ECLI:NL:RBAMS:2021:7648

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
C/13/684456 / HA ZA 20-541
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arbitraal vonnis in civiele zaak tussen Burgy Bouwbedrijf B.V. en [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972]

In deze zaak vorderde Burgy Bouwbedrijf B.V. de vernietiging van een arbitraal vonnis dat was gewezen in een geschil met [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972]. De procedure begon met een dagvaarding van Burgy op 15 mei 2020, waarin zij de rechtbank verzocht om het tussenvonnis en het eindvonnis van de arbiters te vernietigen. Burgy stelde dat de arbitraal vonnissen vernietigbaar waren op basis van vier gronden, waaronder schending van de Arbitragewet en het arbitragereglement, en het beginsel van hoor en wederhoor. De rechtbank oordeelde dat Burgy ontvankelijk was in haar vorderingen, maar dat de door haar aangevoerde vernietigingsgronden niet konden slagen. De rechtbank concludeerde dat de arbiters hun taak niet op een onjuiste manier hadden uitgevoerd en dat de procedurele beslissingen van de voorzitter van de Raad van Arbitrage voor de Bouw bevoegd waren. De vorderingen van Burgy werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972]. In de vrijwaringszaak werd de vordering van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] eveneens afgewezen, met een kostenveroordeling voor [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 29 december 2021
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/684456 / HA ZA 20-541 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BURGY BOUWBEDRIJF B.V.,
gevestigd te Leiden,
eiseres,
advocaat mr. M.R. Lim te Leiden,
tegen
[gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Niermeijer te Bussum,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/13/690349 / HA ZA 20-972 van
[gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Niermeijer te Bussum,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2. de stichting
STICHTING RAAD VAN ARIBITRAGE VOOR DE BOUW,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. O.B. Zwijnenberg te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Burgy, [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] , [gedaagde sub 1] en RvA (en [gedaagde sub 1] en RvA gezamenlijk: RvA c.s.) genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van Burgy van 15 mei 2020 met producties;
  • het tussenvonnis van 12 augustus 2020 waarin de vordering van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] tot oproeping van RvA c.s. in vrijwaring is toegewezen;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] van 23 september 2020;
  • het tussenvonnis van 16 juni 2021; en
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 november 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] van 15 september 2020 met producties;
  • de conclusie van antwoord van RvA c.s. van 27 januari 2021 met producties;
  • het tussenvonnis van 16 juni 2021; en
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 15 november 2021.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Tussen Burgy als aannemer en [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] als opdrachtgever is een geschil ontstaan met betrekking tot werkzaamheden die Burgy heeft verricht ten behoeve van het woonhuis van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] .
3.2.
In de door Burgy en [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] op of omstreeks 31 oktober 2012 gesloten aannemingsovereenkomst zijn de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 van toepassing verklaard. Paragraaf 49 lid 2 van deze voorwaarden bevat een arbitraal beding inhoudende dat geschillen worden beslecht door de RvA.
3.3.
Het geschil is door Burgy – destijds samen met de installateur die ook werkzaamheden had verricht ten behoeve van het woonhuis van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] (hierna: de installateur) – op 25 november 2014 door middel van een inleidend verzoekschrift voorgelegd aan de RvA. De zaken werden gevoegd behandeld.
3.4.
Op het geschil is het arbitragereglement van de RvA van 27 mei 2006 van toepassing (hierna: het arbitragereglement). Het arbitragereglement bevat onder meer de volgende bepalingen:

(…)
De wijze van gedingvoering
(…)
Artikel 10
(…)
4. De wijze waarop en de termijnen waarbinnen de memories door partijen moeten worden ingediend worden door het scheidsgerecht bepaald; in geval het scheidsgerecht nog niet of niet meer geconstitueerd is, bepaalt de voorzitter omtrent het indienen van memories.
(…)
Hoger beroep
Artikel 22
(…)
3. Beroep tegen een arbitraal vonnis dient binnen drie maanden na de datum van het betreffende op schrift gestelde vonnis te worden ingesteld door middel van indiening van een memorie van grieven bij het secretariaat.
(…)
Artikel 24
1. Voor zover uit de artikelen 22 en 23 van dit reglement niet anders volgt zijn op het hoger beroep van toepassing de artikelen 3 t/m 16 van dit reglement, met dien verstande dat het aanhangig maken van een tegenvordering als bedoeld in artikel 10 lid 3 van dit reglement en het indienen van een tweede memorie als bedoeld in artikel 10 lid 2 niet zal zijn toegestaan en dat beslissing in hoger beroep bij wege van bindend advies zal zijn uitgesloten.
(…)
3.5.
Op 21 juni 2016 is in eerste aanleg een arbitraal tussenvonnis gewezen in de zaak tussen Burgy en [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] , en een arbitraal eindvonnis in de zaak tussen de installateur en [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] .
3.6.
Bij memorie van grieven van 21 september 2016 is [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] in hoger beroep gekomen van het arbitraal eindvonnis in de zaak tussen de installateur en [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] .
3.7.
Op 7 juni 2017 is een arbitraal eindvonnis in eerste aanleg gewezen in de zaak tussen Burgy en [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] .
3.8.
Bij brief van 1 augustus 2017 heeft [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] aan de voorzitter van de RvA (hierna: de voorzitter) onder meer het volgende verzoek gedaan:

(…) Namens [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] verzoek ik u dan ook om af te wijken van de hoofdregel dat hoger beroep wordt ingesteld door het indienen van een memorie van grieven en [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] in staat te stellen om (inhoudelijke) grieven naar voren te brengen tegen het eindvonnis in de zaak Burgy (…), nadat (eind)vonnis is gewezen in het hoger beroep in de zaak [tegen de installateur, rechtbank] (…).
[gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] heeft aan Burgy verzocht om gezamenlijk overeen te komen om de appeltermijn te verlengen, maar Burgy heeft hier afwijzend op gereageerd, zodat [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] geen andere keuze rest dan onderhavig verzoek aan u. (…)
3.9.
Bij brief van 3 augustus 2017 heeft de RvA aan Burgy en [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] laten weten dat de voorzitter geen aanleiding ziet om af te wijken van de hoofdregel van artikel 22 lid 3 van het arbitragereglement, zodat aan het verzoek van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] niet zal worden voldaan.
3.10.
[gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] heeft bij brief van 28 augustus 2017 de voorzitter verzocht zijn besluit te heroverwegen en haar verzoek herhaald.
3.11.
Bij brief van 29 augustus 2017 heeft de voorzitter op dit herhaalde verzoek als volgt gereageerd:

(…) In reactie op het verzoek als neergelegd in deze brief, deel ik u het volgende mee. Het verzoek van mr. Niermeijer zal, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, om proceseconomische redenen worden gehonoreerd. Dat betekent dat mr. Niermeijer wel tijdig moet appelleren, doch dat hem voor het nemen van de memorie van grieven een nadere termijn zal worden gegund welke zal worden bepaald op uiterlijk vier weken na de datum waarop het appelvonnis in het geschil [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] /[installateur, rechtbank] (…) wordt gewezen. (…)
3.12.
[gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] heeft op 4 september 2017 een hoger beroepschrift ingediend, waarin door [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] geen inhoudelijke grieven naar voren worden gebracht, maar enkel wordt aangegeven dat zij zich niet kan verenigen met het arbitrale tussen- en eindvonnis in de zaak tussen Burgy en [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] .
3.13.
[gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] heeft op 22 mei 2018 een memorie van grieven ingediend waarin inhoudelijke grieven naar voren worden gebracht.
3.14.
Burgy heeft in hoger beroep een ontvankelijkheidsincident opgeworpen. In dit incident hebben partijen memories uitgewisseld en ten behoeve van de mondelinge behandeling ervan zijn door beide partijen pleitaantekeningen overgelegd.
3.15.
Op 23 januari 2019 heeft het scheidsgerecht een tussenvonnis gewezen waarin [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] ontvankelijk is verklaard in haar hoger beroep (hierna: het tussenvonnis).
3.16.
Op 27 januari 2020 heeft het scheidsgerecht – na de inhoudelijke behandeling van de zaak – een eindvonnis gewezen, waarin het bestreden vonnis is vernietigd en partijen over en weer zijn veroordeeld om aan elkaar een geldsom te betalen (hierna: het eindvonnis).

4.Het geschil

in de hoofdzaak

4.1.
Burgy vordert – samengevat – dat de rechtbank het tussenvonnis alsmede het eindvonnis geheel vernietigt, althans deze vonnissen vernietigt ten aanzien van die overwegingen c.q. beslissingen van appelarbiters, welke de rechtbank in goede justitie gerade acht, met veroordeling van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] in de proceskosten.
4.2.
Burgy legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de arbitrale vonnissen vernietigbaar zijn, vanwege vier door haar aangevoerde en als volgt onderbouwde vernietigingsgronden (samengevat weergegeven):
I. Uit rov. 34 van het tussenvonnis volgt dat de appelarbiters ten onrechte hebben geoordeeld (i) dat de voorzitter bevoegd is om fundamentele bindende arbitrale beslissingen te nemen, en (ii) dat de door de voorzitter genomen beslissing om [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] een nadere termijn te gunnen voor het nemen van de memorie van grieven een bindende eindbeslissing is. In dat geval is de voorzitter – in strijd met de Arbitragewet en het arbitragereglement – een pseudo-arbiter. Volgens Burgy is de beslissing van de voorzitter geen bindende arbitrale beslissing die het scheidsgerecht bindt. Het scheidsgerecht had het geschilpunt zelf nog inhoudelijk moeten beoordelen. Dit hebben zij nagelaten, waardoor het tussenvonnis (en ook het eindvonnis) in strijd is met artikel 1057 lid 4 sub e (oud) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: “Rv”) en vernietigbaar op grond van artikel 1065 lid 1 sub c en artikel 1065 lid 1 sub d (oud) Rv. Burgy stelttevens dat indien zou worden aangenomen dat het arbitragereglement wel zou voorzien in de bevoegdheid van de voorzitter om dergelijke fundamentele bindende beslissingen te nemen, de vonnissen vernietigbaar zijn op grond van artikel 1065 lid 1 sub e (oud) Rv omdat (i) door de toestemming van de voorzitter de – van openbare orde geachte – appeltermijn feitelijk zou zijn verlengd en (ii) de (door de appelarbiters overgenomen) beslissing van de voorzitter in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor en het verbod van beroep tegen een beslissing omtrent uitstel.
II. De appelarbiters hebben zich daarnaast niet aan de opdracht gehouden door het arbitragereglement op een aantoonbaar onjuiste manier toe te passen. Dit maakt de vonnissen vernietigbaar op grond van artikel 1065 lid 1 sub c (oud) Rv. De appelarbiters hebben in rov. 30 en 32 van het tussenvonnis, artikel 22 lid 3 en artikel 24 lid 1 van het arbitragereglement ten onrechte opgerekt, waardoor deze bepalingen hun kracht hebben verloren en een andere betekenis hebben gekregen, zo stelt Burgy. Uit deze artikelen volgt dat artikel 10 lid 4 in dit geval niet van toepassing is in hoger beroep. De appelarbiters hebben niet gemotiveerd waarom volgens hen kan worden afgeweken van de regel zoals neergelegd in artikel 24 lid 1 van het arbitrageregelement dat het indienen van een tweede memorie als bedoeld in artikel 10 lid 2 niet zal zijn toegestaan. Dit maakt vernietiging op grond van artikel 1065 lid 1 sub d (oud) Rv mogelijk. Het is daarnaast in strijd met de openbare orde en de goede procesorde als de voorzitter op verzoek van één partij kan bepalen of afgeweken kan worden van de hoofdregel dat hoger beroep binnen drie maanden door middel van een memorie van grieven kan worden ingesteld. Dit maakt de vonnissen vernietigbaar op grond van artikel 1065 lid 1 sub e (oud) Rv.
III. Het oordeel van de appelarbiters (in rov. 36 van het tussenvonnis) dat het verzoek van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] aan de voorzitter om zijn eerdere beslissing te heroverwegen, niet als beroep ten aanzien van de eerdere afwijzende beslissing kan worden aangemerkt, is niet gemotiveerd en tevens in strijd met de overeengekomen procedureregels. De vonnissen zijn daarom vernietigbaar op grond van artikel 1065 lid 1 sub c (oud) Rv dan wel artikel 1065 lid 1 sub d (oud) Rv.
IV. De voorzitter heeft in strijd met het fundamentele recht van hoor en wederhoor gehandeld, door Burgy niet te horen bij zijn beslissingen op de schriftelijke verzoeken van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] om de appeltermijn te verlengen. Dit onjuiste handelen van de voorzitter is overgenomen door de appelarbiters en heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de totstandkoming van het tussenvonnis (en dus ook het eindvonnis). De vonnissen zijn daarom vernietigbaar wegens strijd met de openbare orde (artikel 1065 lid 1 sub e (oud) Rv).
4.3.
[gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] voert verweer. [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] voert ten aanzien van vernietigingsgrond I aan dat de appelarbiters hebben geoordeeld dat de procedurele beslissing aan de voorzitter was omdat het scheidsgerecht nog niet was samengesteld, en dat Burgy miskent dat deze procedurele beslissing niet een partijen bindende beslissing is. Een inhoudelijk, partijen bindend oordeel over hun rechtsverhouding wordt daarin immers niet geveld. Volgens [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] volgt uit het arbitragereglement expliciet dat de RvA bevoegd is uitstel aan een partij te verlenen voor het verrichten van een proceshandeling. In dit geval heeft de voorzitter – in zijn hoedanigheid van voorzitter van de RvA – die rolbeslissing genomen. De voorzitter heeft aldus niet gehandeld als pseudo-arbiter. In het tussenvonnis hebben de appelarbiters gemotiveerd geoordeeld dat [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] in haar beroep kan worden ontvangen. Volgens [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] is geen sprake van gebrek aan hoor en wederhoor, omdat een procedurele beslissing kan worden genomen zonder toepassing van hoor en wederhoor. Bovendien heeft Burgy volgens [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] te laat geprotesteerd tegen het toestaan van het pro forma beroep en haar rechten verwerkt. Ten aanzien van vernietigingsgrond II voert [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] aan dat door Burgy ten onrechte wordt gesteld dat de arbiters het arbitragereglement onjuist hebben toegepast. Het arbitragereglement biedt de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen met een hoger beroepschrift en zonder memorie van grieven. Van strijd met artikel 24 lid 1 van het arbitragereglement is volgens [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] geen sprake. De bevoegdheid van de voorzitter, althans het scheidsgerecht, om een rolbeslissing te nemen met het oog op een efficiënte gedingvoering volgt volgens [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] uit artikel 10 lid 4 van het arbitragereglement. Met betrekking tot vernietigingsgrond III voert [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] aan dat altijd kan worden teruggekomen op rolbeslissingen en dat de voorzitter het tweede (uitgebreidere) verzoek van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] dan ook kon toewijzen. Ten slotte herhaalt [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] met betrekking tot vernietigingsgrond IV dat de procedurele beslissing van de voorzitter geen fundamentele, partijen bindende arbitrale beslissing was.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.5.
[gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] vordert, samengevat:
primair:
een verklaring voor recht dat de RvA en [gedaagde sub 1] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade – op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet – die ontstaat als gevolg van vernietiging van het arbitraal vonnis, of door verwijzing naar de RvA op grond van artikel 1065a Rv, met inbegrip van de kostenveroordeling in de hoofdzaak,
de RvA en [gedaagde sub 1] hoofdelijk te veroordelen in de (na)kosten van het geding in de vrijwaring, vermeerderd met de wettelijke rente,
subsidiair:
3. een verklaring voor recht dat de RvA aansprakelijk is voor de schade – op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet – die ontstaat als gevolg van vernietiging van het arbitraal vonnis, of door verwijzing naar de RvA op grond van artikel 1065a Rv, met inbegrip van de kostenveroordeling in de hoofdzaak,
4. de RvA te veroordelen in de (na)kosten van het geding in de vrijwaring, vermeerderd met de wettelijke rente,
meer subsidiair:
5. een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de schade – op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet – die ontstaat als gevolg van vernietiging van het arbitraal vonnis, of door verwijzing naar de RvA op grond van artikel 1065a Rv, met inbegrip van de kostenveroordeling in de hoofdzaak,
6. [gedaagde sub 1] te veroordelen in de (na)kosten van het geding in de vrijwaring, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.6.
RvA c.s. voeren verweer.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak
uitgangspunten
5.1.
In deze zaak wordt door Burgy vernietiging gevorderd van arbitrale vonnissen gewezen in zaken die in eerste aanleg aanhangig zijn gemaakt vóór 1 januari 2015. Op deze procedure is daarom het Vierde Boek (‘Arbitrage’) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat gold tot 1 januari 2015 van toepassing (hierna: ‘(oud) Rv’).
5.2.
De rechtbank is bevoegd om van de vordering tot vernietiging kennis te nemen op grond van artikel 1064 lid 2 (oud) Rv. Ingevolge dit artikel wordt de vordering tot vernietiging van een arbitraal eindvonnis ingesteld bij de rechtbank ter griffie waarvan het origineel van het vonnis volgens artikel 1058 lid 1 (oud) Rv moet worden neergelegd (in dit geval deze rechtbank). Of de vordering tijdig is ingesteld, komt in het navolgende aan de orde.
toetsingskader
5.3.
Op grond van artikel 1065 lid 1 (oud) Rv kan vernietiging van een arbitraal vonnis slechts plaatsvinden op een of meer van de navolgende gronden: (i) een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt (sub a); (ii) het scheidsgerecht is in strijd met de daarvoor geldende regelen samengesteld (sub b); (iii) het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden (sub c); (iv) het vonnis is niet overeenkomstig het in artikel 1057 (oud) Rv bepaalde ondertekend of niet met redenen omkleed (sub d); en (v) het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, strijdt met de openbare orde of de goede zeden (sub e).
5.4.
De rechtbank moet bij haar onderzoek of sprake is van een vernietigingsgrond in de zin van artikel 1065 (oud) Rv terughoudendheid betrachten, omdat een procedure op de voet van artikel 1065 (oud) Rv niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep en het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen. Voor een terughoudende toetsing is evenwel geen plaats wanneer moet worden geoordeeld dat bij de totstandkoming van het arbitrale vonnis is gehandeld in strijd met het fundamentele recht van hoor en wederhoor, welk recht in een arbitraal geding niet van minder betekenis is dan in een geding voor de burgerlijke rechter.
5.5.
Vernietiging van een arbitraal vonnis op grond van een gebrek aan motivering – artikel 1065 lid 1 sub d (oud) Rv – is slechts mogelijk wanneer de motivering in het arbitrale vonnis geheel ontbreekt of indien het arbitrale vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld.
5.6.
In de beoordeling van de vraag of het scheidsgerecht de grenzen van zijn opdracht heeft overschreden, moet mede worden betrokken of het gerecht het geschil heeft beslecht in overeenstemming met de procesregels die in het gegeven geval van toepassing zijn. Zijn de regels neergelegd in een reglement dat als zodanig van toepassing wordt verklaard, dan ligt het voor de hand dat de burgerlijke rechter bij zijn uitleg uitgaat van de tekst daarvan, zoals deze in zijn samenhang naar objectieve maatstaven moet worden verstaan.
ontvankelijkheid Burgy
5.7.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of Burgy ontvankelijk is in haar vorderingen.
5.8.
[gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] heeft tijdens de mondelinge behandeling het verweer gevoerd dat Burgy niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] voert daartoe aan dat Burgy haar vordering tot vernietiging van het tussenvonnis te laat heeft ingesteld. Het tussenvonnis is op 24 januari 2019 gedeponeerd bij deze rechtbank en op grond van artikel 1064 lid 1 jo. lid 3 (oud) Rv geldt dat tegen een geheel of gedeeltelijk eindvonnis, gewezen in arbitraal hoger beroep, het rechtsmiddel vernietiging openstaat, welk rechtsmiddel moet worden ingesteld drie maanden na de dag van nederlegging van het vonnis ter griffie van de rechtbank, aldus [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] . Volgens [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] is sprake van een incidenteel eindvonnis, omdat in het tussenvonnis het gevorderde geheel of gedeeltelijk bij dictum wordt afgedaan. [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] voert ten slotte aan dat op grond van artikel 1058 lid 1b (oud) Rv enkel arbitrale eindvonnissen worden gedeponeerd bij de rechtbank, zodat de RvA het (gedeponeerde) tussenvonnis als eindvonnis beschouwde.
5.9.
Burgy stelt daartegenover dat sprake is van een tussenvonnis en niet van een eindvonnis. De appelarbiters geven volgens Burgy in hun eindvonnis duidelijk aan dat sprake is van een eerder gewezen tussenvonnis.
5.10.
De rechtbank stelt vast dat in het dictum van het tussenvonnis [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep en Burgy wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] . Alle overige beslissingen in hoger beroep worden aangehouden. In de arbitrageprocedure heeft [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] in hoger beroep – kort gezegd – gevorderd dat het scheidsgerecht het bestreden vonnis in eerste aanleg vernietigt en Burgy alsnog niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering, althans deze haar te ontzeggen en/of af te wijzen onder aanpassing van het vonnis naar hoofdsommen, rente en kosten, en Burgy te veroordelen de reeds door [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] betaalde bedragen terug te betalen en te veroordelen in de proceskosten. In het dictum van de uitspraak van het scheidsgerecht van 23 januari 2019 wordt daarmee niet omtrent enig deel van dit verzochte een einde gemaakt, zodat sprake is van een tussenvonnis.
5.11.
Op grond van artikel 1064 lid 4 (oud) Rv kan tegen een arbitraal tussenvonnis de vordering tot vernietiging slechts worden ingesteld tezamen met de vordering tot vernietiging van het geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis. Tegen een arbitraal eindvonnis kan een vordering tot vernietiging worden ingesteld bij de rechtbank ter griffie waarvan het origineel van het vonnis moet worden nedergelegd. De bevoegdheid daartoe vervalt (onder meer) drie maanden nadat het arbitrale vonnis voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging aan de wederpartij is betekend (artikel 1064 lid 3 (oud) Rv). Het eindvonnis in de zaak tussen [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] en Burgy is op 27 januari 2020 gewezen en op 18 februari 2020 aan [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] betekend, zodat de vordering tot vernietiging van zowel het tussenvonnis als het eindvonnis bij dagvaarding van 15 mei 2020 tijdig door Burgy is ingesteld en Burgy ontvankelijk is in haar vordering.
uitleg arbitragereglement
5.12.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst (artikel 10 lid 4 van) het arbitragereglement uit te leggen, conform de maatstaf zoals hiervoor in 5.6. weergegeven, te weten uitgaande van de tekst daarvan, zoals deze in zijn samenhang naar objectieve maatstaven moet worden verstaan.
5.13.
Artikel 22 lid 3 van het arbitragereglement, opgenomen in de afdeling ‘Hoger beroep’ bepaalt dat beroep tegen een arbitraal vonnis binnen drie maanden na de datum van het betreffende op schrift gestelde vonnis dient te worden ingesteld door middel van indiening van een memorie van grieven bij het secretariaat. Artikel 24 lid 1 van het arbitragereglement bepaalt dat voor zover uit de artikelen 22 en 23 niet anders volgt, op het hoger beroep de artikelen 3 t/m 16 van toepassing zijn, met dien verstande dat – onder andere – het indienen van een tweede memorie als bedoeld in artikel 10 lid 2 niet zal zijn toegestaan. Artikel 10 lid 4 van het arbitragereglement bepaalt dat – in het geval het scheidsgerecht nog niet of niet meer is geconstitueerd – de voorzitter de wijze bepaalt waarop en de termijnen bepaalt waarbinnen de memories door partijen moeten worden ingediend.
5.14.
Uitgaande van de tekst van de hiervoor genoemde bepalingen, zoals deze in hun samenhang naar objectieve maatstaven moeten worden verstaan, moeten de artikelen 22 lid 3, 24 lid 1 en 10 lid 4 van het arbitragereglement aldus worden uitgelegd dat hoger beroep in beginsel moet worden ingesteld binnen drie maanden door middel van indiening van een memorie van grieven bij het secretariaat. Artikel 10 lid 4 van het reglement biedt het scheidsgerecht, dan wel – indien dit scheidsgerecht nog niet of niet meer is geconstitueerd – de voorzitter, de mogelijkheid hiervan af te wijken voor wat betreft de wijze waarop en de termijnen waarbinnen de memorie van grieven moet worden ingediend. Artikel 10 lid 4 bevat in zoverre de mogelijkheid tot het maken van een uitzondering op de hoofdregel zoals neergelegd in artikel 22 lid 3 van het arbitragereglement. Deze bepalingen laten echter onverlet dat arbitraal hoger beroep moet worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van nederlegging van het vonnis ter griffie van de rechtbank, tenzij partijen anders zijn overeengekomen (artikel 1050 lid 4 (oud) Rv).
beslissing voorzitter
5.15.
Op het moment dat [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] de voorzitter verzocht om toe te staan dat [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] (inhoudelijke) grieven naar voren zou brengen tegen het eindvonnis in de zaak Burgy nadat (eind)vonnis zou zijn gewezen in het hoger beroep in de zaak tegen de installateur, was in de zaak [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] tegen Burgy nog geen scheidsgerecht vastgesteld. Dit betekent dat de voorzitter conform artikel 10 lid 4 van het arbitragereglement bevoegd was te beslissen over de wijze waarop en de termijn waarbinnen de memorie van grieven moest worden ingediend. De beslissing van de voorzitter genomen op 29 augustus 2019 om het verzoek van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] om proceseconomische redenen te honoreren, en [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] toe te staan – na tijdig appel te hebben ingesteld conform het bepaalde in artikel 1050 lid 4 (oud) Rv – uiterlijk vier weken na de datum waarop het appelvonnis in het geschil tussen [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] en de installateur wordt gewezen een memorie van grieven in te dienen, is daarmee een bevoegdelijk genomen beslissing.
5.16.
Nadat het scheidsgerecht is samengesteld, dient het scheidsgerecht inhoudelijk over de zaak te oordelen. Dit oordeel van het scheidsgerecht omvat eveneens een (ambtshalve) oordeel over de ontvankelijkheid van de partij die (in dit geval) het hoger beroep heeft ingesteld, en daarmee of het hoger beroep tijdig en op de juiste wijze is ingesteld. Een beslissing van de voorzitter op de voet van artikel 10 lid 4 van het arbitragereglement – genomen voordat of nadat een scheidsgerecht is samengesteld – is daarom een voorwaardelijke beslissing. Dit geldt dus ook voor de beslissing van de voorzitter zoals genomen op 29 augustus 2017.
oordeel scheidsgerecht
5.17.
De rechtbank zal nu beoordelen of met betrekking tot de arbitrale vonnissen sprake is van een vernietigingsgrond in de zin van artikel 1065 (oud) Rv zoals aangevoerd door Burgy en zal daarbij het toetsingskader in acht nemen zoals hiervoor in 5.4 - 5.6 weergegeven.
5.18.
Het scheidsgerecht heeft in het tussenvonnis beoordeeld of [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] ontvankelijk is in haar hoger beroep. Dit oordeel volgde na een memorie van eis in het (niet- )ontvankelijkheidsincident van Burgy, een memorie van antwoord in het (niet- )ontvankelijkheidsincident van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] en een mondelinge behandeling van het incident waarbij beide partijen pleitaantekeningen hebben overgelegd. In het (niet-) ontvankelijkheidsincident heeft dus hoor en wederhoor plaatsgevonden.
5.19.
Het scheidsgerecht heeft geoordeeld dat [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] ontvankelijk is in haar hoger beroep en heeft daartoe – onder meer – als volgt overwogen:

(…)
26. Appelarbiters overwegen als volgt. Appelarbiters stellen voorop dat de website van de Raad niet doorslaggevend is voor de uitleg van het Arbitragereglement. De uitleg is aan (appel)arbiters voorbehouden.
(…)
29. Hoewel partijen van de termijn van drie maanden [zoals neergelegd in artikel 22 lid 3 van het arbitragereglement, rechtbank] mogen afwijken, wordt die termijn van openbare orde geacht. Dat betekent dat appelarbiters die termijn ambtshalve handhaven.
30. In het onderhavige geschil is tijdig een hoger beroepschrift ingediend, zij het dat daarin geen grieven zijn geformuleerd, Een dergelijk pro-forma appel wordt in de reguliere rechtspraak toegestaan maar bij de Raad in beginsel van de hand gewezen.
31. Dat hangt samen met artikel 24 lid 1 van het Arbitragereglement, waarin wordt bepaald: (…).
32. Een tweede memorie, waarin de grieven worden geformuleerd, kan daarom in beginsel niet genomen worden.
33. In appel is echter ook artikel 10 lid 4 van het reglement van toepassing, zo volgt uit artikel 24 lid 1: (…).
34. Appelarbiters zijn van oordeel, dat de artikelen 22 lid 3, 24 lid 1 en 10 lid 4 van het reglement in onderlinge samenhang beschouwd – en anders dan op de website van de Raad wordt vermeld – aldus moeten worden uitgelegd dat, hoewel de termijn waarbinnen de memorie waarin appel wordt aangetekend moet worden ingediend van openbare orde is, de wijze waarop die memorie moet worden ingediend door het appelscheidsgerecht (nader) kan worden bepaald. Omdat in dit geval het scheidsgerecht nog niet was geconstitueerd, is die beslissing aan de voorzitter. De voorzitter heeft gemotiveerd besloten dat appellante [ [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] , rechtbank] in dit geval, bij wijze van uitzondering, wel tijdig diende te appelleren maar dat haar voor het nemen van de memorie van grieven een nadere termijn zou worden gegund. Zoals gezegd, was de voorzitter daartoe bevoegd.
35. Aanneemster [Burgy, rechtbank] heeft voorts gewezen op het Rolreglement Raad van Arbitrage voor de Bouw en Arbitrage Instituut Bouwkunst. Op grond van artikel 6 daarvan kan een partij zich onder aanvoering van zwaarwegende argumenten tot het scheidsgerecht, of bij het ontbreken van een/het scheidsgerecht, tot de voorzitter wenden met verzoek extra uitstel te verlenen. Tegen de beslissing daarop staat geen beroep open.
36. Of de argumenten zwaarwegend genoeg zijn, is naar het oordeel van appelarbiters aan het scheidsgerecht, of, zoals in dit geval, de voorzitter. Het verzoek van opdrachtgeefster [ [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] , rechtbank] aan de voorzitter om zijn beslissing op grond van nadere argumenten te heroverwegen, wordt door appelarbiters niet aangemerkt als een beroep in voormelde zin.
37. Tot slot heeft aanneemster zich erop beroepen dat de voorzitter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Hoewel appelarbiters van oordeel zijn dat de gang van zaken in dat opzicht niet de schoonheidsprijs verdient, blijkt uit de correspondentie dat de voorzitter bekend was met het afwijzende standpunt van aanneemster en dat in zijn oordeel heeft meegewogen.
38. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat opdrachtgeefster in haar beroep kan worden ontvangen.
(…)
5.20.
De rechtbank stelt vast dat het scheidsgerecht met dit oordeel een zelfstandig oordeel heeft geveld over de vraag of [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] ontvankelijk is in haar hoger beroep. Dit zelfstandige oordeel is bovendien steekhoudend gemotiveerd. De overwegingen geven immers een steekhoudende verklaring voor de beslissing tot ontvankelijkverklaring van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] , nu zij duidelijk maken dat het scheidsgerecht over deze beslissing heeft nagedacht en welbewust daartoe is gekomen. In dit geding is geen plaats voor een toetsing van de deugdelijkheid van de motivering.
5.21.
Ook stelt de rechtbank vast dat het scheidsgerecht – in het licht van de uitleg die de rechtbank hiervoor in 5.14 aan het arbitragereglement heeft gegeven – het arbitragereglement niet op een aantoonbaar onjuiste manier heeft toegepast. Het scheidsgerecht heeft bovendien de toepassing die het aan artikel 10 lid 4 van het arbitragereglement heeft gegeven, in het licht van de maatstaf zoals hiervoor in 5.5 weergegeven, steekhoudend gemotiveerd.
5.22.
Uit het voorgaande volgt dat (i) de voorzitter bevoegd was tot het nemen van de (procedurele) beslissing om het verzoek van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] te honoreren, (ii) dit een voorwaardelijke beslissing was, (iii) het scheidsgerecht in het tussenvonnis een zelfstandig en gemotiveerd oordeel heeft gegeven over de ontvankelijkheid van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] en (iv) het scheidsgerecht daarbij het arbitragereglement niet op een onjuiste manier heeft toegepast. Hierop stuiten alle door Burgy aangevoerde vernietigingsgronden af. De vorderingen van Burgy zullen dus worden afgewezen.
bewijsaanbod
5.23.
Het door Burgy aangeboden bewijs van al haar stellingen onder meer door middel van het horen van mevr. [naam] , de voormalig gemachtigde van Burgy, is onvoldoende gespecificeerd en niet ter zake dienend, zodat dit wordt gepasseerd.
proceskosten
5.24.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van misbruik van recht aan de zijde van Burgy en ziet daarom geen aanleiding om wat betreft de proceskosten af te wijken van de hoofdregel zoals neergelegd in artikel 237 Rv. Burgy zal daarom als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, te vermeerderen met de door [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] gevorderde wettelijke rente.
5.25.
De kosten aan de zijde van Burgy worden begroot op:
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat
€ 1.086,00(2 punten × € 543,00)
Totaal € 1.390,00
5.26.
De nakosten worden toegewezen als na te noemen, te vermeerderen met de door [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] gevorderde wettelijke rente.
in de vrijwaringszaak
5.27.
Nu de vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar is gebleken, moet de vordering in de zaak in vrijwaring worden afgewezen.
5.28.
[gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, te vermeerderen met de door RvA c.s. gevorderde wettelijke rente.
5.29.
De kosten aan de zijde van RvA c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
€ 1.086,00(2 punten × € 543,00)
Totaal € 1.742,00
5.30.
De nakosten worden toegewezen als na te noemen, te vermeerderen met de door de RvA c.s. gevorderde wettelijke rente.

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak met nummer C/13/684456 / HA ZA 20-541
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt Burgy in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] tot op heden begroot op EUR 1.390,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt Burgy in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Burgy niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.4.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak in vrijwaring met nummer C/13/690349 / HA ZA 20-972
6.5.
wijst de vorderingen af,
6.6.
veroordeelt [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] in de proceskosten, aan de zijde van RvA c.s. tot op heden begroot op EUR 1.742,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.7.
veroordeelt [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde in 20-541 / eiseres in 20-972] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.8.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, mr. E. A. Messer en mr. B. J. M. van de Wetering en in het openbaar uitgesproken op
29 december 2021.