ECLI:NL:RBAMS:2021:7770

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
13/148714-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en diefstal met voorwaardelijk opzet, TBS met dwangverpleging

Op 9 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en diefstal. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 6 juni 2021 in Amsterdam en op 12 mei 2021 in Almere. De verdachte, geboren in 1996 en gedetineerd in een penitentiaire inrichting, werd beschuldigd van het maken van stekende bewegingen met een mes richting een aangever, met de intentie deze van het leven te beroven. De officier van justitie vorderde een veroordeling op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden die de verdachte in de nabijheid van de aangever toonden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte enkel de intentie had om de aangever bang te maken en niet daadwerkelijk de intentie had om te doden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij de aangever zou kunnen doden, en achtte de poging tot doodslag bewezen. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van diefstal van levensmiddelen van Dirk van den Broek en belediging van een ambtenaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor de poging tot doodslag vanwege een ziekelijke stoornis, maar legde wel de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op. Voor de diefstal en belediging werd geen straf opgelegd, en de rechtbank wees de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/148714-21 (A) + 16/126791-21 (B) + 16/325183-20 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 9 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 25 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.W. van Zanten en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C. Stroobach naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van zaak A:
hij op of omstreeks 6 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of zwaaiende bewegingen te maken naar althans in de richting van de buik en/of borst, althans het lichaam, van die [aangever] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door aan voornoemde [aangever] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen en/of door met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp stekende en/of zwaaiende bewegingen te maken naar althans in de richting van de buik en/of borst, althans het lichaam, van die [aangever] ;
ten aanzien van zaak B:
1
hij op of omstreeks 12 mei 2021 te Almere diverse levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Dirk van den Broek, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 12 mei 2021 te Almere, althans in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam verbalisant 1] (verbalisant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, heeft beledigd, door
- hem (meerdere malen) de woorden toe te voegen: "Jij bent een kankerhoer" en/of "Ik ga je moeder neuken", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of
- te spugen in de richting van die [naam verbalisant 1] , althans door een gebaar van gelijke
beledigende aard en/of strekking te maken;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van zaak A
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde bewezen. Hij heeft daartoe in het bijzonder gewezen op de verklaringen van de aangever en getuige [getuige] . Uit deze verklaringen blijkt dat verdachte van korte afstand met een mes een stekende beweging heeft gemaakt richting de buik en/of borst van de aangever. De officier van justitie acht de verklaringen van de aangever en getuige [getuige] betrouwbaar nu deze steun vinden in camerabeelden waarop te zien is dat verdachte en aangever dicht bij elkaar staan en de aangever op enig moment achterwaarts wegspringt. Daarbij komt dat de beschrijving die van het mes wordt gegeven overeenkomt met het in beslag genomen mes. Voorts heeft de officier van justitie aangegeven dat ook verdachte heeft verklaard een stekende beweging te hebben gemaakt.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte, door met een mes op korte afstand een steekbeweging richting het bovenlichaam van de aangever te maken, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat vitale organen geraakt hadden kunnen worden.
Ten aanzien van zaak B
De officier van justitie acht beide feiten bewezen. Ten aanzien van beide feiten heeft hij gewezen op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en ten aanzien van feit 1 heeft hij voorts gewezen op de aangifte en de camerabeelden en ten aanzien van feit 2 op de bevindingen van de beide verbalisanten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A
De raadsvrouw van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair vrijspraak van het primair tenlastegelegde. Volgens haar passen de gedragingen van verdachte niet bij een poging tot doodslag, dan wel zware mishandeling, noch bij een bedreiging. Op de camerabeelden is niet te zien dat verdachte stekende of zwaaiende bewegingen met het mes heeft gemaakt. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de aangever spreekt van zwaaiende en niet van stekende bewegingen. Getuige [getuige] heeft verklaard dat de man een mes uit zijn zak had gepakt en in de richting van de aangever had gestoken. Doordat de aangever naar achteren sprong is hij niet door het mes geraakt. De raadsvrouw heeft de betrouwbaarheid van deze getuige aan de orde gesteld, nu deze zich aan de overzijde van de [straatnaam] bevond en de [straatnaam] op zondagmiddag druk zal zijn geweest, hetgeen het zicht van de getuige kan hebben belemmerd. Getuige [getuige] is de enige die spreekt van het steken in de richting van de aangever. De raadsvrouw concludeert dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onderdeel ‘stekende bewegingen’. De aangever en de overige getuigen spreken van het zwaaien met het mes. Zwaaien met een bestekmes zal voornamelijk oppervlakkige verwondingen teweegbrengen, zodat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk of zelfs dodelijk letsel niet aan de orde is, aldus de raadsvrouw. Uit de verklaringen van verdachte blijkt volgens de raadsvrouw voorts dat verdachte zich van zodanige kans niet bewust was. Nu de intentie van verdachte was het bang maken van de aangever, zoals hij zelf heeft verklaard, is het niet zo dat hij die eventuele kans bewust heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen. Ter ondersteuning van haar conclusies heeft de raadsvrouw gewezen op ter zake doende jurisprudentie. Door slechts een mes te tonen, zonder daarbij dreigende bewoordingen te uiten heeft verdachte zich ook niet schuldig gemaakt aan bedreiging.
Ten aanzien van zaak B
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het in zaak B tenlastegelegde geen verweer gevoerd. Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten ter terechtzitting bekend, uitgezonderd het onder
2 genoemde spugen in de richting van verbalisant [naam verbalisant 1] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen. Zij overweegt daartoe het volgende. Uit de verklaringen van de aangever en getuige [getuige] blijkt dat verdachte van dichtbij met een mes stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt richting de buik en/of borst van de aangever, waarbij aangever door achteruit te springen aan het mes heeft kunnen ontkomen. Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van getuige [getuige] . Uit de inhoud van het dossier en ook overigens blijkt niet dat het incident aan haar zicht onttrokken was. Daarbij komt dat haar verklaring wordt gesteund door de camerabeelden. Hierop is het daadwerkelijke steekincident weliswaar niet goed te zien, maar wel dat de aangever, zoals ook door de getuige is verklaard, achteruit deinst. Naar het oordeel van de rechtbank kan zowel steken als zwaaien met een mes van dichtbij, mede gelet op het type mes, waarvan zich een foto in het dossier bevindt, ernstig letsel teweegbrengen. Uit de verklaringen blijkt dat verdachte herhaaldelijk van dichtbij en naar voren gericht heeft uitgehaald naar de aangever. Aangever heeft daarover bovendien verklaard dat verdachte hem echt probeerde te raken. Deze handelingen van verdachte geven naar het oordeel van de rechtbank blijk van een bewuste, doelgerichte actie. Hieruit leidt de rechtbank dan ook af dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer dodelijk zou worden getroffen, heeft aanvaard. Dat verdachte achteraf verklaart dat hij het slachtoffer slechts bang heeft willen maken, betekent niet dat hij zich de kans op toebrengen van dodelijk letsel niet heeft gerealiseerd of deze kans niet heeft aanvaard. De rechtbank ziet ook overigens in het dossier geen contra indicaties dat verdachte deze aanmerkelijke kans niet bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank acht het in zaak B tenlastegelegde eveneens bewezen, ook het onder
2 genoemde spugen in de richting van verbalisant [naam verbalisant 1] . Haar verklaring vindt op dat punt steun in de verklaring van verbalisant [naam verbalisant 2] , die haar op dat moment hoorde zeggen dat verdachte richting haar probeerde te spugen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in aan dit vonnis gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A primair tenlastegelegde:
op 6 juni 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes stekende en/of zwaaiende bewegingen te maken naar de buik en/of de borst van die [aangever] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
op 12 mei 2021 te Almere diverse levensmiddelen die aan Dirk van den Broek toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om ze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
op 12 mei 2021 te Almere opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam verbalisant 1] , verbalisant, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid heeft beledigd door
  • haar meerdere malen de woorden toe te voegen: “Jij bent een kankerhoer” en
  • “Ik ga je moeder neuken” en
  • te spugen in de richting van die [naam verbalisant 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is echter ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde niet strafbaar. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 28 oktober 2021, opgesteld in zaak A door psycholoog R.A. Sterk. Deze heeft - kort gezegd - gerapporteerd, dat bij verdachte sprake is van schizofrenie, een posttraumatische stressstoornis en een stoornis in alcoholgebruik. Hiervan was ten tijde van het tenlastegelegde ook sprake en dit heeft de gedragskeuzes en gedragingen in zodanige mate beïnvloedde dat geadviseerd wordt om het tenlastegelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 26 oktober 2021, opgesteld in zaak A door psychiater D.L. Horjus. Deze heeft - kort gezegd - gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van chronisch psychotische klachten in het kader van schizofrenie en een ernstige stoornis in het gebruik van middelen, met name alcohol. Hier was ten tijde van het tenlastegelegde ook sprake van en dit heeft de gedragskeuzes en gedragingen in zodanige mate beïnvloed dat het eerder neigt naar het niet toerekenen, dan naar verminderd toerekenen van het tenlastegelegde.
De rechtbank neemt deze conclusies over en volgt deze adviezen.
Het in zaak A bewezen geachte feit kan verdachte wegens het bij hem bestaan van een ziekelijke stoornis dus niet worden toegerekend
.Verdachte dient daarvoor dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van zaak B is de rechtbank - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat niet valt vast te stellen dat het tenlastegelegde verdachte in het geheel niet is toe te rekenen. Uit de overige inhoud van voornoemde rapporten valt af te leiden dat verdachte al geruime tijd een stoornis had, maar in hoeverre deze de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte heeft beïnvloed ten tijde van het in zaak B tenlastegelegde is onduidelijk. De deskundigen hebben die feiten tijdens het opstellen van de rapporten niet met verdachte besproken en ter terechtzitting hebben zij desgevraagd te kennen gegeven daarover niet te kunnen oordelen.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde.

8.Maatregel van terbeschikkingstelling

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ten aanzien van zaak A de
TBS-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd. Hij heeft daartoe verwezen naar het voorgeleidingsconsult van 11 juni 2021, het psychiatrisch onderzoek van 26 oktober 2021, het psychologisch onderzoek van 28 oktober 2021 en het reclasseringsadvies van
24 november 2021. De officier van justitie heeft gesteld dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de TBS-maatregel. Minder vergaande alternatieven zijn uitgeput, aldus de officier van justitie.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat TBS met dwangverpleging veel te ver gaat. Verdachte is een persoon die thuishoort in de psychiatrie en niet in het strafrecht. De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een zorgmachtiging op te leggen, subsidiair TBS met voorwaarden en meer subsidiair om de TBS te maximeren. In het kader van een eerdere zorgmachtiging, waarbij alle vormen van verplichte zorg waren aangekruist, bestond de zorg alleen uit ambulante behandeling via GGZ-centraal en woonbegeleiding via [naam instelling] . Het doel van de behandeling was het verstrekken van depotmedicatie en indien nodig crisisinterventie. Het verblijf bij [naam instelling] is moeizaam verlopen, maar informatie vanuit de FPK en de KIB waar verdachte kort heeft verbleven is veel positiever. [naam instelling] heeft ook aangegeven dat hun instelling niet passend is voor verdachte. De raadsvrouw heeft tevens aangegeven dat de depotmedicatie van verdachte niet goed was ingesteld. Zij concludeert dat de wijze waarop de eerdere zorgmachtiging is vormgegeven niet passend is geweest. Verdachte heeft een strakker kader en intensievere behandeling nodig. Verdachte is daartoe ook gemotiveerd. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat een langdurige opname in een kliniek binnen een zorgmachtiging nog niet is geprobeerd. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft de raadsvrouw gerefereerd aan jurisprudentie van deze rechtbank. Voorts heeft de raadsvrouw gewezen op de lange wachtlijsten voor opname in een TBS kliniek en aangegeven dat behandeling in het kader van een zorgmachtiging wel meteen kan aanvangen.
In geval van een TBS met voorwaarden zou opname in een kliniek als voorwaarde kunnen worden opgenomen. Uit vrees voor TBS met dwangverpleging zou verdachte gemotiveerd zijn om zich aan de voorwaarden te houden.
Ten aanzien van een on-gemaximeerde TBS met dwangverpleging heeft de raadsvrouw gesteld dat die niet op zijn plaats is vanwege de beperkte inbreuk op de lichamelijke integriteit door het ontbreken van een aanmerkelijke kans dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om, in geval van een gemaximeerde TBS, niet aansluitend een gedrags-beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, nu deze te ingrijpend is en niet in verhouding staat tot de ernst van het delict of de persoon van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de vrijheidsbenemende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bestond. De vaststelling daarvan door de rechter zal in de regel zijn gegrond op de bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen, vervat in door deze opgestelde rapporten.
Psychiatrisch onderzoek
De psychiater in opleiding, D.L Horjus, heeft onder supervisie van M.M. Sprock, psychiater, een rapport opgesteld, gedateerd 26 oktober 2021. Hierin wordt zakelijk weergegeven het volgende beschreven.
Er is bij verdachte sprake van een psychische stoornis in de vorm van chronisch psychotische klachten in het kader van schizofrenie en een ernstige stoornis in het gebruik van middelen, met name alcohol. Dit was ook tijdens het tenlastegelegde aanwezig en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen.
Betrokkene werd geschorst bij de woonvorm en is naar Amsterdam gegaan. Hij heeft naar eigen zeggen twee biertjes van 10% gedronken. Hij maakte op de kapster een verwarde en dronken indruk. Hij vroeg haar om scheermesjes, waarschijnlijk ten behoeve van automutilatie. Door de behandeling door de aangever voelde hij zich gekrenkt, pakte een mes en liep terug naar de aangever om deze bang te maken, zo verklaart hij consequent.
Er is sprake van zeer beperkte draagkracht, die reeds langere tijd was overschreden door een optelsom van factoren: een chronisch psychotisch beeld (o.a. gestoorde realiteitstoetsing), een gestoorde impulscontrole onder invloed van een stoornis in alcoholgebruik en een gebrekkige intrinsieke frustratietolerantie en coping-vaardigheden. Hij wordt in sterke mate gestuurd door zowel de psychotische stoornis schizofrenie als de verslavingsproblematiek die met elkaar verweven zijn geraakt. Hij was ten tijde van het tenlastegelegde vrijwel niet meer in staat om tot andere gedragskeuzes te komen. Door de autoritaire bejegening van de aangever in bijzijn van anderen is hij niet meer in staat geweest zijn impulsen te beheersen. Met betrekking tot het toerekenen kan worden aangegeven dat zijn controle flinterdun is geweest en eerder neigt naar het niet toerekenen dan naar verminderd toerekenen.
Er is sprake van zeer weinig bescherming bij een ingeschat hoog risico op recidive. Betrokkene accepteert medicatie en zegt in te stemmen met opname/behandeling. Hij is beïnvloedbaar zodat de omgeving waarin hij verkeert van belang is voor een stabiel functioneren. Er is sprake van ernstige psychosociale problematiek zoals geen huisvesting, geen of zeer beperkt netwerk, geen gezonde financiën en geen passende dagbesteding. Bij toename van de psychosociale problemen zal betrokkene meer overvraagd worden en kan zijn draagkracht al snel overschreden worden waardoor hij terugvalt in middelengebruik.
Een klinische behandeling in een forensische kliniek met aandacht voor optimaliseren van de medicamenteuze behandeling, behandeling van de verslaving, versterken van
coping-vaardigheden en nadere diagnostiek wordt noodzakelijk bevonden. Nadien zal er in de resocialisatiefase aandacht moeten zijn voor een passende woonvorm, het langdurig monitoren van abstinentie van middelen en zal hij begeleid dienen te worden door een Forensisch Fact.
Een zorgmachtiging wordt als niet toereikend beschouwd. Gezien de chronische problematiek en het hoge risico op recidive wordt derhalve een terbeschikkingstelling met dwangverpleging geadviseerd. Ondanks het feit dat betrokkene openstaat voor medicatiegebruik en psychiatrische behandeling, wordt een terbeschikkingstelling met voorwaarden als niet toereikend ingeschat vanuit onvermogen, en niet vanuit onwil, zich aan voorwaarden te kunnen houden. Wellicht kan eveneens gedacht worden aan het opleggen van een
gedrags-beïnvloedende maatregel, vooral in het geval van een gemaximeerde terbeschikkingstelling gezien de relatief beperkte duur daarvan.
Ter terechtzitting heeft de psychiater toegelicht dat een zorgmachtiging binnen de reguliere GGZ niet voorziet in forensische behandeling en begeleiding ter beperking van het recidiverisico, hetgeen wel essentieel is in het geval van verdachte. Het gaat om meer dan alleen een klinische opname, ook de resocialisatie moet goed worden gemonitord.
Psychologisch onderzoek
De psycholoog R.A. Sterk heeft een rapport opgesteld, gedateerd 28 oktober 2021. Hierin wordt zakelijk weergegeven het volgende beschreven.
Er is bij betrokkene sprake van schizofrenie, een posttraumatische stressstoornis en een stoornis in alcoholgebruik. Gezien de aard van voornoemde psychische problematiek, waarbij schizofrenie en post-traumaproblematiek op de voorgrond staan, was het niet mogelijk om te bepalen of er sprake is van persoonlijkheidsproblematiek.
Tijdens het tenlastegelegde was hier ook sprake van, het beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen.
Betrokkene geeft verschillende verklaringen over zijn psychisch toestandsbeeld ten tijde van het tenlastegelegde. Tegenover onderzoeker zegt hij dat op het moment van het tenlastegelegde er mensen zijn die controle over hem hebben en zijn gedachten kunnen bepalen en ze kunnen horen wat hij denkt. Hij zegt dat hij psychotisch was ten tijde van het tenlastegelegde. Over zijn tripje naar Amsterdam zegt hij dat het niet zijn eigen gedachte was en hij werd achtervolgd. Hij wist niet door wie. Wanneer hij psychotisch is heeft hij veel vragen. Hij snapt het dan niet. Hij zegt dat hij ook stemmen hoorde die zeiden ga naar die hoertjes. Toen hij opgepakt was hoorde hij ook stemmen die zeiden dat hij teruggestuurd zou worden naar zijn land, je bent een slechte jongen. Hij had twee dagen ervoor medicatie (rivotril, rustgever) gebruikt om niet bang te zijn voor mensen. Hij voelde zich hierdoor suf. Op een ander moment geeft hij aan dat hij niet echt psychotisch was, maar hij voelde zich door medicatie leeg. Hij pakte het mes omdat hij bang was en aangever bang wilde maken, omdat aangever sterk was.
Betrokkene geeft aan dat hij zich voorafgaand aan het tenlastegelegde al ongeveer tien dagen niet goed voelde. Hij hoorde stemmen. Hij zegt dat hij eigenlijk opgenomen had moeten worden, maar in de plaats daarvan kreeg hij rustgevende medicatie. Betrokkene vindt dat de begeleiding hem onvoldoende aandacht gaf. Hij had last van psychoses en hij dacht dat alles van hem was, “de wereld is van mij”.
De posttraumatische stress stoornis brengt nog met zich mee dat hij extra alert is en zich snel bedreigd voelt.
Het geheel overziend acht onderzoeker het waarschijnlijk dat betrokkene tijdens het tenlastegelegde psychotisch was. De realiteitstoetsing schoot dus te kort. Hij was achterdochtig en er was mogelijk sprake van akoestische hallucinaties. Voornoemde brengt mede met zich mee dat er sprake was van oordeels- en kritiekstoornissen, als gevolg waarvan hij zaken niet goed inschatte en vanuit angst handelde.
Onderzoeker acht dat er sprake is van een zeer sterk verband tussen de geconstateerde psychische problematiek en het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde – indien bewezen – betrokkene in het geheel niet toe te rekenen.
Het geheel overziend valt betrokkene statistisch gezien binnen de groep met een hoge kans op herhaling van gewelddadig gedrag. Er zijn geen duidelijk beschermende factoren geconstateerd. Een meer op de persoon van betrokkene toegespitste inschatting op basis van de geconstateerde psychische problematiek leidt tot de conclusie dat de kans op herhaling als hoog dient te worden ingeschat. Met name in situaties dat betrokkene psychotisch is en zich bedreigd voelt kan hij agressief reageren.
Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is behandeling vanuit forensisch oogpunt geïndiceerd. Deze behandeling dient gericht te zijn op de schizofrenie, posttraumatische stress stoornis en middelenproblematiek. Betrokkene heeft al veel behandeling aangeboden gekregen, maar tot op heden met onvoldoende resultaat. Het
ziekte-inzicht en -besef is beperkt en als gevolg hiervan is zijn medicatietrouw gebrekkig. De aard van de geconstateerde psychische problematiek is ernstig en hij dient in een klinische setting behandeld te worden. Een verhoogd beheersniveau is aangewezen. In tweede instantie kan hij in aansluiting op een klinische setting doorgeplaatst worden naar een beschermde woonvorm. De geconstateerde psychische problematiek is moeilijk bewerkbaar en gezien het beperkte ziekte-inzicht en -besef dient een succesvol verloop niet al te hoog te worden inschat. Kaders waarbij intrinsieke motivatie nodig is om zich aan voorwaarden te houden zijn, gezien de aard en ernst van de geconstateerde psychische problematiek, niet geïndiceerd. Betrokkene is als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat om zich aan voorwaarden te houden. Een behandeling als bijzondere voorwaarde bij een (deels)voorwaardelijk strafdeel komt om deze reden niet in aanmerking. Ten aanzien van het kader resteert dan alleen de maatregel TBS. Binnen deze maatregel bestaat de voorwaardelijke TBS maatregel. Voor een dergelijke maatregel is intrinsieke motivatie vereist en de mogelijkheid om zich aan voorwaarden te houden. Een dergelijk kader is dus, gezien de aard en ernst van de psychische problematiek, evenmin geïndiceerd. Hetgeen resteert is een maatregel TBS met verpleging. Binnen een dergelijk strak gestructureerd kader kan betrokkene goed ingesteld worden op medicatie en kan een goed afgestemd behandelplan opgesteld worden, waarbij ook de PTSS-klachten en zijn middelenproblematiek meegenomen kunnen worden. Na een klinische fase zou betrokkene naar een beschermde woonsetting doorgeplaatst kunnen worden. Het geheel overziend en indien betrokkene in Nederland zal verblijven, acht onderzoeker een maatregel TBS met dwangverpleging het meest aangewezen kader.
Indien gedacht wordt aan een gemaximeerde TBS-maatregel dan zou een maatregel GVM zinvol kunnen zijn om betrokkene na zijn periode in TBS-behandeling nog aanvullende behandeling aan te kunnen bieden indien dit nodig zal blijken te zijn.
Ter terechtzitting heeft de psycholoog toegelicht dat behandeling in het kader van een zorgmachtiging langdurig is geprobeerd, maar niet van de grond is gekomen. Er is tijd nodig voor behandeling en resocialisatie.
Reclasseringsadvies
In het dossier bevindt zich tevens een reclasseringsadvies ten behoeve van de rechtszitting, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker, d.d. 24 november 2021. Hierin wordt zakelijk weergegeven - gerelateerd dat een eerder opgelegde proeftijd, eerder opgelegde sancties en de reeds geboden zorg met zorgmachtiging niet hebben geleid tot een justitievrij bestaan. Het is daarnaast niet afdoende gebleken om de psychische stabiliteit te waarborgen omdat sprake was van afglijden van verdachte. Het ontbreekt verdachte aan steunbronnen. Hij heeft geen sociaal netwerk en zijn familie woont in [land van herkomst] , waardoor contact daarmee minimaal is. Daarnaast was sprake van verslavingsproblematiek waarbij verdachte niet bereid was om zijn medewerking te verlenen aan behandeling daarvan. Het ontbreekt verdachte momenteel aan huisvesting, hij kan niet terugkeren naar de woonvoorziening waar hij verbleef.
De reclassering conformeert zich aan de conclusies van de psycholoog en de psychiater.
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen over. Daaruit volgt de noodzaak om verdachte intensief en klinisch te behandelen. Zonder behandeling acht de rechtbank de kans op recidive vanuit de ernstige stoornis van verdachte groot. Een opname in een civiele setting op grond van een zorgmachtiging, zoals door de advocaat verzocht, acht de rechtbank niet aangewezen. Ook een TBS-maatregel met voorwaarden wordt door de rechtbank als niet voldoende ingeschat om het recidiverisico in te perken. De rechtbank overweegt dat de gedragsdeskundigen nadrukkelijk en gemotiveerd hebben geconcludeerd dat zowel een zorgmachtiging als een TBS met voorwaarden niet toereikend zijn, aangezien daarvoor intrinsieke motivatie en de mogelijkheid zich aan voorwaarden te houden, vereist zijn. Gelet op de geconstateerde psychische problematiek is verdachte daartoe wellicht bereid, maar niet in staat. De rechtbank acht het noodzakelijk voor de beveiliging van anderen dat verdachte een passende behandeling zal krijgen waarbij de veiligheid voor anderen voldoende gewaarborgd wordt en er veel aandacht is voor risicomanagement en recidivebeperking. Een behandeling in een forensische psychiatrische afdeling of kliniek is onvoldoende om bedoeld beveiligingsniveau en risicomanagement te realiseren. Gelet op het risico dat verdachte weer in een psychose terechtkomt en weer een ernstig feit pleegt, is het noodzakelijk dat hij langdurig in een forensisch kader wordt behandeld zodat er, naast het behandelen van de stoornis zelf, ook genoeg aandacht in de behandeling is voor het voorkomen van recidive.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de terbeschikkingstelling met dwangverpleging gelasten.
De rechtbank overweegt dat voor zaak A voldaan wordt aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van de terbeschikkingstelling. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, te weten chronisch psychotische klachten in het kader van schizofrenie en een ernstige stoornis in het gebruik van middelen, met name alcohol. Op het gepleegde misdrijf in zaak A (poging tot doodslag) is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld. Tot slot eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen oplegging van die maatregel.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat in zaak A sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Nu aan verdachte in zaak A de TBS-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd, acht de rechtbank het niet opportuun om voor zaak B een straf op te leggen. Zij zal die zaak daarom afdoen met een rechterlijk pardon.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken zit de op 14 mei 2021 bij de griffie van de rechtbank Midden-Nederland ontvangen vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van
30 maart 2021 van de politierechter te Almere opgelegde voorwaardelijke taakstraf van
30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen. Toewijzing van de vordering acht de rechtbank niet opportuun, omdat aan verdachte de
TBS-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 38e, 45 en 287 Sr .
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A primair tenlastegelegde:
poging tot doodslag;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde:
diefstal;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het in zaak A primair bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Bepaalt ten aanzien van het in zaak B bewezene dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 16/325183-20 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en K. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 december 2021.