ECLI:NL:RBAMS:2021:7707

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
13.105832.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en veroordeling voor bedreiging met een mes, ontslag van alle rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 april 2020 met een mes in de richting van de hals van de benadeelde partij heeft gestoken of gesneden, maar kon niet bewijzen dat de verdachte daadwerkelijk met het mes heeft gestoken of gesneden. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging door het tonen van een mes aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de aangifte van de benadeelde partij in overweging genomen, maar kon niet vaststellen dat de verdachte de tenlastegelegde handelingen had verricht.

De rechtbank heeft ook de psychische toestand van de verdachte in overweging genomen. Uit rapportages van psychologen bleek dat de verdachte lijdt aan een waanstoornis, waardoor hij niet in staat was om zijn wil in vrijheid te bepalen. Zowel de officier van justitie als de verdediging waren van mening dat de verdachte moest worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege zijn ontoerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft dit oordeel overgenomen en de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

Daarnaast heeft de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd, omdat de kans op herhaling van gewelddadig gedrag hoog werd ingeschat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte in een klinische setting behandeld moet worden, gezien de ernst van zijn psychische problematiek en het risico op recidive. De totale duur van de tbs met dwangverpleging is niet gemaximeerd, en de rechtbank heeft aangegeven dat er voortvarend gewerkt moet worden aan de repatriëring van de verdachte naar Frankrijk voor behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.105832.20
Datum uitspraak: 29 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1965,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 juli 2020, 2 oktober 2020, 22 december 2020, 12 maart 2021, 2 juni 2021, 22 juli 2021, 13 oktober 2021 en 15 december 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.H. Jebbink, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 22 juli 2021 – kort weergegeven – beschuldigd van:
Poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van [benadeelde partij] op 18 april 2020 door met een mes in de hals van [benadeelde partij] te steken of te snijden. Voor het geval dit niet kan worden bewezen is dit tenlastegelegd als bedreiging van [benadeelde partij] door [benadeelde partij] een mes op zijn keel te zetten dan wel een mes aan hem te tonen.
De tenlastelegging staat in bijlage I.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het primair tenlastegelegde kan worden bewezen. Op basis van de aangifte in onderlinge samenhang bezien met de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] concludeert het Openbaar Ministerie dat verdachte de aanval heeft opgezocht. Uit de aangifte en de eigen verklaring van verdachte volgt dat verdachte een mes had en dat hij dit op de keel van [benadeelde partij] heeft gezet. Op grond van de verklaringen en het geconstateerde letsel concludeert het Openbaar Ministerie dat verdachte ook daadwerkelijk met het mes heeft gestoken of gesneden in de hals van [benadeelde partij] . Zelfs als de verklaring van verdachte wordt gevolgd is nog steeds sprake van ‘snijden’ als in de tenlastelegging opgenomen. Door een mes op de keel te houden wordt de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer beweegt en daarbij in zijn hals wordt gesneden/gestoken aanvaard. Naar algemene ervaringsregels die ook bij verdachte bekend mogen worden verondersteld is de kans dat iemand komt te overlijden als gevolg van een messteek in de hals, alwaar zich onder meer belangrijke (slag)aderen bevinden, aanmerkelijk.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Het belastende bewijs bestaat voor wat de tenlastegelegde steek- en snijbewegingen betreft uitsluitend uit de verklaringen van [benadeelde partij] en [getuige 1] . Deze getuigenverklaringen moeten echter worden uitgesloten van het bewijs, omdat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. De verklaring van verdachte kan niet worden gebruikt als bewijs, want er moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van zijn verklaring. Hij heeft steeds wisselende verklaringen afgelegd en zijn verklaringen zijn doorspekt van wanen. Daarom dient integrale vrijspraak te volgen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling (primair)
De rechtbank vindt niet bewezen wat onder primair is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet kunnen vaststellen dat verdachte met een mes in de keel van [benadeelde partij] heeft gestoken dan wel gesneden. De rechtbank kan op basis van het dossier weliswaar een snee in de hals van [benadeelde partij] vaststellen, maar kan niet vaststellen hoe diep die snee was, of -en zo ja, hoe- de snee medisch is behandeld en wat de behandelduur van die snee is geweest. Bovendien kan de rechtbank niet vaststellen wanneer, hoe, door welke en door wiens beweging de snee is veroorzaakt. Daarom kunnen de tenlastegelegde feitelijke handelingen ‘steken’ en ‘snijden’ niet worden bewezen
3.3.2.
Veroordeling voor bedreiging (subsidiair)
[benadeelde partij] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte met een mes in de richting van zijn hals stak. Het mes is door de politie aangetroffen en inbeslaggenomen en verdachte heeft op de zitting bekend dat hij dit mes aan aangever heeft laten zien door het voor zijn hoofd te houden. Hij stond daarbij achter een zittende [benadeelde partij] en heeft zijn arm om het hoofd van [benadeelde partij] heen gebracht, zodat het mes voor het hoofd van [benadeelde partij] terecht kwam. De verklaring van getuige [getuige 1] bevestigt deze beweging van verdachte richting [benadeelde partij] . De gedraging van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht op het dreigen met het snijden of steken in de hals. Door op deze manier aan [benadeelde partij] een mes te tonen in de context van de onenigheid waarin de beide mannen verkeerden heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank vindt het onderdeel ‘een mes op de keel te zetten’ niet bewezen en spreekt verdachte hiervan vrij.
Verwerping bewijsverweer en afwijzing voorwaardelijk getuigenverzoek
Gelet op de vrijspraak voor het onder primair tenlastegelegde en het onderdeel ‘een mes op de keel te zetten’ onder het subsidiair tenlastegelegde behoeft het verweer van de raadsman tot bewijsuitsluiting geen bespreking meer.
Het voorwaardelijke verzoek tot het horen van de getuigen [benadeelde partij] en [getuige 1] wordt afgewezen. Voor wat betreft het bewezenverklaarde onderdeel ‘een mes te tonen’ vormen de verklaringen van [benadeelde partij] en [getuige 1] niet
‘solely’of
‘to a decive extend’het belastende bewijsmateriaal. Anders dan de raadsman vindt de rechtbank de bekennende verklaring van verdachte wel betrouwbaar en geloofwaardig genoeg om te gebruiken voor het bewijs.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 18 april 2020 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door aan die [benadeelde partij] een mes te tonen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte, ontslag van alle rechtsvervolging

Zowel de officier van justitie als de raadsman vinden dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportage van het NIFP van R.A. Sterk, psycholoog, van 15 oktober 2021. Hieruit volgt – zakelijk weergegeven – dat bij verdachte sprake is van een waanstoornis en dat dit ook het geval was tijdens het tenlastegelegde. Er lijkt sprake te zijn van beïnvloeding van de waanstoornis op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte is door zijn waanstoornis ervan overtuigd dat aangever wordt betaald door de inlichtingendiensten van Frankrijk, Israël en Marokko en dat aangever wordt beschermd door de politie. Verdachte denkt dat aangever hem moest dwarszitten en in de gaten moest houden. Verdachte voelde zich door aangever uitgedaagd en heeft daarom zijn mes gepakt en aan aangever laten zien. Ten tijde van het tenlastegelegde lijkt sprake te zijn geweest van een paranoïde waan waarbij hij zich in de gaten gehouden en dwarsgezeten voelde door aangever. Tegen deze achtergrond waarin een paranoïde waan op de voorgrond staat en waarin aangever een rol speelt, vormde de trigger voor het tenlastegelegde voor betrokkene het feit dat hij zich uitgedaagd voelde door aangever, met wie hij vervolgens in een gevecht verzeild is geraakt. Er is sprake van een direct en rechtstreeks verband tussen de geconstateerde psychische problematiek en het tenlastegelegde. Verdachte moet verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien. Hij kan echter als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet in staat worden geacht zijn wil overeenkomstig voornoemd inzicht geheel in vrijheid te bepalen. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde verdachte in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de NIFP rapportage van M.C. Heus, psychiater van 15 oktober 2021. Daaruit blijkt – zakelijk weergegeven – dat bij verdachte sprake is van een waanstoornis van het achtervolgingstype, dat deze stoornis aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde en dat deze de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte op dat moment beïnvloedde. Het is zeer waarschijnlijk dat er bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een paranoïde waan, mede gericht op het vermeende slachtoffer: verdachte is er van overtuigd dat [benadeelde partij] door de inlichtingendienst op hem is afgestuurd om hem in de gaten te houden en dat [benadeelde partij] hem uitdaagde. Deze psychotische stoornis heeft tijdens het tenlastegelegde het denken en het handelen van verdachte bepaald en geadviseerd wordt dan ook het tenlastegelegde verdachte in het geheel niet toe te rekenen.
Op de zitting hebben beide deskundigen hun conclusies bevestigd. De rechtbank neemt deze conclusies over, maakt deze tot de hare en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake van het bewezenverklaarde.

7.De op te leggen maatregel, terbeschikkingstelling met dwangverpleging

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging moet worden opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen tbs op te leggen. Het enige doel van tbs is het beschermen van de maatschappij tegen een gevaarlijke dader. Daarom is voor oplegging van tbs met dwangverpleging de gevaarlijkheid bepalend. Omdat het karakter van de tbs wordt opgelegd als reactie op een strafbaar feit, en dus strafrechtelijk is, dient echter nauwgezet te worden getoetst aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Tbs dient altijd in redelijke verhouding te staan tot de ernst van het gevaar dat verdachte betekent voor de samenleving. Verdachte heeft verklaard dat het incident op 18 april 2020 geen aanval betrof. Hij heeft [benadeelde partij] het mes laten zien en had niet de intentie te steken. Er is weliswaar sprake van inhoudelijke denkstoornissen (wanen), namelijk een uitgebreide paranoïde waan, maar er bestaan geen duidelijke aanwijzingen voor een lacunaire gewetensfunctie. Ook de impuls- en agressieregulatie komen niet duidelijk als gebrekkig over. Dat relativeert de ernst van het feit. Uit de psychologische en psychiatrische rapportages moet worden afgeleid dat de toestand waarin verdachte verkeert al veel langer bestaat. Toch kan worden vastgesteld dat verdachte nooit een geweldsdelict of poging daartoe heeft gepleegd. In rechtspraak van onder andere de Rechtbank Amsterdam zijn voorbeelden te vinden, waarin op grond van het subsidiariteitsbeginsel een zorgmachtiging werd verleend in plaats van het opleggen van tbs. Ook bij een zorgmachtiging gaat het om ‘gevaar’. De zorgmachtiging kan ten uitvoer worden gelegd in een Tbs-kliniek. Het verlenen van een zorgmachtiging is meer geïndiceerd, nu psycholoog Sterk stelt dat de behandeling zich dient te richten op de waanstoornis en vooral medicamenteus van aard dient te zijn. Verdachte is minder geladen en agressief wanneer hij medicatie gebruikt, zo blijkt ook uit de behandeling in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum [detentieplaats] . Hij zal naar alle waarschijnlijkheid ten tijde van het tenlastegelegde geen medicijnen hebben gebruikt. Van belang is dat verdachte zonder weerstand medicatie inneemt.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsman vindt de rechtbank het opleggen van tbs wel noodzakelijk. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een waanstoornis van het achtervolgingstype. Er is sprake van een misdrijf, genoemd in artikel 37a Wetboek van Strafrecht, en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van de maatregel. Over het gevaar, de kans op herhaling van (ernstig) gewelddadig gedrag en de noodzaak van tbs concludeert psycholoog Sterk in zijn rapportage het volgende:
“Tezamen met het feit dat betrokkene niet in staat kan worden geacht om zelfstandig verandering aan te brengen in de geconstateerde psychische problematiek, wordt de kans op herhaling vanuit psychopathologisch perspectief als hoog ingeschat, indien betrokkene niet wordt behandeld. Centraal in deze verhoogde kans op herhaling staat de waanstoornis van betrokkene, waarbij de kans op herhaling met name aanwezig is wanneer iemand op wordt genomen in de waanstoornis van betrokkene. […] Betrokkene heeft geen ziekte-inzicht en -besef en de medicatietrouw wordt door onderzoeker als beperkt ingeschat. Dit blijkt onder andere uit het feit dat in het PPC een dwangprocedure wordt gebruikt om betrokkene van medicatie te voorzien. De ernst van de geconstateerde psychische problematiek brengt met zich mee dat een klinische setting met een verhoogd beveiligingsniveau is geïndiceerd. Met betrekking tot dit laatste kan opgemerkt worden dat betrokkene agressief gedrag kan laten zien wanneer hij medicatie ontrouw is. Wanneer hij medicatie gebruikt laat hij minder tot geen agressief gedrag zien.
Ten aanzien van het kader het volgende. Kaders waarbij intrinsieke motivatie nodig is om zich aan voorwaarden te houden zijn, gezien de aard en ernst van de geconstateerde psychische problematiek, niet geïndiceerd. Betrokkene is als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat om zich aan voorwaarden te houden. Een behandeling als bijzondere voorwaarde bij een (deels)voorwaardelijk strafdeel komt om deze reden niet in aanmerking. Ten aanzien van het kader resteert dan alleen de maatregel tbs. Binnen deze maatregel bestaat de voorwaardelijke tbs maatregel. Voor een dergelijke maatregel is intrinsieke motivatie vereist en de mogelijkheid om zich aan voorwaarden te houden. Een dergelijk kader is dus, gezien de aard en ernst van de psychische problematiek evenmin geïndiceerd. Hetgeen resteert is een maatregel tbs met verpleging. Binnen een dergelijk strak gestructureerd kader kan betrokkene goed ingesteld worden op medicatie en kan een goed afgestemd behandelplan opgesteld worden, waarbij ook de mogelijkheden van repatriëring naar Frankrijk onderzocht kunnen worden. Het geheel overziend acht onderzoeker een maatregel tbs met dwangverpleging het meest aangewezen kader.”
Psychiater Heus concludeert hierover in haar rapportage:
“De psychotische stoornis is een hele belangrijke risicofactor voor de kans op herhaling van (ernstig) gewelddadig gedrag en als onderzochte niet behandeld
wordt lijkt de kans groot op herhaling van gewelddadig gedrag. Het ontbreken van ziektebesef verhoogt het risico op recidive. Om het risico op recidive te beperken heeft onderzochte gedurende langere tijd behandeling nodig binnen een forensische kliniek met een relatief hoge mate van toezicht, structuur en beveiliging.
In de eerste plaats is het nodig om de psychotische stoornis verder te behandelen door middel van (aanpassing van) medicatie, psycho-educatie en cognitieve therapie: onderzochte heeft op dit moment sinds juli 2021 dwangmedicatie. Er wordt beschreven dat dit de ‘lading’ in het contact met onderzochte heeft verminderd, echter de paranoïde wanen zijn nog steeds volop aanwezig en er is geen ziektebesef en motivatie voor behandeling. Daarnaast is het tevens van belang om meer zicht te krijgen op welke factoren, naast de psychotische stoornis, ook van belang zijn voor het bepalen van het recidive risico, zodat er een meer volledige risicotaxatie gedaan kan worden. Hiervoor is het nodig dat er (door met onderzochte op zoek te gaan naar referenten) meer duidelijkheid komt over de voorgeschiedenis van onderzochte (eerdere psychiatrische opnames bijvoorbeeld, is er een sociaal netwerk?), zijn gedrag en functioneren (prikkelbaarheid, geïsoleerd leven, coping, verslechtering functioneren?) en eventuele onderliggende persoonlijkheidsproblematiek. Duidelijkheid hieromtrent bepaalt uiteindelijk ook de manier waarop onderzochte gerepatrieerd (de rechtbank begrijpt: naar Frankrijk) dan wel geresocialiseerd kan worden. Onderzochte heeft overwogen te adviseren om boven genoemde behandeling plaats te laten vinden d.m.v. een plaatsing met een zorgmachtiging binnen schakelbepaling 2.3. Echter, gezien de ernst van het ten laste gelegde en de langere duur van onderzoek en behandeling die nodig is lijkt deze optie niet toereikend om de kans op recidive voldoende te beperken: ondergetekende acht het noodzakelijk dat de opname plaats vindt in een klinische forensische setting met de focus op delict analyse en recidivepreventie. Dit is in principe mogelijk met een zorgmachtiging, maar de duur van een half jaar is te kort
voor bovengenoemd onderzoek en behandeling.
Ondergetekende heeft een TBS met voorwaarden overwogen: dit is echter geen optie gezien het ontbreken van ziektebesef en het ontbreken van behandelmotivatie (onderzochte heeft dwangmedicatie).
Ondergetekende adviseert dan ook om de behandeling plaats te laten vinden
binnen een TBS maatregel met dwangverpleging.”
Op de zitting heeft Sterk verklaard dat medicatie erg belangrijk is voor het doen afnemen van de realiteitsverstoringen bij verdachte. Daarnaast is het ook relevant om educatie te geven, zodat verdachte in staat wordt een terugval te leren herkennen. Medicatie is belangrijk om de achterdocht te doen verdwijnen, maar is niet het enige. Er is bij verdachte geen sprake van ziekte-inzicht en -besef. Dat breng mee dat de behandelbereidheid en medicatiegetrouwheid beperkt zijn. Sterk heeft ook verklaard dat een zorgmachtiging niet geïndiceerd is. Een zorgmachtiging is te kortdurend, niet in essentie gericht op risicotaxatie en een behandeling gericht op het voorkomen van recidive en biedt veel minder mogelijkheden tot repatriëring. Waanstoornissen zijn heel moeilijk medicamenteus te behandelen in die zin dat het heel hard is om daar doorheen te komen met medicatie en dit zal heel veel tijd kosten. Het is relevant dat verdachte in een begeleide woonvorm terechtkomt, in een beschermde situatie, zodat hij niet snel terug zal vallen. Naar verwachting zal dat zeker een paar jaren duren. De wanen zijn onverminderd aanwezig. De problematiek is hardnekkig en langdurig. Dat brengt mee dat een zorgmachtiging ontoereikend is, aldus Sterk.
Heus heeft op de zitting verklaard dat zij een medicamenteuze behandeling een belangrijke pijler vindt, maar dat ook cognitieve gedragstherapie en psychotherapeutische interventies nodig zijn voor verdachte. Zij heeft ook verklaard dat een zorgmachtiging ontoereikend is om het risico te beperken en dat het forensisch kader dat nodig is niet kan worden bereikt met een zorgmachtiging en verlengingen daarvan. Voor verdachte is echt een forensisch kader noodzakelijk om goed onderzoek te doen en informatie te krijgen om een volledige risicotaxatie te doen en in te steken op risicopreventie. De expertise en focus binnen de Geestelijke Gezondheidszorg is niet gericht op recidivepreventie. Binnen de zorgmachtiging is het uitgangspunt autonomie en zo snel mogelijk herstel en terugkeer naar de maatschappij. De wetenschappelijke opvattingen over de behandelbaarheid van een waanstoornis zijn wisselend. Verdachte heeft nu één antipsychoticum gehad. Er zijn veel mogelijkheden om andere antipsychotica te proberen en het is van belang om een behandelrelatie met verdachte te ontwikkelen. Verdachte is zeker niet uitbehandeld, aldus Heus.
De rechtbank volgt het advies van de deskundigen en legt verdachte tbs met dwangverpleging op. Uit vaste rechtspraak volgt dat bedreiging niet zonder meer kan worden gekarakteriseerd als een geweldsmisdrijf, dus als een misdrijf dat was gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Dit kan anders zijn als de bedreiging bijvoorbeeld werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde dan wel op enigerlei (andere) wijze werd ondersteund, alsmede of destijds aannemelijk was dat de bedreiging zou worden uitgevoerd. Nu verdachte de aangever van achteren is genaderd met het mes in de hand en zijn arm om het hoofd van aangever heeft gehouden en het mes voor het hoofd van de zittende aangever heeft getoond is het feit uitgevoerd op een overrompelende en onverhoedse wijze en is dit naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als een objectief vast te stellen niet-verbaal handelen dat naar zijn aard de bedreiging met geweld ondersteunt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een geweldsmisdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de tbs met dwangverpleging niet is gemaximeerd.
De rechtbank gaat ervan uit dat tijdens de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel voortvarend zal worden gewerkt aan repatriëring van verdachte naar Frankrijk. Voor zover bekend heeft verdachte de Franse nationaliteit. Gelet op de taalbarrière en de benodigde therapie, waarbij het opbouwen van een behandelrelatie en vertrouwensband essentieel zijn, is het van belang dat verdachte zo snel mogelijk in Frankrijk kan worden behandeld.
Afwijzing voorwaardelijk getuigenverzoek
De deskundigen B.H. Boer, psycholoog en T.W.D.P. van Os, psychiater, beide werkzaam bij het Pieter Baancentrum, waren opgeroepen om op de zitting te verschijnen, maar zijn niet verschenen. De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht deze getuigen alsnog op te roepen. De rechtbank wijst dit verzoek af, nu zij zich voor het oordeel over de strafbaarheid van verdachte en de op te leggen straf of maatregel uitsluitend baseert op de deskundigenrapportages en getuigenverklaringen van R. Sterk, psycholoog en M.C. Heus, psychiater.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Gelastdat verdachte
ter beschikking wordt gestelden
beveeltdat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Bepaalt dat de totale duur van de tbs met dwangverpleging niet is gemaximeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en H.M.A.E. van Ooijen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 december 2021.
[(...)]
[(...)]