ECLI:NL:RBAMS:2021:7666

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
13/017611-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht in een vriendschappelijke context met gebruik van alcohol en drugs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht jegens een aangeefster. De tenlastelegging betrof het plegen van ontucht in augustus 2016, waarbij de aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde door het gebruik van alcohol en drugs. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 17 september 2021 gehouden, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht. De aangeefster verklaarde dat zij na een avond uit met vrienden, waaronder de verdachte, in zijn bed was gaan slapen en dat zij wakker werd met verdachte naast haar, die haar zou hebben betast. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat er sprake was van een consensuele situatie.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster met grote terughoudendheid beoordeeld, gezien de tijd die verstreken was tussen het incident en de aangifte, en de invloed van gesprekken met vrienden op haar herinneringen. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte niet als ontuchtig konden worden gekwalificeerd, omdat deze handelingen niet in strijd waren met de sociaal-ethische norm, gezien de context van de vriendschap en het gebruik van alcohol en drugs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/017611-20
Datum uitspraak: 1 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.G. Emsbroek, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij, [persoon 1], en haar raadsvrouw, mr. A. Vossenberg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in augustus 2016 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
primair:
het plegen van ontucht jegens [persoon 1], terwijl zij in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, door haar te kussen, haar borsten te betasten, haar broek uit te trekken, haar onderbroek opzij te schuiven en het schaamhaar aan te raken;
subsidiair:
het voorgaande is subsidiair ten laste gelegd als aanranding.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1
Inleiding
In oktober 2019 heeft aangeefster aangifte tegen verdachte gedaan. Aangeefster verklaarde onder meer dat zij op een avond in augustus 2016 met haar vriend, [persoon 2], en een aantal vrienden bij [evenement] in Amsterdam was. Verdachte maakte ook deel uit van deze groep. Een deel van de groep – waaronder aangeefster en verdachte – heeft zich daarna verplaatst naar het huis van verdachte. Volgens aangeefster had verdachte eerder die avond drugs uitgedeeld. Hij had gezegd dat het om MDMA ging. Alle aanwezigen hadden ook veel alcohol gedronken.
Aangeefster heeft verklaard dat zij erg moe was en zich niet goed voelde. Zij is toen – met haar kleding aan – gaan slapen in het bed van verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat zij wakker is geworden omdat verdachte achter haar in bed lag. Verdachte drukte zich tegen aangeefster aan en raakte haar met zijn handen over haar kleding overal aan, haar borsten, kont en de rest van haar lichaam. Ook kuste verdachte aangeefster in haar nek. Aangeefster heeft verklaard dat zij het gevoel had dat zij niet kon bewegen. Zij zei tegen verdachte dat hij haar met rust moest laten. Vervolgens is aangeefster weer in slaap gevallen. De volgende ochtend werd zij wakker naast haar vriend [persoon 2] met slechts haar ondergoed nog aan, haar onderbroek was naar één kant getrokken. Verdachte was toen weg. [persoon 2] heeft haar desgevraagd verteld dat hij haar kleding niet heeft verwijderd.
Getuige [getuige] was een gemeenschappelijke vriend van aangeefster en verdachte. Hij was er niet bij op de bewuste avond. Aangeefster heeft hem, volgens zijn verklaring, in de lente van 2019 verteld over hetgeen er volgens haar is gebeurd in augustus 2016. [getuige] is daarop in gesprek gegaan met verdachte. Volgens [getuige] heeft verdachte over die avond verteld dat hij aangeefster heeft geholpen met uitkleden. Verdachte zou tegen hem hebben gezegd dat hij had gehoopt dat er meer zou gebeuren. Ook zou hij aan [getuige] hebben toegegeven dat hij aangeefster haar borsten heeft aangeraakt en haar heeft gekust, toen zij niet wakker was. Ook heeft [getuige] verklaard dat verdachte aan hem heeft verteld dat hij zich vaag kon herinneren dat hij aangeefster haar schaamhaar had aangeraakt.
Uit het dossier blijkt dat verdachte naar aanleiding van de gesprekken met [getuige] een Engelstalig Facebook-bericht heeft verstuurd aan aangeefster. Aangeefster heeft dit bericht opgevat als een bekentenis van verdachte dat hij die avond seksueel grensoverschrijdend jegens haar heeft gehandeld. Verdachte heeft over dit bericht verklaard dat dit geen bekentenis is. Verdachte heeft in dit bericht zijn visie op wat er die avond is gebeurd uiteengezet. Verdachte heeft verklaard dat hij zich in dit bericht zo begripvol mogelijk heeft geprobeerd op te stellen, vanuit de beleving van aangeefster. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op zijn gesprek met [getuige] en wat hij van hem heeft gehoord over wat er die avond volgens aangeefster heeft plaatsgevonden. Hij had vernomen dat er geruchten waren dat hij aangeefster zou hebben verkracht en was bang dat aangeefster hem zou aanklagen voor verkrachting. Hij wilde met zijn Facebook-bericht de (onterechte) geruchten uit de wereld helpen.
Verdachte heeft het aan hem ten laste gelegde ontkend. Hij heeft verklaard dat hij aangeefster met haar instemming die avond heeft geholpen met het uittrekken van haar broek en dat zij toen nog giechelde. Hij is naar zijn zeggen bij aangeefster in zijn bed gaan liggen en heeft lepeltje-lepeltje tegen haar aan gelegen met zijn arm om haar heen. Mogelijk heeft hij zodoende de borsten en buik van aangeefster aangeraakt, maar hij heeft hieraan geen herinnering.
Verdachte ontkent stellig dat hij aan de onderbroek van aangeefster heeft gezeten en ook dat hij haar schaamhaar heeft aangeraakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij op een gegeven moment aan aangeefster heeft gevraagd of hij haar mocht kussen. Zij gaf aan dat zij dat niet wilde. Verdachte heeft verklaard dat hij zich toen een beetje ‘dom’ voelde en dat hij het gevoel had dat hij een grens over was gegaan in de vriendschap met aangeefster. Verdachte is toen naar beneden gegaan om [persoon 2] erbij te halen, maar hij kwam niet direct mee. Verdachte is toen weer naar boven gegaan, in zijn bed gaan liggen en in slaap gevallen.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het primair aan verdachte ten laste gelegde kan worden bewezen, met uitzondering van het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op het aanraken van het schaamhaar van aangeefster.
Ondanks dat verdachte wist dat aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn en lichamelijke onmacht verkeerde door drugs en alcohol, heeft hij haar aangeraakt en betast. Deze handelingen hadden onmiskenbaar een seksuele lading en zijn in strijd met de sociaal-ethische norm. Om die reden zijn de handelingen als ontuchtig aan te merken.
3.3
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, vanwege onvoldoende – wettig en overtuigend – bewijs.
Al het bewijs komt uit één en dezelfde bron, namelijk: aangeefster. De getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden zijn ingegeven door hetgeen aangeefster hen – jaren na het incident – heeft verteld. Daarbij komt dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn. Dit volgt onder meer uit het feit dat aangeefster meer dan drie jaar na dato aangifte heeft gedaan. Ook blijkt uit het informatieve gesprek en de aangifte dat aangeefster zelf twijfels had over wat er precies is voorgevallen.
De verdediging stelt zich verder op het standpunt dat ook de overige getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden onbetrouwbaar zijn en daarmee onbruikbaar om voor het bewijs te worden gebezigd.
Ook stelt de verdediging dat het lepeltje-lepeltje liggen van verdachte met aangeefster en het mogelijk in de slaap per ongeluk aanraken van de borst of buik van aangeefster niet als strafbare handelingen van seksuele aard in strijd met de sociaal-ethische norm kunnen worden beschouwd en daarmee niet als een ontuchtige handelingen kunnen worden gekwalificeerd. De verdediging wijst er in dit kader op dat er binnen de vriendengroep vrije omgangsvormen waren en dat het niet ongebruikelijk was dat er op feestjes (veel) drank en drugs werd gebruikt, dat gezamenlijk werd gedoucht of in bad gegaan, en dat na afloop van feestjes bij elkaar werd overnacht, ook in hetzelfde bed.
Specifiek ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde aanranding, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake is van (bedreiging met) geweld of een ander feitelijkheid en geen sprake is van dwang, opzet of onverhoeds handelen.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen en daarom wordt verdachte vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
In oktober 2019 heeft aangeefster aangifte gedaan van een incident dat zich in augustus 2016 heeft voorgedaan. Aangeefster leeft met de angst dat verdachte haar die nacht, zonder dat zij zich daar op dat moment van bewust was, seksueel heeft betast. Wat er precies is gebeurd, weet aangeefster niet, maar zij vreest het ergste. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de angst bij aangeefster is toegenomen na verloop van tijd en nadat zij het voorval heeft besproken met (gemeenschappelijke) vrienden, en door wat zij via getuige [getuige] heeft gehoord over wat verdachte over het voorval zou hebben gezegd. Op basis van hetgeen aangeefster heeft gehoord van getuige [getuige] en de inhoud van het Facebookbericht, heeft aangeefster voor zichzelf een beeld gevormd over hetgeen er moet zijn gebeurd die nacht. Het is achteraf, op die manier, voor de rechtbank niet mogelijk om vast te stellen of wat aangeefster heeft verklaard over wat er is gebeurd die avond ook daadwerkelijk haar herinnering is van wat er die avond is gebeurd. Het voorgaande maakt dat de rechtbank de verklaringen van aangeefster over het voorval van die avond met grote terughoudendheid beoordeeld.
Verklaring getuige [getuige]
De rechtbank vindt dat de verklaring van getuige [getuige] niet als steunbewijs van de aangifte kan dienen. Getuige [getuige] heeft, volgens zijn verklaring, pas in de lente van 2019 het verhaal van aangeefster over die bewuste avond in augustus 2016 gehoord. Hij was er zelf niet bij die avond en zijn wetenschap is enkel gevoed door het verhaal van aangeefster. Hetgeen hij heeft verklaard over wat verdachte tegen hem zou hebben gezegd, wordt door verdachte stellig ontkend.
Facebookbericht
Het Facebookbericht dat verdachte aan aangeefster heeft gestuurd kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet als steunbewijs voor de aangifte worden gebruikt, omdat die voor meerdere uitleg vatbaar is. Daaraan kan dus niet zonder meer de betekenis worden gegeven die de aangeefster daaraan geeft, namelijk die van een onverholen bekentenis van de verdachte. Zo geldt namelijk dat verdachte het bericht in het Engels heeft geschreven. Dat is niet zijn moedertaal. Daarom valt niet uit te sluiten dat er interpretatieverschillen kunnen zijn over welke betekenis er aan de door hem gebruikte woorden moeten worden gegeven. Verdachte heeft zowel bij de politie als op zitting uitgelegd hoe de tekst van het bericht volgens hem moet worden begrepen. Namelijk niet als bekentenis van de hem verweten gedragingen. Hij heeft zich geprobeerd te verplaatsen in de gevoelens van aangeefster en het bericht vanuit haar perspectief opgesteld, om vervolgens zijn kant van het verhaal te vertellen. In die context moeten volgens hem zijn woorden worden gelezen. De rechtbank is van oordeel dat het bericht aanknopingspunten biedt voor de uitleg die verdachte aan zijn tekst geeft.
Verdachte schrijft namelijk in het bericht onder andere: ‘
there was always this weird ambiguous thing between us all which I guess was mostly due to drugs, but also a strong friendship – I never meant to use that or cross that border, which I did this night, and for which I’m so sorry.’ Direct hierna schrijft verdachte dat hij zich kan herinneren dat hij aangeefster heeft geholpen met het uitrekken van haar broek. Verder schrijft verdachte dat hij zich slechts kan herinneren dat hij heeft gevraagd of hij aangeefster mocht kussen, waarop aangeefster duidelijk ‘nee’ zei.
Dan schrijft verdachte dat hij het gevoel had dat hij een grens had overschreden. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat verdachte inderdaad heeft bedoeld dat hij de grens van het vriendschappelijke is overgegaan en niet een seksuele grens, zoals hij heeft verklaard, met name omdat hij de zinssnede ‘
cross that border’ direct linkt aan de sterke vriendschap.
Weliswaar staan er in het bericht enkele woorden, zoals ‘
abuse’ en ‘
violation’ die buiten de context kunnen worden opgevat als een bevestiging van wat aangeefster denkt dat er is gebeurd, maar ook hierover heeft verdachte een aannemelijke verklaring afgelegd. Hij zegt daarmee te hebben bedoeld: een schending van vertrouwen binnen de vriendschap. Binnen de context is ook dit geen onaannemelijke uitleg.
Op basis van het voorgaande heeft de rechtbank dan ook niet de overtuiging gekregen dat het bericht als een bekentenis of een bevestiging van verdachte van het verhaal van aangeefster moet worden opgevat.
Geen ontuchtige handelingen
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte en de verklaring van aangeefster op bepaalde punten wel overeenkomen. Op basis daarvan kan de rechtbank wel vaststellen dat verdachte aangeefster heeft geholpen met uitkleden, dat verdachte bij aangeefster in bed is gaan liggen tegen haar aan waarbij hij mogelijk de buik en de borsten van aangeefster heeft aangeraakt.
De rechtbank dient te beoordelen of deze handelingen als “ontuchtig” in de zin van artikel 247 Sr en/of 246 Sr zijn te beschouwen. De maatstaf die daarvoor geldt is of de betreffende (seksuele) handelingen algemeen als sociaal-ethisch zijn aanvaard. De vraag of een seksuele handeling al dan niet in strijd is met de sociaal-ethische norm is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de voornoemde handelingen niet in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er binnen de vriendschap van aangeefster en verdachte een losse omgangsvorm bestond. De verdediging heeft ter adstructie van de binnen de vriendschap gebruikelijke omgangsvormen gewezen op foto’s van de vriendengroep waar onder andere aangeefster en verdachte samen op staan, terwijl zij naakt tegen elkaar aan in bad zitten. De verdediging heeft in een eerder stadium aan het Openbaar Ministerie verzocht om die foto’s op de zitting in een toonmap beschikbaar te hebben, zodat ook de rechtbank de foto’s kon bekijken. Gelet op de intieme aard van de foto’s heeft de verdediging niet een kopie van de foto’s in het dossier willen laten opnemen. Om onbekende redenen heeft het verzoek van de verdediging de officier van justitie niet bereikt. De officier van justitie en de rechtbank hebben deze foto’s dus niet gezien, maar hebben aangenomen dat deze foto’s er zijn. Er is verder geen aanleiding om te denken dat de omschrijving van de raadsvrouw van verdachte van wat er op deze foto’s is te zien onjuist zou zijn. De rechtbank neemt die dus voor waar aan. Verder is aannemelijk geworden dat het gebruik van alcohol en drugs binnen de vriendengroep was genormaliseerd en dat verdachte en aangeefster wel vaker bij elkaar in bed sliepen, al dan niet met ook andere vrienden. Niet geheel onvoorstelbaar is dat in deze setting, onder invloed van middelen, een in zekere mate intieme omgangsvorm ontstond, waarbinnen vriendschappelijke grenzen enigszins vervaagden.
In deze context vindt de rechtbank de handelingen van verdachte niet grensoverschrijdend. Indien er geen strijd is met de sociaal-ethische norm heeft een handeling van seksuele aard geen ontuchtig karakter.
Dat aangeefster, blijkens haar slachtofferverklaring op de terechtzitting, achteraf met een ander gevoel over de vriendschap met en de persoon van de verdachte terugkijkt op de gebeurtenissen, maakt dat niet anders.
Gelet op dit alles dient verdachte van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

4.Ten aanzien van de benadeelde partij

Namens de benadeelde partij, [persoon 1], wordt EUR 673,64 gevorderd als vergoeding van materiële schade en EUR 2.000,- als vergoeding voor immateriële schade.
Daarnaast heeft de benadeelde partij de rechtbank verzocht om aan verdachte een contactverbod op te leggen voor een zo lang mogelijke duur.
De benadeelde partij zal in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij, [persoon 1], niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 oktober 2021.
[…]