ECLI:NL:RBAMS:2021:7660

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
13/242176-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging in vereniging

Op 15 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging tegen [persoon 1] op 7 december 2018 te Amsterdam. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op dezelfde datum, waarbij de verdachte aanwezig was. De officier van justitie, mr. R.N. Refos, heeft de vordering gedaan, en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. S. van den Berg. De benadeelde partij, [persoon 1], werd vertegenwoordigd door mr. J. Gunning.

De tenlastelegging betrof openlijke geweldpleging in vereniging, waarbij de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [persoon 1] zou hebben mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 7 december 2018 een confrontatie plaatsvond op de kruising van [straatnaam 1] en [straatnaam 2] in Amsterdam, waarbij [persoon 1] en [persoon 2] aangifte deden van mishandeling. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van de getuigen waren tegenstrijdig en de rechtbank vond de getuigenverklaring van [getuige] onbetrouwbaar.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij samen met de medeverdachten geweld had gepleegd tegen [persoon 1]. De benadeelde partij, [persoon 1], die een schadevergoeding van EUR 3.000,- had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/242176-19
Datum uitspraak: 15 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1962,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] ,
[woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2021. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.N. Refos, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. van den Berg, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, [persoon 1] , die werd vertegenwoordigd door mr. J. Gunning.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
openlijke geweldpleging in vereniging tegen [persoon 1] op 7 december 2018 te Amsterdam, subsidiair ten laste gelegd als mishandeling in vereniging.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1
Inleiding
Op 7 december 2018 omstreeks 20:00 uur vond er een confrontatie plaats op de kruising [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] te Amsterdam.
[persoon 1] en [persoon 2] hebben aangifte van mishandeling gedaan tegen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , de zoon van verdachte, en [medeverdachte 2] , de schoonzoon van verdachte.
[persoon 1] en [persoon 2] hebben verklaard dat zij op 7 december 2018 samen wat hebben gedronken en vervolgens naar het huis van de familie [familie] zijn gegaan om te praten met [medeverdachte 1] over het gedrag van zijn zusje, [zusje medeverdachte 1] . Zij zou met hen tegelijkertijd een relatie hebben gehad. Eenmaal aangekomen bij het huis zagen zij de familie [familie] voor de deur staan. Volgens zowel [persoon 1] als [persoon 2] zouden verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vervolgens [persoon 1] in elkaar hebben geslagen.
[persoon 1] bezocht op 8 december 2018 de Spoedeisende Hulp van OLVG West. Daarover bevindt zich een rapport in het dossier. Ook is er een letselverklaring opgemaakt door de GGD Amsterdam, afdeling forensische geneeskunde, op 10 december 2018.
Op 21 januari 2019 werd getuige [getuige] telefonisch gehoord over het voorval van 7 december 2018. Hij heeft op de laatstgenoemde datum om 20:29 uur de politie gebeld. Hij verklaarde dat hij geschreeuw hoorde en uit zijn raam keek. Hij zag op de [straatnaam 1] een auto met daarin twee personen. De bestuurder werd aangevallen door twee of drie mannen.
De verdachten hebben de aan hen ten laste gelegde feiten ontkend. Verdachte stelt dat hij niet aanwezig was bij het voorval. Toen verdachte naar beneden kwam, was de politie al gearriveerd. Hij zag toen bloed in de mond van zijn zoon, [medeverdachte 1] , die stelt dat hij een vuistslag in zijn gezicht heeft gehad van [persoon 1] , waardoor er een tand zou zijn afgebroken. Ook zou hij door [persoon 1] in zijn hand zijn gebeten. [medeverdachte 1] heeft daarvan diezelfde avond aangifte gedaan. Er bevinden zich foto’s van het letsel van [medeverdachte 1] in het dossier.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het primair aan verdachte ten laste gelegde kan worden bewezen op basis van de aangiftes van [persoon 1] en [persoon 2] , de getuigenverklaring van [getuige] en het letsel van [persoon 1] .
3.3
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit vanwege onvoldoende bewijs. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de getuigenverklaring van [getuige] onbetrouwbaar is.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen, daarom wordt verdachte vrijgesproken en de rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met de medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] op 7 december 2018 in Amsterdam, waardoor [persoon 1] letsel heeft opgelopen. De rechtbank beantwoordt deze vraag niet bevestigend.
De rechtbank is van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende bewijs bevindt dat verdachte op 7 december 2018 te Amsterdam samen met zijn zoon en schoonzoon geweld heeft gebruikt tegen [persoon 1] dan wel [persoon 1] heeft mishandeld en spreekt verdachte daarom vrij van het aan hem ten laste gelegde.
De rechtbank stelt, in de eerste plaats, vast dat zich in het dossier tegenstrijdige verklaringen bevinden over wat zich heeft afgespeeld op 7 december 2018. Tegenover de aangiftes van [persoon 1] en [persoon 2] staan de verklaringen van de zoon en dochter van verdachte, [zusje medeverdachte 1] . Zij hebben beiden verklaard dat juist verdachte degene is geweest die werd mishandeld in plaats van [persoon 1] en [persoon 2] . Verdachte en zijn schoonzoon, [medeverdachte 2] , zouden ook niet bij de confrontatie betrokken zijn geweest. In het dossier bevinden zich foto’s van het letsel van [medeverdachte 1] .
De officier van justitie vindt steunbewijs voor de aangiften van [persoon 1] en [persoon 2] in de getuigenverklaring van [getuige] en het letsel van [persoon 1] . De rechtbank oordeelt anders.
Het verhoor van [getuige] betreft allereerst een verhoor dat telefonisch is afgenomen, meer dan een maand nadat het voorval heeft plaatsgevonden. De getuige zei daarover zelf bij aanvang van het verhoor dat hij daardoor niet meer alles even goed zou weten. De getuigenverklaring is naar het oordeel van de rechtbank verder onvoldoende specifiek. De getuige heeft verklaard over twee óf drie mannen die twee personen in een auto zouden hebben aangevallen. Hij heeft geen omschrijving gegeven van de personen en de auto. Ook is onbekend gebleven waar de getuige zich precies bevond ten tijde van het voorval en vanaf welke afstand hij het voorval heeft waargenomen.
Hoewel uit het dossier volgt dat er bij [persoon 1] sprake was van letsel, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat dit letsel het gevolg is van het voorval van 7 december 2018. [persoon 1] heeft pas een dag later de spoedeisende hulp bezocht. Zowel verdachte als [zusje medeverdachte 1] hebben daarnaast verklaard dat [persoon 1] al bebloed was op het moment dat hij bij het huis van de familie [familie] aankwam. [zusje medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat [persoon 1] haar eerder, in de nacht van 2 op 3 oktober 2018, foto’s waarop hijzelf bebloed te zien is heeft verstuurd. Deze foto’s bevinden zich ook in het dossier.
De rechtbank vindt gelet op het voorgaande dat de aangiftes van [persoon 1] en [persoon 2] , die als gezegd lijnrecht tegenover de aangifte en verklaringen van de zoon en dochter van verdachte staan, niet voldoende worden ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] en het bij [persoon 1] geconstateerde letsel.

4.Ten aanzien van de benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [persoon 1] wordt EUR 3.000,- gevorderd als vergoeding voor immateriële schade. De benadeelde partij zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij, [persoon 1] , niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2021.
[…]