ECLI:NL:RBAMS:2021:7626

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
81/144049-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van voorschriften uit de Warenwet door een rechtspersoon met betrekking tot speeltoestellen

Op 24 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen Sidijk B.V., die werd beschuldigd van het overtreden van voorschriften uit de Warenwet met betrekking tot speeltoestellen. De zaak kwam voort uit een ongeluk op 10 maart 2019 waarbij een zevenjarige jongen ernstig letsel opliep na een val van een springkussen dat door Sidijk B.V. was vervaardigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat Sidijk B.V. niet voldaan heeft aan de veiligheidsnormen, zoals het niet voorzien van het speeltoestel van de juiste serie- of typeaanduiding. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van zwaar lichamelijk letsel door schuld en valsheid in geschrifte. De rechtbank sprak Sidijk B.V. vrij van deze beschuldigingen, maar legde wel een geldboete op van € 750,- voor de overtreding van de Warenwet. De rechtbank benadrukte dat als professionele producent van speeltoestellen, Sidijk B.V. verantwoordelijk is voor de veiligheid van haar producten en dat het niet voldoen aan de wettelijke eisen ernstige gevolgen kan hebben voor de gezondheid en veiligheid van gebruikers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 81.144049.20
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/144049-20
Datum uitspraak: 24 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de zaak tegen:
SIDIJK B.V.
gevestigd op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2021. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Huisman. Namens verdachte waren gemachtigde [naam 3] en de raadsman mr. P. Koops aanwezig.

2.Aanleiding en beschuldiging

Op 10 maart 2019 heeft bij Bal-Lorig Zaandam B.V. (hierna: Bal-Lorig) een ongeluk plaatsgevonden. Hierbij is een zevenjarige jongen, [slachtoffer] , van een springkussen gevallen. Bij hem is een schedelbasisfractuur en een polsfractuur geconstateerd. Naar aanleiding van dit ongeluk heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) een onderzoek ingesteld naar Bal-Lorig en de producent van het springkussen Sidijk B.V. (hierna: Sidijk), verdachte. Dat onderzoek heeft geleid tot vervolging van zowel Sidijk als Bal-Lorig. De zaken tegen de beide rechtspersonen zijn samen op de zitting behandeld. De rechtbank doet vandaag ook uitspraak in de zaak tegen Bal-Lorig met parketnummer 81/041839-20.
Verdachte wordt na wijziging van de tenlastelegging kort gezegd beschuldigd van
1. zwaar lichamelijk letsel door schuld op 3 december 2018; door het zeer onvoorzichtig en nalatig opleveren van een speeltoestel en daarbij niet of onvoldoende zorg te dragen dat bij het installeren van het speeltoestel:
  • de toezichthouders waren geïnformeerd over het gebruik van het speeltoestel;
  • het bodemmateriaal in de opvangzone bestond uit schokabsorberend materiaal;
  • zich geen obstakels bevonden in de valruimte van het speeltoestel
en het speeltoestel niet op zodanige wijze te ontwerpen en vervaardigen dat er geen gevaar zou ontstaan voor de gezondheid van de mens door de wandhoogte gelijk te maken aan de hoogte van de gebruikers;
2. overtreding van artikel 3a van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (hierna: WAS) in 2018/2019 door er als degene die het speeltoestel heeft vervaardigd, voorhanden heeft gehad of verhandeld onvoldoende zorg voor te dragen dat het speeltoestel zo was geïnstalleerd/geïnspecteerd dat bij gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen bestond, door:
  • geen/onvoldoende zorg ervoor te dragen dat het speeltoestel werd geïnstalleerd waar de opvangzone was voorzien van schokabsorberend materiaal;
  • geen/onvoldoende zorg ervoor te dragen dat in de verplichte vrije valruimte zich geen tafels en stoelen bevonden
  • het speeltoestel niet op zodanige wijze te ontwerpen en vervaardigen en van zodanige opschriften te voorzien dat er geen gevaar zou ontstaan voor de gezondheid van de mens door de wandhoogte gelijk te maken aan de hoogte van de gebruikers;
  • het speeltoestel niet te voorzien van de toepasselijke serie- of typeaanduiding.
3. valsheid in geschrifte door opzettelijk op de typeplaat van het speeltoestel het nummer van het certificaat van goedkeuring aan te brengen, terwijl het speeltoestel niet was goedgekeurd.
De tenlastelegging staat in de bijlage.

3.Geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1, eerste gedachtestreepje, op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging onvoldoende specifiek en duidelijk is. In de tenlastelegging is namelijk niet opgenomen op welke onderdelen verdachte tekort zou zijn geschoten in haar instructieverplichting. Dat maakt dat verdachte zich hiertegen niet kan verweren. Dit moet leiden tot nietigheid van de dagvaarding van dit onderdeel van de tenlastelegging. Bij het vierde gedachtestreepje onder feit 1 is niet goed verwezen naar de toepasselijke wetsartikelen. In de genoemde wetsartikelen staat het tenlastegelegde verwijt niet. Daarom moet ook dit onderdeel van de tenlastelegging nietig worden verklaard.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank toetst of verdachte uit de dagvaarding kan opmaken van welke feiten zij wordt verdacht en waarom die feiten strafbaar zijn.
De rechtbank merkt op dat de vermelding van een foutief wetsartikel in het algemeen niet tot nietigheid leidt. Nietigheid komt pas in beeld, indien de combinatie van de tenlastelegging en de foutieve vermelding van een wetsartikel tot een onduidelijk geheel leidt.
De rechtbank vindt de dagvaarding ten aanzien van feit 1, eerste gedachtestreepje, voldoende duidelijk. Verdachte wist waartegen zij zich moest verweren. De bewoordingen, installeren, monteren, plaatsen en instrueren worden geacht duidelijk genoeg te zijn. Verdachte leverde namelijk een product dat zij zelf vervaardigd had en waarvoor regels golden af bij Bal-Lorig. Bij het vierde gedachtestreepje leidt dat het genoemde wetsartikel in samenhang met het dossier niet tot onduidelijkheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding geldig is.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat feit 1 en 2 kunnen worden bewezen. Voor de valsheid in geschrift van feit 3 vraagt hij vrijspraak.
Over feit 2: Uit het dossier blijkt dat rond het springkussen geen schokabsorberend materiaal is aangebracht, terwijl dat volgens de NEN-EN 1176-2008 wel moet. In de valruimte van het springkussen stond een tafel met stoelen, terwijl dit in strijd is met de genoemde NEN-norm. Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte artikel 4 van de WAS heeft overtreden. Uit dit artikel volgt namelijk dat speeltoestellen zo moeten zijn ontworpen en vervaardigd dat zij geen gevaar opleveren voor veiligheid of gezondheid van de mens. De fabrikant heeft een onderzoeksplicht ten aanzien van de veiligheid van het toestel. Uit het dossier blijkt dat de hoogte van de wanden te laag waren voor kinderen van de doelgroep. Dit blijkt ook uit het Rapport speeltoestellen. Hiermee voldeed het toestel niet aan NEN-EN 14960:2013. Het speeltoestel was niet voorzien van het juiste serie- of typeaanduiding. Hiermee heeft verdachte niet voldaan aan artikel 6 van de WAS.
Verdachte heeft het speeltoestel op 3 december 2018, bij het plaatsen van het speeltoestel, voorhanden gehad. Op dat moment waren genoemde normen dus op haar van toepassing. Namens verdachte is verklaard dat het springkussen op dat moment nog gekeurd moest worden. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 3a van de WAS. Op het moment dat zij een kussen plaatst op een locatie die niet voldoet aan de gebruiksnormen, ligt het op haar weg om zeker te stellen dat het springkussen niet gebruikt wordt, voordat deze is gekeurd door een certificerende instelling.
Over feit 1: Er werd onvoldoende toezicht gehouden, er was geen schokabsorberend materiaal aangebracht rondom het springkussen en de wandhoogte was te laag. Door voornoemde handelingen heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld bij het gebruik van het springkussen. De schedelbasisfractuur en polsfractuur die bij het slachtoffer zijn geconstateerd vallen onder de juridische betekenis van zwaar lichamelijk letsel. Dat het slachtoffer zo heeft kunnen vallen is een direct gevolg van het gebrek aan veiligheidsmaatregelen en toezicht door verdachte. Daarom heeft verdachte schuld aan dit zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Verdachte kan hiervoor verantwoordelijk worden gehouden, omdat zij speeltoestellen voor kinderen maakt en levert. Als producent is zij verplicht zorg te dragen voor een verantwoorde aflevering. In dit geval betekent dat ook ervoor zorgen dat het bij de afnemers duidelijk is dat het product in deze staat en op deze locatie niet geschikt is voor gebruik. Door dat niet te doen heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld zodat zij schuld heeft aan dit zwaar lichamelijk letsel. Tussen het plaatsen van de tafels en stoelen in de vrije valruimte en het zwaar lichamelijk letsel kan geen verband worden vastgesteld. Van dit onderdeel van feit 1 moet verdachte worden vrijgesproken.
Over feit 3: Van de valsheid in geschrift moet verdachte worden vrijgesproken. Weliswaar stond het onjuiste certificaatnummer op het springkussen, maar op basis van het dossier kan niet vastgesteld worden dat verdachte dat heeft gedaan met het oogmerk om het als onvervalst te gebruiken.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van alle tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken. Voor feit 1 geldt dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Bij de polsfractuur en de schedelbasisfractuur is geen sprake geweest van een operatie, blijvend letsel of van een langere herstelperiode. Verdachte moet dus van feit 1 worden vrijgesproken.
Voor feit 2 geldt dat verdachte ten aanzien van de eerste twee gedachtestreepjes niet degene is aan wie de norm is gericht (normadressaat), omdat de producent niet degene is die het speeltoestel voorhanden heeft. De verplichting van het derde gedachtestreepje geldt alleen als het platform van het speeltoestel hoger is dan 600 mm. Daarvan is hier geen sprake.
Ten aanzien van het vierde gedachtestreepje heeft raadsman aangevoerd dat het typenummer dat op de typeplaat stond wel degelijk juist was.
Voor feit 3 geldt dat het certificaatnummer niet onjuist was en dus geen sprake is van een valsheid.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak zwaar lichamelijk letsel door schuld (feit 1)
Voor een veroordeling voor dit feit moet bewezen worden dat het (niet) handelen van verdachte heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . In de wet en de rechtspraak is bepaald wat wel en wat niet onder zwaar lichamelijk letsel valt. Daarbij kijkt de rechtbank naar de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De rechtbank vindt het letsel van [slachtoffer] ernstig, met nare gevolgen voor hem, maar het voldoet niet aan de eisen voor zwaar letsel in de juridische betekenis ervan. De rechtbank kan op grond van de stukken vaststellen dat de pols werd gegipst, maar niet dat sprake is geweest van een operatie of ander medisch ingrijpen. Ook kan de rechtbank op basis van de medische stukken niet vaststellen dat volledig herstel niet waarschijnlijk is.
Verdachte wordt dus vrijgesproken van feit 1.
4.3.2.
Gedeeltelijke veroordeling overtreden voorschriften voor speeltoestellen (feit 2)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte het speeltoestel niet heeft voorzien van de toepasselijke serie- of typeaanduiding. Van de rest van de gedachtestreepjes van feit 2 wordt verdachte vrijgesproken.
Het speeltoestel niet voorzien van het toepasselijke serie- of typeaanduiding
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. [1] Op de typeplaat van het springkussen stond het nummer Z-NL-14-11-224563-01-720300507-11. [2] Dit nummer is voordat het toestel was gekeurd aangebracht door [naam 1] . Zij werkte voor verdachte en had als taak om geproduceerde springkussens te laten keuren door keuringsinstanties. Het vermelde nummer verwijst naar een typecertificaat dat op 3 december 2018, de datum waarop het toestel met ingevulde typeplaat bij Bal-Lorig is geleverd, niet van toepassing was op het springkussen. [3]
Dat rechtbank vindt dat verdachte daarmee in strijd met artikel 6 van de WAS heeft gehandeld. Deze gedraging is aan verdachte toe te rekenen, omdat de gedraging plaatsvond in de sfeer van de rechtspersoon. De gedraging is feitelijk verricht door een medewerker van verdachte en het verhandelen van speeltoestellen met typecertificaat is onderdeel van de gebruikelijke bedrijfsvoering van de rechtspersoon.
Schokabsorberend bodemmateriaal: vrijspraak
De verplichting om schokabsorberend materiaal aan te brengen in de vrije valruimte staat in artikel 4.2.8.5.2 NEN-EN 1176-1:2008. Deze verplichting geldt alleen als het speeltoestel een vrije valhoogte heeft van meer dan 600 mm. Volgens artikel 3.6 NEN-EN 1176-1:2008 is de vrije valhoogte de grootste verticale afstand vanaf de duidelijk beoogde lichaamsondersteuning tot de opvangzone daaronder. Met de beoogde lichaamsondersteuning worden de oppervlakken waartoe de toegang wordt aangemoedigd bedoeld.
De rechtbank kan niet vaststellen dat de vrije valhoogte van het springkussen hoger is dan 600 mm. In het dossier komen meerdere hoogtes naar voren. Uit het constructiedossier en de tekening van het springkussen blijkt dat het kussen 600 mm of lager was. Inspecteur [naam 2] van de NVWA heeft het platform van het springkussen hoger dan 600 mm gemeten. Uit het dossier is niet af te leiden hoe de inspecteur de meting heeft uitgevoerd of hoe hoog het platform volgens de inspecteur dan wel was. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat verdachte bij dit springkussen verplicht was de vrije valruimte eromheen van schokabsorberend bodemmateriaal te voorzien. Verdachte wordt van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken. De rechtbank komt dus niet toe aan de vraag of deze bepaling gericht is op handelingen of nalaten door verdachte.
Tafels en stoelen in de vrije valruimte: vrijspraak
Artikel 15 van de WAS houdt een verplichting in voor degene die het speeltoestel voorhanden heeft. Dit artikel is opgenomen onder het hoofdstuk 4, genaamd ‘verkeer en gebruik’. De rechtbank vindt net als de raadsman dat deze bepaling zich niet richt tot de producent van het speeltoestel. Weliswaar zijn er momenten dat de producent het speeltoestel voorhanden heeft, bijvoorbeeld bij het maken en plaatsen daarvan, maar de regels in dit hoofdstuk zijn kennelijk gericht op degene die het toestel als gebruiker/exploiteur voorhanden heeft. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Te hoge wanden: vrijspraak
Uit artikel 4.2.9 van de NEN-EN 14960:2013 volgt dat het verplicht is om een opblaasbaar speeltoestel met een hoogte van tussen de 0,6 m en 3,0 m te voorzien van wanden zo hoog als de maximale gebruikerslengte. Zoals hiervoor over schokabsorberend bodemmateriaal overwogen kan de rechtbank niet vaststellen dat het platform van het springkussen hoger was dan 0,6 m. Daarom geldt deze verplichting niet voor verdachte en wordt zij ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
4.3.3.
Vrijspraak van valsheid in geschrift (feit 3)
Net als de officier van justitie en de raadsman vindt de rechtbank feit 3 niet bewezen, omdat niet kan worden bewezen dat Sidijk oogmerk had om van deze valsheid gebruik te maken. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 2
In 2018 te Zaandam, als degene die het opblaasbaar speeltoestel met serienummer 181831.10/05.08.008 heeft vervaardigd en verhandeld, het speeltoestel niet heeft voorzien van het toepasselijke serie- of typeaanduiding, immers, op voornoemd speeltoestel stond op het typeplaat het certificaat van (goed)keuring met het nummer Z-NL-14-11-224563-01-720300507-11 vermeldt, terwijl dit certificaat van goedkeuring niet van toepassing was op het daarop aangebrachte speeltoestel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een geldboete van € 45.000,- waarvan € 25.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar voor feit 1. Voor feit 2 heeft de officier van justitie een geldboete van € 5.000,- gevorderd.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de door de officier van justitie gevorderde geldboetes flink te matigen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de bedrijfsomstandigheden en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overtreding van Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen. Als professionele producent van speeltoestellen had verdachte ervoor moeten zorgen dat de juiste gegevens op het typeplaatje vermeld waren. Door een certificaatnummer in te vullen terwijl het speelkussen nog niet gecertificeerd was, heeft verdachte vooruitgelopen op een keuring en certificering en daarmee de strikte regels die zien op het bewaken van de gezondheid en veiligheid van personen ondermijnd.
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken aan rechtspersonen zijn opgelegd. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte sinds het ongeluk haar protocollen heeft aangescherpt om incidenten in de toekomst te voorkomen.
De rechtbank vindt een geldboete van € 750,- passend.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 3 a, 5 en 6 van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen;
- 5 van de Warenwet;
- artikel 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- artikel 23 (oud) en 51 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 2:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 5 van de Warenwet, begaan door een rechtspersoon.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
Sidijk B.V., daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde tot een geldboete van
€ 750,00(zevenhonderdvijftig euro).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. C. Wolswinkel en S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2021.

Voetnoten

1.In de volgende voetnoten wordt steeds verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier. Het gaat daarbij steeds om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal met proces-verbaalnummer 2019/270231151/21102 van 29-1-2020, p. 2-3.
3.Proces-verbaal van verhoor [naam 3] namens Sidijk B.V., AMB-001, p. 21.