ECLI:NL:RBAMS:2021:7712

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
13/042880-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen met strafvermindering wegens onherstelbaar vormverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte werd verweten op 14 september 2020 een horloge van het merk Rolex en een geldbedrag van € 912,75 te hebben gewassen. Tijdens de zitting op 15 december 2021 heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de staandehouding en fouillering van de verdachte onrechtmatig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de fouillering niet rechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond op het moment van fouillering. Dit vormverzuim leidde tot strafvermindering, maar niet tot bewijsuitsluiting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetwitwassen, gezien de omstandigheden waaronder het geldbedrag en het horloge waren aangetroffen, en de verdachte geen verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van deze goederen. De rechtbank legde een taakstraf van 50 uur op, rekening houdend met het onherstelbare vormverzuim. Tevens werden de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het geldbedrag en het horloge, verbeurd verklaard en werd de auto van de verdachte onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/042880-21 (Promis)
Datum uitspraak: 29 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.R. Bons en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.P.M. Balemans naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij zich op 14 september 2020 schuldig heeft gemaakt aan witwassen dan wel schuldwitwassen van een horloge van het merk Rolex en van een geldbedrag van € 912,75.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. De staandehouding van verdachte en de daarop volgende fouillering van verdachte zijn namelijk onrechtmatig geweest, omdat er op dat moment geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Door de onrechtmatige staandehouding en fouillering is sprake van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, waardoor hij in zijn belangen is geschaad. Dit betreffen dan ook onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Gelet daarop dient bewijsuitsluiting te volgen van al hetgeen ten gevolge daarvan is verkregen, te weten het horloge en het geldbedrag. Dit dient vervolgens te leiden tot vrijspraak of in ieder geval tot strafvermindering.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. De verbalisanten hadden genoeg reden om op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) een verkeerscontrole uit te voeren. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal blijkt dat eerst het rijbewijs van verdachte is gevorderd en pas daarna is overgegaan tot fouillering van verdachte. Dit volgde na de observaties waarbij ook trillerig gedrag van verdachte en zijn bijrijder is gezien. Gelet hierop zijn de staandehouding en fouillering van verdachte rechtmatig geweest. De spullen die bij verdachte zijn aangetroffen (het horloge en het geldbedrag) behoeven dan ook niet van het bewijs te worden uitgesloten.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Inleiding
In het proces-verbaal van bevindingen (PL1300-2020194797) hebben verbalisanten het volgende geverbaliseerd.
Naar aanleiding van een zogenoemde ANPR-hit hebben verbalisanten besloten om het voertuig met kenteken [kenteken 1] te volgen. Bij de verbalisanten is vervolgens het vermoeden ontstaan dat het voertuig te zwaar beladen was, omdat het voertuig naar achteren helde.
De verbalisanten hebben vervolgens de auto aan de kant gezet en besloten om een controle op grond van de WVW uit te voeren. Verdachte is vervolgens – als bestuurder van het voertuig – op grond van artikel 160 van de WVW gevorderd om zijn rijbewijs te overhandigen, waarna verdachte verklaarde: “Oh, ik heb helemaal niets bij mij. De auto is van hem en mijn rijbewijs ligt in mijn eigen auto die hierachter staat. Ik heb een C3. Loop maar even mee.”
Aan verdachte is vervolgens gevraagd of hij iets anders bij zich had waarop zijn naam stond, waarop verdachte verklaarde dat dit niet het geval is. Vervolgens is aan verdachte een op naam van verdachte gesteld identiteitsbewijs gevorderd en aan hem medegedeeld dat een identiteitsfouillering zou worden toegepast als hij hier niet aan zou voldoen. Vervolgens heeft verdachte zijn handen omhoog gestoken en verklaard: “Kijk maar. Ik heb niets bij mij”. Bij de hierop volgende identiteitsfouillering zijn een geldbedrag van € 912,75 en een horloge van het merk Rolex bij verdachte aangetroffen.
3.3.2.
Beoordeling van het verweer ex artikel 359a Sv
De rechtbank ziet allereerst geen aanleiding om aan de juistheid van het bovenvermelde op ambtseed opgemaakte proces-verbaal te twijfelen, zoals de verdediging heeft betoogd.
De rechtbank stelt op grond van dit proces-verbaal vast dat inzage is gevorderd in het rijbewijs en/of de kentekenpapieren van het voertuig. Een dergelijke controlebevoegdheid is in beginsel rechtmatig, ook als die bevoegdheid het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt waarop de bepalingen in de WVW niet zien.
De Hoge Raad [1] heeft namelijk bepaald dat het uitoefenen van de controlebevoegdheden op grond van de WVW verband dient te houden met de naleving van de bij of krachtens de WVW gegeven voorschriften. Bij het vorderen van inzage in het rijbewijs van het voertuig, mag worden aangenomen dat de bevoegdheden op grond van de WVW zijn uitgeoefend ter controle van de naleving van deze voorschriften.
Dat de verbalisant vervolgens een identiteitsbewijs – nadat hij hier eerst om heeft gevraagd – vordert is ook rechtmatig op grond van artikel 8 van de Politiewet 2012. Verdachte had namelijk op dat moment geen rijbewijs bij zich waaruit zijn identiteit bleek.
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet, is of de daarop volgende (identiteits)fouillering rechtmatig was. De rechtbank vindt dat dit niet het geval is en overweegt daarbij het volgende.
Volgens artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) mag een verbalisant een verdachte onderzoeken aan zijn kleding ter identificatie (de zogenaamde identiteitsfouillering). Er dient in dat geval sprake te zijn van een redelijk vermoeden van schuld dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank was hier op het moment van fouillering nog onvoldoende sprake van. De door de officier van justitie genoemde omstandigheden maken dat niet anders. De daaropvolgende (identiteits)fouillering was daarom niet rechtmatig.
Verbalisanten hadden het doel om de auto en de inzittenden te controleren op basis van de WVW. Verdachte had weliswaar op dat moment geen rijbewijs bij zich, maar gaf aan dat zijn rijbewijs in een andere auto iets verderop lag. De rechtbank begrijpt niet dat de verbalisanten verdachte niet de gelegenheid hebben gegeven om hen het rijbewijs te tonen. Het meelopen met verdachte naar zijn auto was mogelijk en een minder vergaande handeling dan direct over te gaan tot een fouillering.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat uit de woorden van verdachte “Kijk maar. Ik heb niets bij mij” ook geen expliciete toestemming voor een fouillering kan worden afgeleid. Aan verdachte is namelijk daarvoor kenbaar gemaakt dat hij gefouilleerd zou worden als hij niet zou voldoen aan het overhandigen van een identiteitsbewijs. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte geen toestemming heeft gegeven voor de daarop volgende identiteitsfouillering.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. De fouillering had niet zo mogen plaatsvinden. Met dit vormverzuim is inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer – in de zin van artikel 8 EVRM − van verdachte. Deze normschending en het daaruit ontstane nadeel voor verdachte levert echter niet een inbreuk op het recht op een eerlijk proces op. Een mogelijk belang van verdachte dat het gepleegde feit niet ontdekt zou worden, kan volgens vaste jurisprudentie niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. Bewijsuitsluiting is daarom niet aan de orde. Wel is de rechtbank van oordeel dat het vormverzuim bij veroordeling tot enige strafvermindering moet leiden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen.
Gelet op de omstandigheden waaronder het geldbedrag en het horloge zijn aangetroffen, alsmede het feit dat verdachte geen of nauwelijks legale inkomsten heeft, is er sprake van een vermoeden van witwassen. Verdachte heeft vervolgens geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van deze goederen, zodat er sprake is van opzetwitwassen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het witwassen.
Ten aanzien van het horloge heeft de raadsman aangevoerd dat het horloge niet van verdachte was, maar van de heer [persoon]. In het kader van een klaagschriftprocedure ex artikel 552a Sv, heeft [persoon] verklaard dat het horloge van hem is en dat hij het aan verdachte had uitgeleend. Ter terechtzitting heeft verdachte daarbij een aankoop- en garantiebewijs getoond dat hij van [persoon] heeft gekregen.
Ten aanzien van het geldbedrag heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dit geldbedrag heeft verdiend met werken. Dat verdachte daarbij zijn werkgever niet wil noemen, doet niet af aan de verklaring van verdachte over de herkomst van het geldbedrag.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat − op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen – kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Bij verdachte is een relatief groot contant geldbedrag van € 912,75 en een horloge van grote waarde (tussen € 5.000,- en € 7.000,-) aangetroffen.
Uit financieel onderzoek is gebleken dat verdachte de afgelopen jaren nauwelijks legale inkomsten heeft gehad. Het legale inkomen van verdachte kan het contante geldbedrag en het bezit van het horloge dus niet verklaren.
Daar komt bij dat in de auto waarin verdachte op dat moment reed een verborgen ruimte is aangetroffen. Ook in de auto waarover verdachte heeft verklaard dat het zijn auto is en die iets verderop geparkeerd stond, is een verborgen ruimte aangetroffen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden dat het geldbedrag en het horloge van misdrijf afkomstig zijn.
Op grond van dit witwasvermoeden mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van deze voorwerpen. Deze verklaring moet concreet, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Ten aanzien van het geldbedrag heeft verdachte bij zijn politieverhoor en ter terechtzitting verklaard dat hij dit heeft verdiend met zijn werk. Hij heeft echter geen arbeidscontract en hij heeft desgevraagd niet willen verklaren waar of voor wie hij werkt. Als reden noemt verdachte dat hij bang is dat zijn werkgever, die hem contant uitbetaalt, hierdoor in de problemen komt. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte dat hij het geld door te werken heeft verdiend, niet verifieerbaar is.
Over het Rolex horloge heeft verdachte bij zijn staandehouding verklaard dat het niet echt is. Ter terechtzitting heeft hij evenwel verklaard dat het horloge wel echt is en dat hij dit horloge leende van [persoon] omdat hij die avond wilde uitgaan met een meisje. De verklaring van verdachte op de zitting stemt niet overeen met zijn verklaring bij de politie en daarom acht de rechtbank die verklaring niet aannemelijk. Daar komt bij dat onderbouwing hiervan ontbreekt, omdat het overgelegde aankoopbewijs en het getoonde garantiebewijs niet op naam van [persoon] staan. Dat ook [persoon] in een door hemzelf ingestelde klaagschriftprocedure ex artikel 552a Sv heeft verklaard eigenaar te zijn, maakt dit oordeel niet anders.
Concluderend kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat het geldbedrag en het horloge – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat wist. Door deze voorwerpen voorhanden te hebben gehad, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetwitwassen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 14 september 2020 te Amsterdam een voorwerp, te weten een horloge (een Rolex) en
€ 912,75, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen − onmiddellijk of middellijk − afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en geen standpunt ingenomen met betrekking tot de op te leggen straf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetwitwassen van een duur horloge en een geldbedrag van € 912,75. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving. Het kan niet anders dan dat verdachte zich bij dit alles enkel heeft laten drijven door winstbejag, zulks ten koste van de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 november 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bieden geen afzonderlijk oriëntatiepunt voor witwassen, maar de rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor fraudezaken. Het oriëntatiepunt voor fraudezaken met een benadelingsbedrag tot € 10.000,- schrijven een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één week tot en met twee maanden, dan wel een taakstraf voor.
Gezien de hoogte van het witgewassen geldbedrag en de geschatte waarde van de Rolex, te weten tussen € 5.000,- en € 7.000,-, is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 60 uur passend is. De rechtbank houdt echter rekening met het feit dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Aan verdachte zal daarom een lagere straf worden opgelegd, te weten een taakstraf voor de duur van 50 uur met aftrek van voorarrest.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
€ 912,75, omschrijving: G596920;
1 horloge, omschrijving: G5969187, Rolex;
1 personenauto met kenteken [kenteken 2], omschrijving: g5404251, ZWART, merk: Citroën, chassisnr: [chassisnummer]
Verbeurdverklaring
De voorwerpen onder 1 (het geldbedrag) en 2 (het horloge) behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot die voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de onder verdachte in beslag genomen auto (met daarin een verborgen ruimte) onttrekken aan het verkeer en overweegt daarbij als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat voertuigen voorzien van een verborgen ruimte worden gebruikt om voorwerpen die zich in deze afgeschermde ruimte bevinden te onttrekken aan het ambtelijk toezicht en dat voertuigen, voorzien van dergelijke verborgen ruimten, doorgaans voor criminele doeleinden plegen te worden gebruikt. Het ongecontroleerde bezit daarvan doet dan ook afbreuk aan een effectieve voorkoming en bestrijding van criminele doeleinden en is daarom in strijd met de wet of met het algemeen belang in de zin van artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De auto met daarin de verborgen ruimte behoort aan verdachte toe, zodat de auto in aanmerking komt voor onttrekking aan het verkeer op basis van artikel 36d Sr. Voor onttrekking op basis van artikel 36d Sr is geen directe relatie vereist tussen het in beslag genomen voorwerp en het strafbare feit, zoals door de verdediging is betoogd. Wel moet het inbeslaggenomen voorwerp in verband kunnen worden gebracht met soortgelijke feiten als het feit dat is begaan of waarvoor een verdenking bestaat, in casu witwassen. De rechtbank is van oordeel dat de verborgen ruimte in de auto kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. In een verborgen ruimte kunnen immers geldbedragen of andere voorwerpen afkomstig van misdrijf worden verhuld.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
 Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in paragraaf 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
50 (vijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 (vijfentwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
 Verklaart onttrokken aan het verkeer:
o 1 personenauto met kenteken [kenteken 2], omschrijving: g5404251, zwart, merk: Citroën, chassisnr: [chassisnummer]
 Verklaart verbeurd:
o € 912,75, omschrijving: G596920;
o 1 horloge, omschrijving: G5969187, Rolex.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Koudadi, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 december 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]

Voetnoten

1.HR 1 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2454