar van het bedrijf ‘ [bedrijf] ’, gezeteld in [plaats] (Polen), een valse factuur heeft opgesteld, gedateerd 12 februari 2013.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, met de officier van justitie van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van de strafbare feiten bevat, alsmede van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze feiten.
De omschrijving van de feiten is ook zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en de naleving van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat er nog sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek.
De rechtbank merkt in dit kader nog op dat artikel 2 OLW niet de eis stelt dat wordt verduidelijkt waarop de verdenking is gebaseerd. De overleveringsrechter treedt immers niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking. De feitomschrijving dient er ook niet toe om de opgeëiste persoon tot het voeren van een onschuldverweer in staat te stellen. [1]
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van valsheid in geschrifte; meermalen gepleegd;
het medeplegen van het opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen,
terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6, eerste en derde lid, OLW worden geweigerd voor zover deze is gevraagd ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek en naar het oordeel van de uitvoerende justitiële autoriteit onvoldoende is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander, moet aan de volgende drie voorwaarden zijn voldaan:
1. de opgeëiste persoon toont aan dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en;
3. de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon niet zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
In het kader van voorwaarde 1 gaat het voor EU-burgers materieel om de vereisten voor het verkrijgen van een duurzaam verblijfsrecht.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid, OLW. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman verscheidene stukken overgelegd, onder andere met betrekking tot het arbeidsverleden van de opgeëiste persoon in Nederland. De raadsman heeft gesteld dat op basis van deze stukken is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon tenminste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Ook aan de overige voorwaarden voor gelijkstelling kan volgens hem worden voldaan. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, omdat een garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW ontbreekt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat gelijkstelling niet aan de orde is. Op basis van de stukken die de raadsman heeft overgelegd kan volgens haar niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon tenminste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. De opgeëiste persoon heeft – met de door hem overgelegde stukken – aangetoond dat hij ten tijde van de uitspraak gedurende een periode van minimaal vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon van december 2015 tot en met juli 2018 in Nederlands ingeschreven heeft gestaan. Hoewel de opgeëiste persoon na die tijd niet meer stond ingeschreven, vindt de rechtbank dat uit de overgelegde inkomensoverzichten, salarisspecificaties en ontvangen zorgtoeslagen kan worden afgeleid dat hij ook daarna in Nederland zijn feitelijke verblijfplaats heeft gehad.
Ook aan de tweede voorwaarde is voldaan. De opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
De rechtbank zal daarom moeten toetsen of ook is voldaan aan de derde en laatste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel. De rechtbank zal het onderzoek heropenen om de officier van justitie op te dragen deze verklaring van de IND te verkrijgen.

6.Artikel 11 OLW: de Poolse rechtsstaatproblematiek

De rechtbank zal het onderzoek ook heropenen in het licht van artikel 11 OLW. De rechtbank vindt het namelijk van belang dat de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de gestelde prejudiciële vragen in de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021 met kenmerk: ECLI:NL:RBAMS:2021:5051, worden afgewacht, omdat die van belang zijn voor de afdoening van deze zaak.

7.Slotsom

Zoals uit het voorgaande blijkt, vindt de rechtbank het noodzakelijk om de verklaring van de IND af te wachten alsook de antwoorden op de prejudiciële vragen, voordat zij een beslissing neemt op de toelaatbaarheid van het overleveringsverzoek.
Op grond van artikel 22, vierde lid, OLW verlengt de rechtbank de beslistermijn met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 225 Wetboek van Strafrecht, artikel 69 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen en artikelen 2, 5, 6, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

-
HEROPENT EN SCHORSThet onderzoek ter zitting
voor onbepaalde tijdin afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021 met kenmerk: ECLI:NL:RBAMS:2021:5051
éngeeft de officier van justitie opdracht een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te verkrijgen over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel;
-
VERLENGTop grond van artikel 22, vierde lid, OLW de beslistermijn met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW;
-
BEPAALTdat de zaak vóór
20 maart 2022op zitting dan wel in raadkamer wordt aangebracht in verband met de eventuele nadere verlenging van de beslistermijn en vrijheidsbeneming (conform de artikelen 22 en 27 OLW);
-
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
-
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 december 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2010:BN7964.