In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 september 2021 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tegen [veroordeelde], die eerder was veroordeeld voor medeplichtigheid aan oplichting. De zaak betreft een ontnemingsvordering die is ingediend op 14 januari 2020, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van [veroordeelde] werd geschat op € 20.256,05, later verlaagd tot € 19.223,73. De rechtbank heeft vastgesteld dat [veroordeelde] onterecht salaris heeft ontvangen van [bedrijf 1] B.V. ter hoogte van € 1.695,99, wat als wederrechtelijk verkregen voordeel wordt aangemerkt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor andere vermeende voordelen die [veroordeelde] zou hebben genoten uit andere strafbare feiten. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 1.695,99, gelijk aan het bedrag dat in de onderliggende strafzaak aan [bedrijf 1] B.V. is toegewezen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij de rechters de bewijsvoering en de redelijke bewijslastverdeling in acht hebben genomen.