In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Edam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De eiser had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen op 27 mei 2021, welke hij betwistte. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond op 16 juni 2021, waarna de eiser in beroep ging. Tijdens de zitting op 17 november 2021 was de eiser aanwezig, terwijl de heffingsambtenaar zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat op 21 mei 2021 een parkeercontroleur had vastgesteld dat de eiser zijn auto had geparkeerd zonder parkeergeld te betalen. De eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van de verplichting om parkeergeld te betalen, omdat hij niet uit de omgeving kwam en het zicht op het bord voor betaald parkeren mogelijk geblokkeerd was door een passerend busje. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende duidelijkheid had verschaft over het parkeerregime. De eiser had zowel een bord als een parkeerautomaat gepasseerd, en zijn onvoldoende alertheid leidde tot het missen van deze signalen.
De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, ongeacht de goede trouw van de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter F.L. Bolkestein, met mr. M.L. Pijpers als griffier.