ECLI:NL:RBAMS:2021:7769

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
13/120775-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake de vervoering van cocaïne met betrekking tot verdachte

Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervoeren van ongeveer 59,08 kilogram cocaïne. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat plaatsvond op 11 augustus, 20 oktober en 9 december 2021. De officier van justitie, mr. M.E. Woudman, vorderde veroordeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. Y. Moszkowicz, een beroep deed op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De verdediging betwistte de rechtmatigheid van de staande houding en doorzoeking van de bestelbus waarin de cocaïne werd aangetroffen, en stelde dat de vernietiging van de bestelbus een ernstig vormverzuim vormde.

De rechtbank oordeelde dat de opname van het voertuig in het ANPR-bestand rechtmatig was, en dat de verbalisanten voldoende grond hadden om het voertuig staande te houden op basis van verkeersgedrag. De rechtbank verwierp het standpunt van de verdediging en oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen, namelijk het opzettelijk vervoeren van cocaïne, en sprak de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was voor de invoer van de cocaïne in Nederland.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 4 jaren op, met aftrek van voorarrest, en gelastte de teruggave van in beslag genomen telefoons aan de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/120775-21 (Promis)
Datum uitspraak: 23 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 11 augustus 2021, 20 oktober 2021 en 9 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.E. Woudman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. Y. Moszkowicz naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 4 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 59,08 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 4 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 59,08 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.Voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Hij heeft daartoe de rechtmatigheid van de staande houding, de doorzoeking van de bestelbus en de aanhouding van verdachte betwist. De door verbalisanten genoemde indicatoren voor de aanwezigheid van een verborgen ruimte in de laadruimte van het voertuig zijn onvoldoende specifiek beschreven. De raadsman betwijfelt dat de verbalisanten de verborgen ruimte vanaf de buitenzijde hebben kunnen zien. Een eerder door de verdediging verzochte descente was niet meer mogelijk omdat de in beslag genomen bestelbus reeds vernietigd was, zodat de bevindingen van de verbalisanten niet meer zijn te controleren. De raadsman heeft gesteld dat met de vernietiging van zo’n cruciaal bewijsmiddel sprake is van een ernstig vormverzuim dat niet meer kan worden hersteld. Volgens de raadsman heeft de officier van justitie niet te goeder trouw gehandeld omdat reeds op 20 mei 2021 uitdrukkelijk toestemming is gegeven voor vernietiging van de bestelbus. Het nadeel voor de verdediging is evident omdat het hierdoor voor de verdediging vrijwel onmogelijk is om aan te tonen dat de doorzoeking onrechtmatig is geweest. De vernietiging van de bestelbus vormt een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan, aldus de raadsman, en dit wordt niet gecompenseerd door de overige inhoud van het dossier.
Voorts heeft de raadsman in twijfel getrokken dat de verbalisanten de bestelbus hebben staande gehouden ter controle van de identiteit van de medeverdachte. Hij heeft gesteld dat het hen slechts te doen was om te achterhalen of er een verborgen ruimte in de bestelbus aanwezig was. De raadsman heeft in dat verband gewezen op een proces-verbaal waarin wordt gerelateerd hoe de bestelbus in het ANPR-bestand is gekomen. Dit zou zijn gebeurd omdat het voertuig voldeed aan - uit analyses naar voren gekomen - indicatoren voor de mogelijke aanwezigheid van een verborgen ruimte. Hij ziet steun voor zijn standpunt in de verklaring van verdachte bij de raadkamer van het gerechtshof, inhoudende dat binnen 5 minuten na de staande houding een viertal andere dienstvoertuigen ter plaatse waren en een van de verbalisanten een breekijzer bij zich had en de ruimte openbrak. De raadsman merkt nog op dat een van de getuigen op de zitting heeft verklaard dat de staande houding heeft plaatsgevonden op basis van een ANPR-hit. De raadsman concludeert dat sprake is van détournement de pouvoir. Ook merkt de raadsman nog op dat de indicatoren die hebben geleid tot de initiële opname in het ANPR-bestand niet zijn geverbaliseerd. Daarnaast is niet aangegeven op basis van welke wettelijke grondslag die opname is geschied. Verder bevreemdt het de raadsman dat de bestelbus niet eerder is staande gehouden, aangezien er sinds de opname in het ANPR-bestand meerdere hits zijn geweest.
3.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht zich ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verbalisanten in een ANPR-hit aanleiding zagen voor nader onderzoek. Toen zij achter de bus reden, zagen zij dat de bestuurder zich niet aan de verkeersregels hield, hetgeen voldoende grond opleverde voor staande houden op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet (WVW). Op het moment dat de bestuurder (medeverdachte [naam medeverdachte] ) en de bijrijder (verdachte) zich niet konden legitimeren waren de verbalisanten gerechtigd om het voertuig te doorzoeken naar documenten om de identiteit te kunnen vaststellen. Ook waren zij gerechtigd de technische staat van het voertuig te controleren. Tijdens de banden-check, die op de hurken werd uitgevoerd, werd een niet door de fabriek aangebrachte ruimte ontdekt. Omdat onbekend was hoe deze vanuit de laadruimte kon worden geopend, hebben de verbalisanten zich bediend van een koevoet.
Voorts wordt vanwege de taken van het Flexibel Interventie Team (FIT) uit het oogpunt van veiligheid met meerdere eenheden gesurveilleerd. Vaak opereert het FIT buiten de regio waardoor contact wordt bemoeilijkt. Bij een actie kunnen de eenheden dan bij elkaar aansluiten, hetgeen verklaart dat in zo korte tijd meerdere eenheden ter plaatse waren.
Volgens de officier van justitie is het niet vreemd dat de bestelbus niet bij eerdere ANPR-hits is staande gehouden. Er wordt niet bij iedere hit gereageerd omdat de afstand tussen de hit en het FIT daarvoor vaak te groot is. De vernietiging van de bestelbus heeft volgens de officier van justitie geen nadeel voor de verdediging meegebracht, aangezien zich in het dossier meerdere processen-verbaal over, alsmede foto’s van de bestelbus bevinden. Verder zijn verbalisanten ter zitting gehoord als getuigen.
De officier van justitie ziet geen onvolkomenheden in deze gang van zaken.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier de volgende gang van zaken af.
Op 4 mei 2021 kregen verbalisanten een ANPR-hit van een voertuig met kenteken [kenteken] De hit was afkomstig uit een referentiebestand met voertuigen die daarin zijn geplaatst in verband met ondermijnende criminaliteit met als doel die voertuigen te controleren. Met toestemming van de officier van justitie mogen (automatisch) geselecteerde voertuigen worden opgenomen in dat bestand indien sprake is van één of meerdere indicatoren die duiden op een verborgen ruimte. Naar het oordeel van de rechtbank is die opname, mede gelet op het doel ervan, niet onrechtmatig. Ter terechtzitting werd nogmaals benadrukt dat over de aard van die indicatoren geen nadere mededelingen kunnen worden gedaan om toekomstige onderzoeken niet te frustreren. Dat laat onverlet dat het onderhavige voertuig blijkens een ambtsedig proces-verbaal voldeed aan de voorwaarden voor opname in het bestand, en met toestemming van de officier van justitie in het bestand is geplaatst.
Even later zagen de verbalisanten het betreffende voertuig rijden en werd afwijkend verkeersgedrag - onder andere een te hoge rijsnelheid - waargenomen, waarna zij besloten het voertuig een volgteken te geven op basis van artikel 160 WVW, waaraan niet onmiddellijk gevolg werd gegeven. Uiteindelijk is het voertuig tot stilstand gebracht op de [adres] te Amsterdam.
Volgens vaste jurisprudentie is het uitoefenen van de controlebevoegdheid ten aanzien van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften als bedoeld in het eerste en het vierde lid van art. 160 WVW in beginsel rechtmatig, ook indien die bevoegdheid daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt waarop deze controlebepalingen niet zien. Daarmee is op zich geen sprake van détournement de pouvoir [1] . Het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit - zoals in het onderhavige geval: een snelheidsovertreding - staat niet in de weg aan het uitoefenen van deze controlebevoegdheden door opsporingsambtenaren, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen. In casu is aan deze voorwaarde voldaan, verbalisant heeft immers van de bestuurder rij- en kentekenbewijs gevorderd.
In datzelfde kader zijn verbalisanten bevoegd het voertuig aan een technisch onderzoek te onderwerpen. Bij het inspecteren van de banden van het voertuig zag verbalisant aan de onderkant een rechthoekige bak hangen ter hoogte van de laadruimte, hetgeen duidt op een verborgen ruimte zat. Die ontdekking levert naar het oordeel van de rechtbank voldoende verdenking op van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv zodat verbalisanten op grond van artikel 96b Sv bevoegd waren om de laadruimte van het voertuig te doorzoeken. Bij die doorzoeking werden in een verborgen ruimte de verdovende middelen aangetroffen. De rechtbank acht de snelle aanwezigheid van de overige eenheden door de officier van justitie afdoende verklaard. Een en ander leidt derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van verdachte.
De premature vernietiging van de bestelbus leidt evenmin tot die conclusie. De aanwezigheid van de verborgen ruimte is niet betwist. In het dossier bevindt zich een onderzoeksrapport van buitengewoon opsporingsambtenaren van de Douane met een uitvoerige beschrijving van de verborgen ruimte en de wijze waarop deze is aangebracht, alsmede foto’s van de (onderkant van de) bestelbus en foto’s van de verborgen ruimte. Bovendien wordt in processen-verbaal beschreven wat verbalisanten hebben waargenomen aan de buitenzijde van de bestelbus en zijn zij daarover ter terechtzitting als getuigen gehoord. Verdachte is door de gewraakte vernietiging dan ook niet in zijn belangen geschaad.
3.2
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht beide feiten bewezen. Hij heeft daartoe gewezen op het proces-verbaal van bevindingen waarin het aantreffen van de blokken cocaïne is gerelateerd en foto’s van blokken met dezelfde verpakkingen in de telefoon die hij aan verdachte toeschrijft. De officier van justitie vindt steun voor de stelling dat die telefoon aan verdachte toebehoort in het feit dat het telefoonnummer van de medeverdachte daarin als contact is opgeslagen. Als inzittenden van de bestelbus hadden verdachten beschikkingsmacht over de cocaïne. Het ontbreken van dactyloscopische en DNA-sporen wijt de officier van justitie aan het mogelijk dragen van handschoenen. Uit de omstandigheid dat de verdachten uit België kwamen leidt de officier van justitie af dat ook de invoer van de cocaïne in Nederland bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, voor het geval de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging, op het standpunt gesteld dat de onrechtmatigheid van de staande houding en doorzoeking en het gestelde vormverzuim van vernietiging van de bestelbus moeten leiden tot bewijsuitsluiting van hetgeen in het proces-verbaal is opgenomen over het aantreffen van de cocaïne.
De raadsman heeft verder gesteld dat zich voor feit 1 onvoldoende bewijs in het dossier bevindt. Uit niets blijkt dat de cocaïne zich bij het passeren van de grens al in de bestelbus bevond, evenmin zijn er aanwijzingen voor verlengde invoer.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de verborgen ruimte van de bestelbus. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat de verborgen ruimte pas zichtbaar werd na grondig onderzoek. Er zijn geen dactyloscopische of DNA-sporen aangetroffen en in de bestelbus zijn ook geen handschoenen gevonden. De raadsman concludeert hieruit dat verdachte de pakketten niet heeft aangeraakt en dus ook niet in de bestelbus heeft gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie en met de verdediging, niet bewezen wat onder 1 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Zij overweegt daartoe dat zich in het dossier onvoldoende aanwijzingen bevinden voor de plaats waar de verdovende middelen in de bestelbus zijn geladen, zodat ongewis blijft of die in Nederland zijn ingevoerd.
4.3.2
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
Zoals reeds overwogen onder 3.1.3 is het onderzoek niet onrechtmatig en is bewijsuitsluiting niet aan de orde. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde bewezen. Op 4 mei 2021 werd in een verborgen ruimte in een bestelbus waarin verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] reden een partij cocaïne aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank waren beiden daarmee bekend en hadden zij als inzittenden van die bestelbus de beschikkingsmacht over die verdovende middelen. De rechtbank overweegt in dat kader het volgende. Zij schrijft de in beslaggenomen Samsung telefoon toe aan verdachte. De telefoon werd aangetroffen in zijn broekzak, een verbalisant heeft bij de staande houding gezien dat verdachte de telefoon meerdere malen uit zijn broekzak haalde en weer terugdeed, en de medeverdachte stond als contact in die telefoon. Er zijn geen aanwijzingen dat de Samsung telefoon aan iemand anders toebehoort. Op de telefoon is een afbeelding, met als datum 4 mei 2021 te 14.06 uur, aangetroffen van pakketten die uiterlijk precies overeenkomen met de in de bestelbus aangetroffen pakketten cocaïne.
Uit het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 4 mei 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 59,08 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, mede vanwege de door hem voor feit 1 bepleite vrijspraak, gepleit voor een straf gelijk aan het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft tezamen met zijn mededader een zeer grote hoeveelheid cocaïne vervoerd. Verdovende middelen zijn schadelijk voor de volksgezondheid en de handel in en gebruik van verdovende middelen gaat niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit en overlast.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 juli 2021 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder veroordeeld is.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat zij minder bewezen acht dan de officier van justitie, alsmede op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • een Samsung telefoon;
  • een Nokia telefoon.
De rechtbank zal teruggave van deze telefoons aan verdachte gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelast de teruggave aan verdachte van: een Samsung telefoon en een Nokia telefoon.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2021.

Voetnoten