ECLI:NL:RBAMS:2021:7788

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
13/751264-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met terugkeergarantie

Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Kantongerecht Oldenburg in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 14 augustus 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1986, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sönmez, en een tolk tijdens de zittingen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 16 oktober 2020 en 9 december 2021. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de zaak heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen te reageren op een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis en wordt de opgeëiste persoon verdacht van illegale handel in verdovende middelen, een feit dat onder Duits recht strafbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, wat noodzakelijk is voor de terugkeergarantie van de Duitse autoriteiten. De IND heeft bevestigd dat de opgeëiste persoon rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij niet zijn recht van verblijf zal verliezen na een eventuele veroordeling.

De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank staat de overlevering toe, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en C.M. Delstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. F.A. Potters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751264-20
RK nummer: 20/3888
Datum uitspraak: 23 december 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 augustus 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 maart 2020 door het Kantongerecht Oldenburg (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] ( Turkije ) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 oktober 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de zaak bij (tussen-)uitspraak van 30 oktober 2020 heropend en voor onbepaalde tijd geschorst teneinde om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen te reageren op de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 26 oktober 2020.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering hervat op de openbare zitting van 9 december 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Turkse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Referte

De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis van 9 maart 2020 uitgevaardigd door het Kantongerecht Oldenburg (zaaksnummer: 28 Gs 1140/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft niet de Nederlandse, maar wel de Turkse nationaliteit. Dat betekent dat hij om in aanmerking te komen voor een terugkeergarantie van de Duitse autoriteit als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de OLW moet voldoen aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, die in artikel 6, derde lid, van de OLW zijn neergelegd:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Uit de informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 4 november 2020 volgt dat de IND heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon als EU-burger is geregistreerd sinds 13 april 2012 en rechtmatig in Nederland verbleef en sinds 26 oktober 2020 is geregistreerd dat hij een duurzaam EU-verblijfsrecht in Nederland heeft.
Uit het advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 17 december 2020 blijkt daarnaast dat de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn recht van verblijf in Nederland niet verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Gelet hierop stelt de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – vast dat is voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Oberstaatsanwalt van Staatsanwaltschaft Oldenburg(Duitsland) heeft op 1 december 2021 de volgende garantie gegeven:
Met betrekking tot uw schrijven van vermoedelijk 29-11-2021 kan ik u het volgende mededelen. Toegezegd wordt dat de vervolgde persoon [opgeëiste persoon] in het geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op basis van de geldende versie van het kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging in de Europese Unie ter verdere tenuitvoerlegging van de straf weer naar Nederland wordt overgeleverd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Kantongerecht Oldenburg (Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 december 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.