ECLI:NL:RBAMS:2021:7801

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
13/222019-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met beroep op noodweerexces

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte op 9 december 2021 veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 16 augustus 2021, waarbij verdachte een mes gebruikte tegen [naam benadeelde partij]. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat zijn reactie disproportioneel was. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorbedachten rade of opzet op de dood van [naam benadeelde partij]. De verdediging voerde aan dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, maar de rechtbank concludeerde dat het steken met een mes niet gerechtvaardigd was. Uiteindelijk werd het beroep op noodweerexces geaccepteerd, waardoor verdachte niet strafbaar werd verklaard en van alle rechtsvervolging werd ontslagen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen straf of maatregel aan verdachte was opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/222019-21 (Promis)
Datum uitspraak: 9 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
25 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y. Mateo Diaz, en
mr. M.G.C. van Riet (waarnemend voor mr. E.P.H. van Esser) namens de benadeelde partij [naam benadeelde partij] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich
primair heeft schuldig gemaakt aan poging tot moord dan wel doodslag,
subsidiair aan zware mishandeling, al dan niet met voorbedachten rade,
meer subsidiair aan poging tot zware mishandeling al dan niet met voorbedachten rade en
uiterst subsidiair aan mishandeling met voorbedachten rade.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld er geen sprake is van voorbedachten rade, maar dat de impliciet primair ten laste poging tot doodslag wel wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Alhoewel de officier van justitie van oordeel is dat verdachte geen vol opzet heeft gehad op de dood van aangever, meent zij dat er wel sprake is van voorwaardelijk opzet aan de zijde van verdachte. Verdachte heeft [naam benadeelde partij] (verder: [naam benadeelde partij] ) met een mes van twintig centimeter in het linker bekken gestoken en het is een feit van algemene bekendheid dat daar vitale organen zitten, zoals de lever en de nieren. De verwondingen van [naam benadeelde partij] reikten tot achter in de bil, waaruit is af te leiden dat het om een diepe steekwond ging. Wanneer je met een mes op die plek van de romp een diepe steekwond toebrengt, kan dat levensbedreigend zijn. Verdachte heeft hiermee de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever hierdoor zou komen te overlijden, waardoor verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [naam benadeelde partij] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is met de officier van justitie van oordeel dat het ten laste gelegde “met voorbedachten rade” niet bewezen kan worden, waardoor verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot moord moet worden vrijgesproken. Zij stelt zich op het standpunt dat ook de poging tot doodslag niet bewezen kan worden, nu verdachte geen opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op de dood van [naam benadeelde partij] . Uit de letselrapportage blijkt immers dat er geen vitale organen zijn geraakt en verdachte wilde [naam benadeelde partij] alleen aan het schrikken maken. Daar komt nog bij dat verdachte bewust “naar beneden” heeft gestoken, zodat hij [naam benadeelde partij] niet dodelijk zou raken.
Ook ten aanzien van de zware mishandeling heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, omdat er geen sprake zou zijn van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Wetboek van Strafrecht. Door het ontbreken van medische gegevens is niet vast te stellen wat de precieze aard en omvang van het letsel en van het medisch ingrijpen is geweest.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat ook de poging zware mishandeling niet bewezen kan worden, nu bij verdachte het opzet ontbreekt. Ten aanzien van de uiterst subsidiair ten laste gelegde mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij [naam benadeelde partij] één keer met een mes heeft gestoken, in de linkerzij. Hij heeft verklaard dat hij niet meer precies weet hoe het is gebeurd, maar hij heeft bewust niet te hoog gestoken, omdat hij [naam benadeelde partij] alleen maar wilde afschrikken en zeker niet wilde doden.
Poging tot moord
De rechtbank moet beoordelen hoe de daad van verdachte te kwalificeren valt.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu er bij verdachte geen sprake was van een vooropgezet plan. Er is dus geen sprake van de vereiste voorbedachten rade, waardoor verdachte van de poging tot moord moet worden vrijgesproken.
Poging tot doodslag
Om tot een bewezenverklaring van poging doodslag te komen moet bewezen kunnen worden dat bij verdachte ofwel vol ofwel voorwaardelijk opzet op de dood van [naam benadeelde partij] aanwezig is geweest.
De rechtbank komt tot het oordeel, net als de officier van justitie en de verdediging, dat geen bewijs is voor vol opzet op de dood.
Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood teweeg heeft gebracht, verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans en die kans ook heeft aanvaard.
Met een aanmerkelijke kans op de dood wordt, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak, een niet verwaarloosbare, reële kans bedoeld, dat iemand komt te overlijden. In de onderhavige zaak is één steekwond toegebracht, met een puntig keukenmes met een lemmet van 12,5 cm. [naam benadeelde partij] heeft verklaard dat de dokters hem hebben verteld dat het een diepe wond was en dat er een slagader was geraakt. De medische onderbouwing van deze verklaring ontbreekt. Wel bevindt zich een foto in het dossier van het gebruikte mes, waarbij het lemmet van 12,5 centimeter vrijwel geheel met bloed is bedekt.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat, door tijdens een worsteling of emotionele confrontatie met een ander die vlakbij staat, uit te halen met een dergelijk mes in de richting van de zij van die ander, een aanmerkelijke kans op de dood ontstaat. Immers heeft degene die steekt niet de volledige controle over zijn eigen en andermans handelen en kan een potentieel dodelijke steekverwonding worden toegebracht in de flank. Dat in de onderhavige zaak niet kan worden vastgesteld dat sprake was zodanig letsel dat dit in beginsel dodelijk was, maakt die aanmerkelijke kans niet anders. De rechtbank acht derhalve bewezen dat, door met een mes in de richting van de zij van [naam benadeelde partij] te steken, verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van [naam benadeelde partij] teweeg heeft gebracht.
De rechtbank kan op basis van de stukken in het dossier niet vaststellen wat de steekrichting of diepte van de toegebrachte wond was, noch hoe verdachte ten opzichte van [naam benadeelde partij] stond toen hij de messteek toebracht. Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij, verdachte, op de trap voor zijn huis stond. Verdachte heeft steeds verklaard dat [naam benadeelde partij] vlak voor hem stond en dat hij, verdachte, bewust één beweging met de hand met het mes maakte, “niet recht naar voren maar een beetje eromheen”, “naar beneden” en “niet hard”. Verdachte heeft verklaard dat hij bewust in de zij heeft gestoken en niet wat hoger, in bijvoorbeeld de borst van [naam benadeelde partij] . Deze verklaring van verdachte past ook bij het letsel van [naam benadeelde partij] .
Anders dan de officier van justitie komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte [naam benadeelde partij] welbewust
nietin de richting van vitale organen heeft willen steken en heeft gemeend dat hij, door in de richting van de zijkant van het lichaam van [naam benadeelde partij] te steken, geen aanmerkelijk kans op het dodelijk letsel kon veroorzaken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte ook niet in voorwaardelijke zin opzet op de dood van [naam benadeelde partij] gehad, zodat verdachte van de impliciet ten laste gelegde poging doodslag dient te worden vrijgesproken.
Zware mishandeling
De rechtbank komt evenmin tot een bewezenverklaring van de voltooide zware mishandeling. Met de verdediging komt de rechtbank tot de conclusie dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te stellen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van art. 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Dat [naam benadeelde partij] letsel heeft opgelopen staat vast, maar wat de precieze aard en omvang van het letsel is (geweest), kan de rechtbank op basis van de beschikbare medische stukken niet vaststellen. De rechtbank komt slechts tot de vaststelling dat medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest.
De foto van de relatief lange, gehechte wond op de zij van [naam benadeelde partij] ziet er ernstig uit. Voor de kwalificatie zwaar lichamelijk letsel is echter de lengte van de gehechte wond niet bepalend. Bovendien is niet duidelijk of deze gefotografeerde wond door verdachte is toegebracht of dat deze lengte is veroorzaakt door medisch ingrijpen en of er een ontsierend litteken zichtbaar zal blijven. Alles bij elkaar is er onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van art. 82 Sr, waardoor de rechtbank verdachte ook van dit feit zal vrijspreken.
Poging tot zware mishandeling
Wel is de rechtbank van oordeel dat de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij een mes uit de keuken heeft gepakt en daarmee eenmaal met weinig kracht in de richting van [naam benadeelde partij] heeft gestoken, net boven de heup van [naam benadeelde partij] . Verdachte heeft voorts verklaard dat hij [naam benadeelde partij] niet wilde doden maar wel wilde raken met het mes. Het steken van een mes in de richting van dat deel van het lichaam is een handeling die gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er bevinden zich ter hoogte van de heup onder meer diverse spieren en zenuwen die onherstelbaar beschadigd kunnen raken. Dit blijkt ook wel uit het feit dat [naam benadeelde partij] in zijn bilspier is geraakt. Bovendien kan een steek- of snijwond een blijvend ontsierend litteken veroorzaken. Met zijn handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en hij heeft die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Nu er bij verdachte geen sprake was van een vooropgezet plan, zal hij partieel vrijgesproken worden van het ten laste gelegde “met voorbedachten rade”.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 16 augustus 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door naar voornoemde [naam benadeelde partij] toe te gaan waarna hij, verdachte eenmaal met een mes in het lichaam van voornoemde [naam benadeelde partij] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte een beroep toekomt op noodweer, althans noodweerexces, en daarom moet worden vrijgesproken dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw gaat hierbij uit van een veroordeling voor de uiterst subsidiaire ten laste gelegde mishandeling.
Volgens de verdediging heeft verdachte zich moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van [naam benadeelde partij] . [naam benadeelde partij] heeft immers zelf verklaard dat hij kwaad was en dat hij tegen de voordeur heeft gebonkt. Toen verdachte naar buiten kwam, ontstond er een worsteling. Verdachte heeft verklaard dat [naam benadeelde partij] hem toen een paar keer tegen zijn scheenbeen heeft geschopt en dat [naam benadeelde partij] duidelijk sterker was dan hij, mede door een ongeluk dat verdachte in het verleden heeft gehad. Daar komt nog bij dat verdachte zich zorgen maakte om het welzijn van zijn dochter. Verdachte heeft zich verdedigd door eenmaal te steken met een mes. Naar het oordeel van de verdediging was de reactie proportioneel en gerechtvaardigd, gelet op de situatie ter plaatse. Verdachte had geen alternatief, nu [naam benadeelde partij] fysiek sterker was dan verdachte. Gezien de omstandigheden, de persoon van verdachte, zijn sociale angst, de verminderde toerekeningsvatbaarheid, het karakter van [naam benadeelde partij] en het geweld dat [naam benadeelde partij] gebruikte, komt verdachte een beroep op noodweer toe.
Indien de rechtbank oordeelt dat er geen sprake was van noodweer, omdat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zouden zijn overschreden, beroept verdachte zich op noodweerexces. De overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging is het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanvallen van [naam benadeelde partij] . Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat verdachte zijn gezin moest beschermen. De vrouw, dochter en kleindochter van verdachte waren immers bij het voorval aanwezig en [naam benadeelde partij] heeft al eerder de dochter van verdachte mishandeld. Verdachte is dan ook niet strafbaar, aldus de raadsvrouw.
6.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het verweer van de verdediging ziet voornamelijk op het feit dat verdachte zou zijn aangevallen, maar volgens de officier van justitie was verdachte voornamelijk zijn dochter aan het verdedigen. Die lezing vindt onvoldoende steun in het dossier. Volgens de officier van justitie is verdachte twee keer bewust de confrontatie met [naam benadeelde partij] aangegaan, waardoor er geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Er zijn geen getuigen die het steekincident hebben waargenomen. De dochter van verdachte heeft er wel bij gestaan, maar heeft het steken zelf niet gezien. Op basis van het politiedossier kan het volgende worden vastgesteld.
Verdachte kent [naam benadeelde partij] als iemand die vaak te veel alcohol drinkt, cocaïne gebruikt en erg sterk is. [naam benadeelde partij] heeft een relatie gehad met de dochter van verdachte (hierna: de dochter) en hij kwam daarom ook bij verdachte over de vloer. Er was er sprake van een knipperlichtrelatie tussen zijn dochter en [naam benadeelde partij] , waarin regelmatig fikse ruzies plaatsvonden. Verdachte gaat er van uit dat zijn dochter door [naam benadeelde partij] wel eens mishandeld is. De dochter van verdachte heeft verschillende zeer zorgelijke gezondheidsklachten, eens te meer voor iemand van haar jonge leeftijd. Zo heeft ze een week voor het gepleegde feit een herseninfarct gehad en een paar weken daarvoor zodanig hartfalen dat ze enige tijd op de intensive care moest verblijven. Ze droeg in verband met het hartfalen ten tijde van het gepleegde feit een hartkastje met een alarm. De dochter is vanwege haar gezondheid met haar dochtertje tijdelijk weer bij haar ouders komen wonen. Ten tijde van het gepleegde feit woonde ze bij verdachte. Verdachte had grote zorgen over haar welzijn en haar relatie met [naam benadeelde partij] .
Verdachte was op 16 augustus 2021 in zijn woning, samen met zijn vrouw, dochter en kleindochter. Verdachte lag al in bed. [naam benadeelde partij] is rond 22.30 uur bij de woning van verdachte aangekomen. Hij wilde contact met de dochter van verdachte, die enige tijd daarvoor de relatie met hem had beëindigd. Hij wilde haar spreken en controleren of haar ouders wel goed voor haar zorgden na het herseninfarct. Toen er niet opengedaan werd, werd [naam benadeelde partij] kwaad. Hij heeft diverse keren tegen de deur gebonkt en geschopt, heeft geschreeuwd en is met fietsen gaan gooien, onder meer richting de auto van verdachte. Verdachte heeft op een gegeven moment de voordeur geopend. Voor de voordeur bevindt zich een trap naar de straat. Verdachte had de indruk dat [naam benadeelde partij] onder invloed was. [naam benadeelde partij] zelf heeft verklaard dat hij eerder die avond twee sixpacks bier had gedronken. [naam benadeelde partij] weigerde weg te gaan. De rechtbank neemt op basis van het politiedossier aan dat er sprake was van een krachtsverschil in het nadeel van verdachte en dat [naam benadeelde partij] en verdachte dat allebei wisten. De dochter is ook naar buiten gekomen. [naam benadeelde partij] heeft verdachte een aantal keer hard tegen diens scheenbeen geschopt. Op enig moment ging het alarm van het hartkastje van de dochter af. Verdachte heeft [naam benadeelde partij] , toen deze weer op hem afkwam, in zijn zij gestoken. Het is op basis van het dossier niet vast te stellen wanneer verdachte het mes heeft gepakt en of hij daarvoor een keer terug naar binnen is gelopen. Ook is onduidelijk gebleven wie waar stond op welk moment en wanneer precies de politie is gebeld.
Beroep op noodweer
Voor noodweer, ingevolge artikel 41, eerste lid, Sr, is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gestelde aanranding moet dan echter een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan: de enkele vrees is onvoldoende.
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, dan dient de rechtbank allereerst te beoordelen of zij de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk acht. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld wat de precieze omstandigheden waren voorafgaand en op het moment dat verdachte [naam benadeelde partij] heeft gestoken. Zij gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden: de zorgen omtrent de kwetsbare en zorgelijke gezondheidstoestand van de dochter van verdachte, de (verbroken) relatie tussen de dochter van verdachte en [naam benadeelde partij] , het bonzen door [naam benadeelde partij] op de voordeur van de woning van verdachte, het tegen de voordeur schoppen, het schreeuwen door [naam benadeelde partij] dat hij de dochter van verdachte mee zou nemen, het door [naam benadeelde partij] gooien met fiets(en) naar de auto van verdachte en, nadat verdachte de deur had geopend om verdachte weg te sturen, het schoppen tegen het been van verdachte. Dit alles levert een ogenblikkelijke aanranding van het lijf van verdachte en diens dochters op en bovendien ook van verdachtes goed. [naam benadeelde partij] was de initiator van het fysieke geweld, waardoor de rechtbank het voldoende aannemelijk vindt dat er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het steken met een mes in deze situatie proportioneel was. De rechtbank komt tot de conclusie dat het steken met een mes in deze situatie disproportioneel was. De wederrechtelijke aanrandingen waren weliswaar ernstig, maar [naam benadeelde partij] was ongewapend en zijn aanval was niet zo ernstig dat steken met een mes daartegen was toegestaan. Door [naam benadeelde partij] met een mes in de zij te steken heeft verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Beroep op noodweerexces
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij heel bang was toen [naam benadeelde partij] hem aanviel. [naam benadeelde partij] toonde ook agressie tegen de dochter van verdachte en het alarm van het hartkastje van de dochter ging af, waardoor verdachte vreesde dat hem of zijn dochter iets zou overkomen. Daar komt nog bij dat aangever “supersterk” is, zoals verdachte dat noemt. Verdachte wist zeker dat hij het in een gevecht met de aangever zou afleggen en ernstig gewond zou kunnen raken. Daarbij waren zijn dochter, zijn vrouw en zijn kleindochter in de woning aanwezig en verdachte vreesde ook voor hen.
Verdachte had op het moment van de aanval van [naam benadeelde partij] het gevoel dat hij en zijn familie niet konden ontkomen aan de agressie van iemand met wie hij een negatieve voorgeschiedenis heeft. De rechtbank acht het aannemelijk dat het samenstel van gebeurtenissen – de agressie aan de voordeur van de woning, de aanwezigheid van zijn (klein)dochter en vrouw, het alarm van het hartkastje, het feit dat de politie wel gebeld was, maar nog niet ter plaatse was, de voorgeschiedenis met [naam benadeelde partij] , waaronder ook begrepen dat hij overmatig alcohol gebruikte en de persoon van de verdachte, die blijkens het Pro Justitia psychologisch onderzoek van 17 november 2021 onder meer een sociale angststoornis heeft – bij verdachte een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt en dat hij als onmiddellijk gevolg daarvan te ver is gegaan in zijn verdediging. Het beroep op noodweerexces slaagt. Verdachte is niet strafbaar en wordt daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam benadeelde partij] vordert € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en ook geen toepassing gegeven wordt aan art. 9a Sr, zal de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiaire tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
niet-ontvankelijkin zijn vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. C.T. St. Rose en E.S. Schakenraad, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 december 2021.
[bijlage]