ECLI:NL:RBAMS:2021:765

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
13.284277.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en bedreiging in supermarkt door stelselmatige dader met eerdere ISD-maatregel

Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en bedreiging met geweld in een supermarkt op 8 november 2020. De verdachte, geboren in 1981 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd ter zitting bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.J. Morra. De officier van justitie, mr. K. van der Willigen, vorderde een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een fles Bacardi Mojito, waarbij hij geweld heeft gebruikt en heeft gedreigd met geweld tegen de medewerkers van de supermarkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich na de diefstal met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding en daarbij dreigende taal heeft gebruikt. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat eerdere feiten niet opnieuw mee mochten tellen voor de ISD-maatregel, en oordeelde dat de verdachte een stelselmatige dader is die voldoet aan de criteria voor de ISD-maatregel. De rechtbank legde de maatregel op voor de maximale duur van twee jaren, met de mogelijkheid van vroegtijdige beëindiging indien terugkeer naar het land van herkomst kan worden gerealiseerd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak om de maatschappij te beschermen tegen het gedrag van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.284277.20
Datum uitspraak: 25 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1981,
die ter zitting heeft opgegeven te zijn: [alias naam] ,
geboren in 1978 te [alias geboorteplaats] ( [alias land van herkomst] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 februari 2021. Verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam, waren daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt beschuldigd van:
diefstal van een fles Bacardi Mojito met geweld en/of bedreiging met geweld op 8 november 2020.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in de bijlage bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde kan worden bewezen. Zij wijst op de aangifte, de getuigenverklaring en de camerabeelden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het gebruik van geweld of bedreiging met geweld. Op de camerabeelden is niet overtuigend te zien of verdachte geweld gebruikt, maar zijn enkel zwaaiende bewegingen te zien. In de aangifte staat niets over losrukken en wegrennen. De woorden
“Ik kom uit Oost.”leveren geen bedreiging op. De woorden
“Ik ga je afmaken”staan niet in de eerste verklaring van aangever, en de verdediging acht die verklaring betrouwbaarder dan zijn latere verklaring. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de medewerkers van de supermarkt juist geweld tegen hem hebben gebruikt en dat hij door hen naar de grond is gewerkt.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en daarbij geweld heeft gebruikt en heeft gedreigd met geweld. [1]
Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij de fles drank heeft gestolen. [2] Hij heeft ontkend dat hij geweld heeft gebruikt, maar de rechtbank is van oordeel dat op grond van de volgende bewijsmiddelen ook is bewezen dat hij zich na de diefstal met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding en dreigende taal heeft gebruikt.
[aangever] heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld bij de Albert Heijn aan de [adres] . [3] [aangever] heeft verklaard dat verdachte een fles Bacardi Mojito pakte, de fles in zijn linkerbinnenzak stopte en de kassa passeerde zonder een product aan te bieden. Hij heeft ook verklaard dat verdachte hem en zijn collega bedreigde met de woorden:
“Bitch, ik kom je halen. Ik kom uit oost.”en
“ik kom uit oost, ik kom je halen, ik ga je afmaken". [4] [aangever] heeft aangeven dat hij zag dat verdachte met gebalde vuisten een zwaaiende beweging maakte naar [getuige]
(de rechtbank begrijpt: [getuige] )en dat hij zag dat verdachte twee keer probeerde zichzelf om te draaien om vervolgens weg te komen. Getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte zich probeerde te verzetten, dat hij telkens zijn lichaam omdraaide, dat hij begon te zwaaien met zijn armen, dat hij zijn rechter vuist balde en dat hij een slaande beweging naar hem maakte. [getuige] heeft ook verklaard dat verdachte tegen hem en de beveiliger zei:
"Ik kom uit oost, ik ga jullie pakken, jullie kennen mij niet."en dat hij tegen de beveiliger zei:
“Ik eet je met twee vingers”.Tot slot heeft de politie geschreven dat op camerabeelden van Albert Heijn van 8 november 2020 is te zien dat verdachte een fles uit het schap pakt en in de linker binnenzak van zijn jas stopt, de kassa passeert, weigert mee te lopen, zich omdraait en zich hevig verzet, in tegengestelde richting van de medewerkers duwt en dat hij een slaande beweging maakt naar de medewerker door zijn rechterhand tot vuist te ballen en met zijn rechterarm een zwaaiende beweging te maken naar de medewerker. [5] Pas daarna is verdachte door de medewerkers naar de grond gebracht.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat verdachte zowel geweld heeft gebruikt als heeft gedreigd met geweld. Dat de exacte bewoording in de verklaringen niet gelijk loopt is geen reden om hieraan te twijfelen, aangezien de aard en strekking volgens de rechtbank voldoende gelijk en duidelijk dreigend zijn. Het onderdeel ‘Ik kom uit Oost’ is kennelijk om het intimiderende karakter kracht bij te zetten. In dit kader is ook relevant dat verdachte deze woorden op een agressieve toon heeft geuit terwijl hij zich ook fysiek agressief heeft getoond. En dat [aangever] heeft verklaard zich door de woorden van verdachte bedreigd te voelen en dat [getuige] heeft verklaard dat de bedreigingen voor zijn gevoel naar alle medewerkers waren gericht.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in het dossier bewezen dat verdachte:
op 8 november 2020 te Amsterdam een fles drank (Bacardi Mojito), die toebehoorde aan winkelketen Albert Heijn (filiaal: [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever] en/of [getuige] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door zich met kracht te verzetten tegen aanhouding en door meermalen met kracht in tegengestelde richting van [aangever] te bewegen en door met een vuist met kracht in de richting van [getuige] te slaan en daarbij dreigend de woorden toe te voegen: 'Ik kom uit Oost, ik kom je halen, ik ga je afmaken', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit en van verdachte uitsluit. Het feit en verdachte zijn dan ook strafbaar.

6.De motivering van de sanctie

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzet zich tegen oplegging van de ISD-maatregel, wegens strijd met de ‘ne bis in idem-regel’. Verdachte heeft eerder bij vonnis van 8 juli 2016 de ISD-maatregel opgelegd gekregen. De parketnummers 13-741008-16 en 13-741116-15 die staan vermeld in het document ‘ISD-criteria’ in het dossier, betreffen vier strafbare feiten die ook meetelden voor de voordeling in 2016. In het kader van ‘ne bis in idem’ en het schone lei karakter van de ISD-maatregel kunnen alleen de feiten die zijn gepleegd na de tenuitvoerlegging van de vorige ISD-maatregel meetellen voor oplegging van een nieuwe ISD-maatregel. De feiten die ten grondslag lagen aan de oplegging van een eerdere ISD-maatregel mogen niet voor een tweede keer meetellen. Zonder de ontoelaatbare dubbeltelling is in deze zaak geen sprake van een ‘zeer actieve veelpleger, zoals bedoeld in de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders) (hierna: de ISD-richtlijn) van het Openbaar Ministerie. Dat de ISD formeel een maatregel is doet niets af aan de toepasselijkheid van artikel 68 Wetboek van Strafrecht, omdat de ISD-maatregel duidelijk een criminal charge is in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
Daarnaast verzet de verdediging zich tegen oplegging van de ISD-maatregel omdat de oplegging ervan geen redelijk doel dient. Vanwege de vreemdelingenstatus van verdachte is resocialisatie niet aan de orde. In deze zaak is sprake van een vermenging van taken. De strafrechter hoeft niet op de stoel van de vreemdelingenrechter of de Dienst Terugkeer & Vertrek te zitten. Het vreemdelingrechtelijke instrumentarium schiet tekort om verdachte uit te zetten of te motiveren tot terugkeer. Niet valt in te zien hoe de ISD-maatregel daaraan gaat bijdragen. In het kader van de proportionaliteit en subsidiariteit is de ISD-maatregel, die neerkomt op kaal vastzitten, ook niet passend gelet op de omstandigheid dat verdachte regelmatig in vreemdelingenbewaring wordt geplaatst.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1.
De verwerping van het verweer van de verdediging
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat een eerder opgelegde ISD-maatregel er niet aan in de weg staat om feiten die aan die sanctieoplegging ten grondslag hebben gelegen wederom mee te tellen voor het opleggen van een nieuwe ISD-maatregel. In de wetsgeschiedenis staat hierover het volgende vermeld:
Wanneer een ISD-maatregel is opgelegd en is tenuitvoergelegd, en de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan hij andermaal tot een ISD-maatregel worden veroordeeld, als aan de daarvoor geldende vereisten is voldaan. Daarbij kan de eerdere ISD-veroordeling in aanmerking worden genomen. Artikel 38m, eerste lid, onderdeel 2°, staat er naar mijn oordeel niet aan in de weg dat eerdere veroordelingen die bij die eerdere ISD-veroordeling reeds in aanmerking zijn genomen, opnieuw in aanmerking worden genomen. Zulks is niet in strijd met fundamentele rechtsbeginselen. De verdachte pleegt een nieuw strafbaar feit, ondanks een eerdere ISD-veroordeling en eerdere veroordelingen. Als die eerdere veroordelingen vallen binnen de vereiste periode van vijf jaar, is aan het desbetreffende vereiste voldaan.” [6]
De ISD-richtlijn van het Openbaar Ministerie houdt voor zover relevant in:
“In deze richtlijn worden de volgende definities gehanteerd:
(…)
c.
Een stelselmatige dader is een persoon die op grond van art. 38m Sr in aanmerking komt voor een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders en die bovendien valt onder de in deze richtlijn gegeven definitie van een zeer actieve veelpleger.
De definities hebben betrekking op alle misdrijffeiten waarvoor een proces-verbaal is opgemaakt dat is ingestuurd aan het OM. Misdrijffeiten in een proces-verbaal die door het OM zijn afgedaan met een technisch sepot mogen niet worden meegeteld. Dat geldt ook voor misdrijffeiten waarvan de betrokkene is vrijgesproken. (…)
Als de veroordeelde na de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel opnieuw een misdrijf pleegt waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan opnieuw een ISD-maatregel worden gevorderd mede op grond van de eerdere veroordelingen. Het is dus niet zo dat de eerdere veroordelingen slechts één keer zouden mogen meetellen. Wel geldt dan opnieuw de voorwaarde dat de veroordelingen, waarvan de ISD-maatregel er dan één is, dateren van maximaal vijf jaar voorafgaand aan het nieuwe misdrijffeit en deze ook ten uitvoer zijn gelegd.” [7]
Gelet op de wetsgeschiedenis en de ISD-richtlijn concludeert de rechtbank dat het niet bedoeling van de wetgever is geweest om na oplegging van de ISD-maatregel ‘de teller op nul te zetten’. Dit strookt ook niet met het karakter van de ISD-maatregel die mede is bedoeld om de maatschappij te beschermen tegen de door veelplegers veroorzaakte overlast.
Het ne bis in idem-beginsel ziet op het voorkomen van een dubbele berechting en bestraffing. De rechtbank laat zich in de huidige zaak niet opnieuw uit over de bewezenverklaring en/of strafoplegging ten aanzien van de feiten uit de zaken met parketnummers 13-741008-16 en 13-741116-15. Uit deze feiten wordt enkel het aantal politie- en justitiecontacten van verdachte van de afgelopen vijf jaren afgeleid om te bepalen of hij op dit moment is aan te merken als veelpleger. Daarmee is geen sprake van een nieuwe berechting. Artikel 68 Wetboek van Strafrecht en artikel 6 EVRM staan dus niet in de weg aan het wederom meetellen van de zaken 13-741008-16 en 13-741116-15 voor het opleggen van een nieuwe ISD-maatregel.
6.3.2.
De oplegging van de ISD-maatregel
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en met bedreiging met geweld in de supermarkt. Winkeldiefstallen zijn zeer ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven. Verdachte heeft bij het stelen enkel oog gehad voor zijn eigen belang en zijn behoefte aan alcohol, voortkomend uit zijn overmatig alcoholgebruik. Toen de winkelmedewerkers hem wilden aanhouden heeft hij zich tegen hen verzet. Zij zijn geconfronteerd met fysiek en verbaal geweld en hebben zich bedreigd gevoeld. Dat maakt dat sprake is van een ernstig strafbaar feit.
Het advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Leger des Heils Midden-Nederland van 19 januari 2021, opgemaakt door B. Westra. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
In het Vroeghulprapport van de reclassering (A. Ustasia,d.d. 11-11-2021) lezen wij de volgende conclusie:
"Uit een schrijven van het ISD Bureau van 10-11-2020 blijkt dat betrokkene voldoet aan zowel de harde als zachte criteria. Het voldoen aan de zachte criteria heeft te maken met zijn illegale status en de hierdoor ontstane onmogelijkheden voor de reclassering om betrokkene te begeleiden. Betrokkene kan geen aanspraak maken op sociale voorzieningen. De heer [verdachte] komt regelmatig met politie en justitie in aanraking, zowel vanuit het onrechtmatig in Nederland zijn als het plegen van vermogensdelicten. Uit rapportage halen wij dat betrokkene zich niet meewerkend opstelt ten aanzien van een vrijwillige terugkeer naar zijn land van herkomst; ook niet gedurende de periode dat hij de (vreemdelingen) ISD-maatregel opgelegd had gekregen. Tevens zijn in het verleden enkele instanties die ongedocumenteerden bijstaan bij de heer [verdachte] betrokken geweest, onder andere in het kader van vrijwillige terugkeer. De hulpverlening kwam niet op gang, omdat betrokkene specifieke wensen had ten aanzien van huisvesting en dagbesteding, waaraan niet tegemoet kon worden gekomen."
Ondergetekende ziet op geen enkele manier een mogelijkheid om een tot een andere constatering te komen dan wat haar collega, mw. Ustasia, tijdens de vroeghulp stelt (en vele collega’s voor haar eveneens deden). De status van betrokkene is en blijft onrechtmatig en daardoor zijn er geen mogelijkheden om betrokkene te helpen in het verbeteren van zijn leefomstandigheden in Nederland. Ook al wordt de noodzaak hiertoe wel gezien. Betrokkene kan feitelijk geen aanspraak maken op sociale voorzieningen (huisvesting, inkomen, werk), beschikt niet over een ziektekosten-verzekering en kan in principe ieder moment uitgezet worden. Dit alles zorgt ervoor dat er geen mogelijkheden zijn voor de reclassering om het recidiverisico te verlagen of ook maar enigszins een helpende hand te bieden. Zelfs niet in het geval
wanneer betrokkene zelf zeer gemotiveerd zou zijn om zaken aan te pakken.
Een ISD-vreemdelingenmaatregel lijkt in die zin ‘de beste van de slechtste’ mogelijkheden te bieden om betrokkene een toekomstperspectief te bieden. Zeker nu betrokkene onlangs zou hebben aangegeven dat hij wil meewerken aan terugkeer naar [alias land van herkomst] . Vanuit de ISD kan betrokkene dan vanuit een beschermde omgeving ondersteund worden in zijn terugkeer, waar de verwachting bestaat dat betrokkene, eenmaal in afwachting van zijn uitplaatsing weer teruggekeerd op straat, opnieuw zal
vervallen in middelengebruik en ‘overlevingsstrategieën’, zoals het plegen van diefstallen. Voor zowel de maatschappij als betrokkene zelf wordt dit zeer onwenselijk geacht.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting L. Bijkerk, reclasseringswerker, verbonden aan het Leger des Heils te Utrecht, als deskundige gehoord. Haar verklaring houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Ik denk dat hulp zinvol zou zijn, maar juist wegens het ontbreken van een verblijfstitel en het inreisverbod kan geen hulp worden geboden, omdat verdachte geen recht heeft op sociale voorzieningen. Als reclasseringstoezicht zou worden opgelegd is dat alleen mogelijk voor de duur van de forensische titel. Dat zou verdachte valse hoop geven, want dan is hij na een of twee jaar weer terug bij af, omdat er geen voorzieningen zijn. Tijdens de ISD-maatregel kan verdachte in beschermde setting worden ondersteund bij zijn terugkeer naar [alias land van herkomst] . Dit is de enige, meest menselijke optie die wij vanuit de reclassering kunnen bieden. Terugkeer is mogelijk als verdachte wil meewerken. In de vreemdelingen-ISD is het doel toe te werken naar terugkeer, maar verdachte kan tijdens de ISD-maatregel ook ondersteuning krijgen bij zijn alcoholprobleem. Diagnostiek maakt ook altijd onderdeel uit van de ISD-maatregel, althans een analyse van eventuele problematiek.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de e-mails van Dienst Terugkeer & Vertrek van 8 en 9 februari 2021, opgemaakt door [naam] . Deze e-mails houden - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
Betrokkene kan terugkeren als hij eigenhandig een brief schrijft naar de autoriteiten van [alias land van herkomst] . Deze ontvang ik en ik stuur deze door naar mijn collegae van de Directie Internationale Aangelegenheden. Zij worden vervolgens uitgenodigd voor een gesprek en krijgen dan een reisdocument. Ook kan betrokkene terugkeren met het IOM, Internationale Organisatie Migratie. Hij kan dan vertrekken op een “vrijwillige” basis. Hij dient zich dan in te schrijven bij het IOM en het IOM gaat de Consul benaderen met het verzoek een reisdocument voor betrokkene af te geven. Daarna wordt betrokkene vanuit alwaar hij is gedetineerd of op vreemdeling-rechtelijke gronden verblijft, gebracht naar Schiphol. Daar wordt hij opgehaald door het IOM en het IOM brengt hem naar de gate en wacht totdat hij in het vliegtuig is gestapt. Vervolgens krijgt de DT&V een terugkoppeling dat betrokkene is vertrokken.
[…]
Met betrekking tot het schrijven van een brief, dat betrokkene wil terugkeren naar [alias land van herkomst] , stuurt de DT&V deze brief, voor betrokkene, door naar de autoriteiten met het verzoek om betrokkene te presenteren. Is de vreemdeling gepresenteerd dan wordt de aanvraag doorgestuurd naar [alias land van herkomst] , voor onderzoek, en dan moeten wij, de DT&V, wachten op een antwoord dan wel nationaliteitsbevestiging met afgifte LP(de rechtbank begrijpt: laissez-passer)
.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. In rubriek 4 is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 13 januari 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het tenlastegelegde meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de ISD-richtlijn van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Tijdens de maatregel kan worden gewerkt aan de problematiek van verdachte. Het opleggen van de ISD-maatregel is dus niet uitsluitend bedoeld om verdachte uit te zetten of te motiveren tot een vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst.
Het is van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Ten eerste dient de maatschappij voor langere tijd te worden beschermd tegen het strafbare gedrag van verdachte. Ten tweede verwacht de rechtbank dat het voorbereiden van verdachte op terugkeer naar zijn land van herkomst tijd zal kosten. Ten slotte is aan verdachte in 2016 een ISD-maatregel opgelegd voor de duur van één jaar. Desondanks heeft verdachte wederom strafbare feiten gepleegd. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank merkt op dat de ISD-maatregel vroegtijdig kan worden beëindigd indien terugkeer voor het einde van de maatregel kan worden gerealiseerd. De rechtbank ziet geen reden om reeds nu een tussentijdse toets te bepalen, nu de noodzaak daarvan onvoldoende is gebleken.

7.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
Legt opde
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse, J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2021.
[(...)]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte afgelegd op de terechtzitting van 11 februari 2021.
3.PV aangifte met nr. PL1300-2020235629-4, p. 1 e.v.
4.PV aangifte met nr. PL1300-2020235629-9, p. 4 e.v.
5.PV van bevindingen met nr. PL1300-2020235629-12, p. 11 e.v.
7.Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders), Stcrt. 2013, 35061, geldend van 1-1-2014 t/m heden.