ECLI:NL:RBAMS:2021:7804

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
13/256528-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan verdachte wegens diefstal van bier bij Albert Heijn

Op 21 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 september 2021 in Amsterdam een 6-pack Heineken bier heeft gestolen uit een Albert Heijn winkel. De verdachte, geboren in 1963 en thans gedetineerd, werd op heterdaad betrapt en heeft het feit bekend. De officier van justitie, mr. H. Hoekstra, eiste een ISD-maatregel van twee jaar, gezien de recidive en de problematiek van de verdachte, waaronder een ernstige alcoholverslaving en dakloosheid. De verdediging pleitte voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met de mogelijkheid van een maatregel voor verblijf en behandeling.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn. De rechtbank volgde het advies van de reclassering, die aangaf dat de verdachte niet in staat is om in een ambulant kader te functioneren en dat de kans op recidive hoog is. De rechtbank legde de ISD-maatregel op voor de maximale termijn van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, om de verdachte de kans te geven zijn leven weer op de rit te krijgen en om de maatschappij te beschermen. De rechtbank verklaarde de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen niet-ontvankelijk, omdat de ISD-maatregel voorrang kreeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/256528-21, 13/078055-21 (TUL) en 13/315699-20 (TUL)
Datum uitspraak: 21 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 7 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.M. Hilhorst naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een 6 pack (Heineken)bier, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Met de officier van justitie is de raadsvrouw van oordeel dat de diefstal kan worden bewezen. Verdachte is op heterdaad betrapt en hij heeft het feit bekend.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van aangifte acht de rechtbank bewezen dat verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd.
Vanwege het bepaalde in artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt en wordt volstaan met een opsomming daarvan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte:
op 22 september 2021 te Amsterdam een 6 pack Heineken bier dat aan winkelbedrijf Albert Heijn toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
Verdachte heeft een reeks van strafbare feiten gepleegd en komt in aanmerking voor de ISD-maatregel. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij wil terugkeren naar Marokko, waar hij ook eerder heeft gewoond, maar dat plan is weinig concreet gemaakt. Als zijn plan meer handen en voeten krijgt kan er binnen de ISD-maatregel worden gekeken of hij mogelijk kan terugkeren naar Marokko. Verdachte is al geruime tijd aan het afglijden. Ook
voor het overlijden van zijn levenspartner ging het niet goed met hem. Verdachte heeft geen sociaal netwerk, hij is dakloos, er is sprake van een ernstige alcoholverslaving en er is vermoedelijk sprake van onverwerkte jeugdtrauma’s. Hij heeft een lange tijd zijn leven in Nederland gehad en op zijn leeftijd en met zijn problemen is het lastig om een bestaan in Marokko op te bouwen. Verdachte heeft de structuur en hulp binnen het kader van de ISD-maatregel nodig om zijn leven weer op de rit te krijgen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest met oplegging van een maatregel strekkende tot verblijf en behandeling bij de instelling [naam instelling] of een gevangenisstraf van kortere duur die doorstroming naar [naam instelling] mogelijk maakt. Subsidiair heeft zij verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel met een voorwaardelijke ISD-maatregel. Meer subsidiair heeft zij verzocht om de ISD-maatregel voor 1 jaar op te leggen zodat het voor verdachte mogelijk is om binnen afzienbare tijd terug te kunnen keren naar Marokko.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 3 december 2021, opgemaakt door [naam1] , reclasseringswerker. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Risicofactoren die hebben geleid tot de winkeldiefstal zijn de aanwezigheid van verslavings-problematiek en maatschappelijke teloorgang. Zo leidt betrokkene sinds 2020 een dakloos bestaan en kampt hij met lichamelijke klachten. In het verleden leek betrokkene wel te beschikken over stabiliteit op diverse levensgebieden en was de alcoholverslaving minder prominent aanwezig in zijn leven. Indirect spelen vermoedelijk jeugdtrauma's een rol bij het ontstaan van zijn verslavingsproblematiek. Betrokkene lijkt daarnaast sinds het overlijden van zijn partner in een neerwaartse spiraal te zijn geraakt waarbij hij onvoldoende beschikt over vaardigheden om zijn problemen op te lossen. Betrokkene is sinds 2020 excessief alcohol gaan gebruiken. Daarnaast is er sprake van een schuldenlast. Een beschermende factor is dat betrokkene momenteel nuchter is door detentie en een gemotiveerde houding heeft om te werken aan zijn problemen.
Wij zien geen mogelijkheden meer in een ambulant kader. In het verleden is namelijk diverse keren in vrijwillig kader ingezet op detoxificatie en ambulante verslavingszorg welke niet hebben geleid tot verbetering van de leefsituatie.
[naam instelling2] denkt dat het traject van vrijwillige opname te hoog gegrepen is voor betrokkene en zij zien een aantal contra-indicaties voor zijn plaatsing. Wij blijven daarom bij ons advies, dat wij nu geen mogelijkheden zien voor een ambulant kader en daardoor voldoet betrokkene ook aan de zachte ISD criteria.
[naam2] , werkzaam bij [naam instelling] zou op basis van de casusschets mogelijkheden zien voor een opname. Betrokkene zou echter wel een verblijfplaats moeten hebben om verlof te kunnen nemen en te werken aan zijn resocialisatie. De reclassering heeft geen mogelijkheden om verblijfzorg aan te vragen voor de weekenden.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Onder invloed van alcohol kan betrokkene grensoverschrijdend gedrag vertonen.
Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Betrokkene lijkt door zijn huidige leefsituatie niet in staat om op afspraken te verschijnen en heeft ook laten zien dat hij zich moeilijk kan conformeren aan de afspraken bij de reclassering.
Bij een veroordeling adviseren wij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Betrokkene heeft diverse trajecten doorlopen gericht op detoxificatie en heeft zich niet kunnen conformeren aan een eerder opgelegd reclasseringstoezicht. Alhoewel betrokkene een gemotiveerde houding heeft en wij zien dat betrokkene zijn leven anders wil inrichten, zien wij momenteel geen mogelijkheden binnen een ambulant kader.
Betrokkene zal momenteel bij vrijlating uit detentie niet beschikken over een stabiele woonplek of een verblijfadres waardoor de kans op terugval in alcoholgebruik hoog is. Ook lijkt betrokkene onvoldoende zelfredzaam en fysiek niet in staat om vanuit een ambulant kader stabiliteit te creëren. Daarnaast staat betrokkene open voor zorg gericht op zijn verslaving, welke middels de ISD maatregel geboden kan worden in de vorm van een klinisch traject met een extramurale fase. In deze extramurale fase kan ingezet worden op het continueren van een behandeling (ambulant) in combinatie met verblijfszorg (begeleid of beschermend wonen).
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 7 december 2021 reclasseringswerker [naam1] , verbonden aan Jeugdbescherming en Reclassering Leger des Heils te Amsterdam, als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard achter het advies tot oplegging van de ISD-maatregel te staan en dat de wens van verdachte om nu te werken aan zijn terugkeer naar Marokko nu niet realistisch lijkt en daarom geen reële optie is.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 4 november 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 22 september 2021 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf (parketnummers 13/173621-21, 13/283170-20 en 13/120353-20), terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens voornoemd uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank volgt het advies van de reclassering en zal aan verdachte de ISD-maatregel opleggen. De reclassering ziet geen aanknopingspunten meer voor begeleiding en behandeling van verdachte in een ambulant kader met voorwaarden. Er is sprake van grondige verslavingsproblematiek en problemen op diverse leefgebieden. Indien verdachte nu vrij zou komen is de kans op recidive hoog.
Verdachte heeft met zijn partner 23 jaar een eigen onderneming gehad in Nederland. Uiteindelijk zijn zij naar Marokko vertrokken om daar een winkel in een hotel te beginnen. Vervolgens is zijn partner overleden en is verdachte afgegleden. Hij is naar Nederland gekomen om een en ander te regelen en is hier vervolgens gestrand door de coronapandemie. Hierdoor is hij nog verder afgegleden waardoor er vervolgens problemen op alle leefgebieden zijn ontstaan. Enkel detoxificatie is gelet op de complexiteit van de problematiek onvoldoende gebleken. De rechtbank ziet het optimisme en de goede voornemens en bedoelingen van verdachte, maar helaas heeft een ambulant kader niet geleid tot structurele gedragsverandering. Er is daarom meer nodig dan alleen zijn goede wil en een alternatief voor een ISD-maatregel is onmogelijk gebleken. Dat ter zitting door verdachte is verklaard dat hij wil terugkeren naar Marokko maakt dit niet anders. Nog afgezien van de reisbeperkingen op dit moment lijkt van een concreet plan over onder meer de reis en het verblijf aldaar geen sprake. Vanuit de ISD-maatregel kan ook worden gewerkt aan het realiseren van terugkeer naar Marokko.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek een reële en noodzakelijke kans te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de maatregel te beperken tot één jaar gelet op de bij verdachte bestaande meervoudige problematiek. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/315699-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 17 maart 2021 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van een maand, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verder bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft bij aanvang van de zitting tevens melding gemaakt van een vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/078055-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 7 juni 2021 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van een week, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft verzocht om de vorderingen af te wijzen gelet op haar eis om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vorderingen af te wijzen, eventueel met verlenging van de proeftijd.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/315699-20 afwijzen, omdat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet opportuun is gelet op het feit dat zij aan verdachte de ISD-maatregel zal opleggen.
Bij de beraadslaging is gebleken dat de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/078055-21 ontbreekt in het dossier. Daarom zal de officier van justitie niet-ontvankelijk in deze vordering worden verklaard. De rechtbank merkt hierbij op, dat als de vordering wel in het dossier had gezeten, ook deze vordering zou zijn afgewezen gelet op de op te leggen ISD maatregel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaren.
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/078055-21.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer13/315699-20 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2021.
[bijlage]

1.[bijlage]