Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Kantongerecht Oldenburg in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 14 augustus 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1986, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Sönmez, en een tolk tijdens de zittingen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 16 oktober 2020 en 9 december 2021. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de zaak heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen te reageren op een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis en wordt de opgeëiste persoon verdacht van illegale handel in verdovende middelen, een feit dat onder Duits recht strafbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, wat noodzakelijk is voor de terugkeergarantie van de Duitse autoriteiten. De IND heeft bevestigd dat de opgeëiste persoon rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij niet zijn recht van verblijf zal verliezen na een eventuele veroordeling.
De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank staat de overlevering toe, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en C.M. Delstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. F.A. Potters.