ECLI:NL:RBAMS:2021:7622

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
13/285414-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in woninginbraakzaken met betrekking tot meerdere feiten en pogingen tot inbraak

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1995, die werd beschuldigd van meerdere woninginbraken en pogingen daartoe. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1, 2, 4 en gedeeltelijk van feit 5, maar heeft hem wel veroordeeld voor het medeplegen van een woninginbraak (feit 3) en twee pogingen daartoe (feit 5). De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering voor de vrijgesproken feiten onvoldoende was, met name vanwege de onbetrouwbaarheid van de camerabeelden en de herkenningen door verbalisanten. Voor feit 3, de woninginbraak op 7 april 2020 in Amersfoort, was er echter voldoende bewijs, waaronder een herkenning door getuigen en de link met een gehuurde auto. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank weegt de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/285414-20
Datum uitspraak: 22 december 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Urbanus, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – samengevat – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1.
medeplegen van een woninginbraak op 29 januari 2020 te Rotterdam;
2.
medeplegen van een woninginbraak op 6 februari 2020 te Zaandam;
3.
medeplegen van een woninginbraak op 7 april 2020 te Amersfoort;
4.
medeplegen van een woninginbraak op 4 september 2020 te Sassenheim;
5.
medeplegen van meerdere pogingen tot woninginbraak op 12 februari 2020 en/of 11 mei 2020 te Rotterdam en/of Zaandam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage 1en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
In alle zaken is aangifte gedaan van woninginbraak dan wel een poging daartoe. De aangiften worden ondersteund door meerdere herkenningen van verbalisanten, veelal gedaan op basis van de bewegende beelden of op basis van foto’s (stills) daarvan. De officier van justitie ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de op ambtseed- of belofte opgemaakte prosessen-verbaal waarin verdachte wordt herkend. In meerdere zaken worden de herkenningen op hun beurt weer ondersteund door ander (objectief) bewijs.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van het bewijs heeft de raadsvrouw in zijn algemeenheid drie punten naar voren gebracht.
Ten eerste heeft de raadsvrouw bepleit dat de herkenningen van verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn. Hiertoe heeft de raadsvrouw onder meer aangevoerd dat de foto’s en/of de beelden veelal van onvoldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te kunnen baseren en dat de medeverdachten van een aantal feiten zijn vrijgesproken, omdat de rechtbank in die vonnissen tot de conclusie kwam dat vanwege de slechte kwaliteit de door de verbalisanten gedane herkenningen niet konden worden getoetst. Ook heeft de raadsvrouw in dit kader aangevoerd dat de herkenningen zijn opgemaakt nadat de zaak is geselecteerd als onderdeel uitmakend van een serie inbraken gepleegd door een dadergroep bestaande uit een vaste kern verdachten. Daar komt bij dat de herkenningen steeds door dezelfde verbalisanten zijn opgemaakt, dat zij steeds nagenoeg dezelfde tekst gebruiken en dat bij bepaalde herkenningen verbalisanten daar specifiek om zijn verzocht of de herkenningen zijn gedaan nadat zij al medeverdachten hadden herkend.
Ten tweede heeft de raadsvrouw bepleit dat niet in alle gevallen de op de beelden zichtbare en door verbalisanten herkende personen kunnen worden gekoppeld aan de datum en tijd van de ten laste gelegde (poging tot) woninginbraak.
Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit dat in nagenoeg alle zaken geen ander (objectief) steunbewijs is op basis waarvan verdachte op de plaats delict kan worden geplaatst.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Algemene overweging
Verdachte wordt verdacht van het medeplegen van vier voltooide woninginbraken en drie pogingen daartoe. De rechtbank stelt ten aanzien van deze ten laste gelegde feiten vast dat het bewijs naast de aangiften voor een belangrijk deel berust op camerabeelden en de herkenningen door diverse verbalisanten van verdachte als zijnde één van de personen op deze beelden. De bewegende beelden zijn door het Openbaar Ministerie aan de rechtbank verstrekt en de rechtbank heeft deze ook gezien.
Met betrekking tot herkenningen op camerabeelden stelt de rechtbank voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de beoordeling van die herkenningen. Dit geldt te meer als deze herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen. Het komt er bij de beoordeling van het bewijs op aan dat kan worden getoetst of de aan de hand van foto’s of beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning zijn de volgende elementen van belang. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de camerabeelden of stills daarvan, voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Hierbij is van belang wat de mate van kwaliteit van de beelden is en in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een herkenning aan het gezicht heeft onmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek en de meeste mensen zijn uitstekend in staat gezichten te herkennen. Het tweede beoordelingselement staat daarmee in nauw verband, namelijk hoe goed de herkenner verdachte kent. Hoe beter men verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht daarvan is. Ten slotte dient de rechtbank te bekijken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken.
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van de betrouwbaarheid van de herkenningen van verdachte door de verbalisanten enkele legitieme punten naar voren gebracht. De aangevoerde punten maken echter naar het oordeel van de rechtbank niet op voorhand dat de herkenningen als onbetrouwbaar ter zijde dienen te worden geschoven. Wel onderstrepen deze punten nogmaals dat met herkenning behoedzaam om dient te worden gegaan. De rechtbank heeft, waar relevant, de aangevoerde punten meegewogen in haar beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen bij elk specifiek ten laste gelegd feit. De omstandigheid of de medeverdachte(n) eerder zijn vrijgesproken dan wel juist veroordeeld, vindt de rechtbank daarbij minder relevant omdat ten aanzien van de herkenningen steeds zal worden bekeken of die ten aanzien van deze verdachte betrouwbaar kunnen worden geacht.
De rechtbank is tot het volgende oordeel gekomen.
4.3.2
Vrijspraak voor de feiten 1, 2, 4 en gedeeltelijke vrijspraak feit 5
4.3.2.1 Ten aanzien van feit 1, medeplegen van een woninginbraak op 29 januari 2020 aan [adres 1] te Rotterdam
Uit de aangifte van [aangever 1] blijkt dat er op 29 januari 2020 tussen 11.50 uur en 12.40 uur is ingebroken in zijn woning op de zevende etage aan [adres 1] te Rotterdam waarbij diverse goederen zijn weggenomen. Het slot van de voordeur is kapot gemaakt. Op de camerabeelden van die dag is – kort samengevat – te zien dat om 13.08 uur (werkelijke tijd 12.08 uur) [1] vier mannen bij de toegangsdeur van het appartementencomplex verschijnen en dat één van de mannen tweemaal een duwende beweging maakt waarna de deur opengaat en drie van de vier mannen naar binnen lopen. Vervolgens is op de camerabeelden die zicht geven op de lift te zien dat de drie mannen om 13.08 uur (werkelijke tijd 12.08 uur) in de lift stappen. Om 13.26 uur (werkelijke tijd 12.26 uur) lopen de drie mannen het complex uit en één van de mannen heeft een blauwe tas bij zich. Verder wordt gezien dat de vier mannen in een zwarte auto stappen en samen wegrijden.
Verdachte is op basis van de beelden door drie verbalisanten herkend als zijnde de persoon die zich linksachter in de auto bevond waarin de vier mannen wegreden. Die persoon is slechts korte tijd en alleen op dat moment in beeld, terwijl daarbij alleen diens gezicht, op vrij grote afstand, zichtbaar is. Gelet op het vluchtige karakter van die beelden en de beperkte persoonskenmerken die zichtbaar zijn vindt de rechtbank dat de beelden van deze persoon onvoldoende zijn om een betrouwbare herkenning op te kunnen baseren. Nu het dossier geen ander bewijs bevat voor betrokkenheid van verdachte bij de onder 1. ten laste gelegde woninginbraak, wordt verdachte hiervan vrijgesproken.
4.3.2.2 Ten aanzien van feit 2, medeplegen van een woninginbraak op 6 februari 2020 aan de [adres 2] te Zaandam
Uit de aangifte van [aangever 2] blijkt dat er op 6 februari 2020 tussen 08.30 uur en 21.45 uur een inbraak is gepleegd in zijn woning gelegen op de twaalfde etage van het appartementencomplex aan de [adres 2] te Zaandam. Op camerabeelden van het noodtrappenhuis is te zien dat drie mannen om 15.22 uur het complex betreden, om 15.26 uur de lift pakken naar de twaalfde etage waar de lift langere tijd stil staat en dat de drie mannen om 15.39 uur de trap aflopen bij het noodtrappenhuis waarbij één van de mannen een tas in zijn hand heeft die hij eerder niet had. Verdachte is door vijf verbalisanten herkend als één van de drie mannen.
De rechtbank stelt vast dat de persoon op de beelden die door de verbalisanten is herkend als zijnde verdachte, telkens zijn hand voor zijn gezicht houdt. Hierdoor zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende persoonskenmerken zichtbaar zijn om een betrouwbare herkenning op te kunnen baseren. Gelet op het ontbreken van ander bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de onder 2. ten laste gelegde woninginbraak, zal hij van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.2.3 Ten aanzien van feit 4, medeplegen van een woninginbraak op 4 september 2020 aan de [adres 3] te Sassenheim
Uit de aangifte van [aangeefster 1] blijkt dat er op 4 september tussen 10.00 uur en 15.00 uur is ingebroken in haar woning aan de [adres 3] in Sassenheim. Aangeefster heeft in de ochtend haar woning verlaten. Aangeefster wordt in de middag gebeld door haar moeder dat zij buiten het cilinderslot met de sleutel erin ziet liggen. Op de camerabeelden van de buren is te zien dat op 4 september 2020 om 13.21 uur twee mannen het pad naar de achterzijde van de woning inlopen. Deze mannen zijn eerder die dag rond 12.55 uur ook al gezien, terwijl zij langs het pad lopen en hun blik richtten op de woning. Om 13.34 uur komen beide mannen het pad weer uitlopen en verdwijnen uit beeld. Verdachte is door twee verbalisanten herkend als één van de twee mannen die op de beelden te zien is.
De rechtbank overweegt dat de beelden duidelijk zijn en voldoende persoonskenmerken bevatten om een betrouwbare herkenning op te kunnen baseren. Verdachte is herkend door twee verbalisanten die verdachte persoonlijk kennen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze herkenning te twijfelen. Verdachte heeft geen verklaring willen geven over zijn aanwezigheid aldaar. De rechtbank stelt echter vast dat de aangifte een tijdspanne van maar liefst vijf uur openlaat, waarbinnen de inbraak heeft kunnen plaatsvinden. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt niet duidelijk of de beelden voor deze gehele tijdspanne zijn bekeken of alleen de beelden rond het middaguur waarop de twee personen, waaronder verdachte, te zien zijn. Bovendien grenst het pad waarop zij zijn gezien aan meer woningen dan enkel en alleen de woning van aangeefster. Niet blijkt uit het dossier dat de twee personen de enige personen zijn geweest die binnen het tijdsbestek van de inbraak daar hebben gelopen en ook kan op basis van het dossier niet worden uitgesloten dat zij wellicht een andere woning hebben bezocht. Nu niet kan worden vastgesteld dat de twee personen op de beelden ook de daders zijn van de woningbraak, wordt verdachte vrijgesproken van de onder 4. ten laste gelegde woninginbraak.
4.3.2.4 Ten aanzien van feit 5, poging tot medeplegen van een woninginbraak op 11 mei 2020 aan de [adres 4] te Zaandam
Uit de aangifte van [aangever 3] blijkt dat er op 11 mei 2020 om 19.56 uur geprobeerd is in te breken in zijn woning gelegen op de negende verdieping van een flatgebouw aan de [adres 4] in Zaandam. Aangever heeft verklaard dat hij om 19.56 uur naar zijn woning is gelopen en daar twee personen bij zijn deur zag staan. Hij had een half uur daarvoor zijn woning verlaten en afgesloten. Toen aangever bij zijn deur aankwam, zag hij een schroef in het cilinderslot zitten. Op de camerabeelden van de hal en de lift is te zien dat twee personen om 19.23 uur in de lift bij ingang noord van het flatgebouw stappen, om 19.24 uur op de negende verdieping uitstappen, om 19.25 uur weer de lift pakken naar de begane grond, om 19.29 uur in de lift bij ingang zuid stappen en daar bij de negende verdieping uitstappen en naar het bel bord lopen. Verdachte is door vijf verbalisanten herkend als één van de twee personen op die beelden.
De rechtbank overweegt dat de beelden duidelijk zijn en voldoende persoonskenmerken bevatten om een betrouwbare herkenning op te kunnen baseren. Verdachte is herkend door meerdere verbalisanten die verdachte persoonlijk kennen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze herkenning te twijfelen. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte in ieder geval in de buurt van de woning van aangever is geweest. Desalniettemin vindt de rechtbank dat dat onvoldoende bewijs is om vast te kunnen stellen hij zich schuldig heeft gemaakt aan de inbraak. De rechtbank is namelijk van oordeel dat niet vast kan worden gesteld dat de twee personen die op de beelden te zien zijn (waaronder verdachte), die om 19.29 uur uit de lift op de negende verdieping stappen ook daadwerkelijk de personen zijn die door aangever zijn overlopen en geprobeerd hebben in zijn woning in te breken. Weliswaar heeft aangeefster een signalement gegeven waar verdachte binnen past, maar door haar is slechts een zeer algemeen signalement van de mannen gegeven. Daarbij gaat het om een tijdsbestek van ongeveer een half uur en op basis van het dossier is het onduidelijk waar de twee personen die op de beelden in de lift te zien zijn, (ver)blijven en of zij de enige personen zijn die in dit tijdsbestek naar de negende verdieping zijn gegaan. Verdachte wordt daarom van dit onderdeel van feit 5 vrijgesproken.
4.3.3
Bewezenverklaring van de feiten 3 en 5
4.3.3.1. Ten aanzien van feit 3, medeplegen van een woninginbraak op 7 april 2020 aan de [adres 5] te Amersfoort
Uit de aangifte van [aangeefster 2] blijkt dat als zij op 7 april 2020 om 11.30 uur terugkomt bij haar appartement zij niet naar binnen kan, omdat de cilinder van het slot van de voordeur kapot is. Aangeefster haalt de buurman erbij en terwijl zij daar samen voor de deur staan, gaat de deur open en komen er twee donkergekleurde mannen uit de woning van aangeefster die snel via het trappenhuis naar beneden gaan. De woning is overhoop gehaald en er zijn meerdere goederen weggenomen, waaronder sieraden.
Verbalisant [verbalisant] heeft op 7 april 2020 om 11.35 uur een melding gekregen naar de [adres 5] in Amersfoort te gaan in verband met een woninginbraak. Dit is vlak nadat aangeefster heeft verklaard overlopen te zijn. Ter plaatse heeft de verbalisant met twee getuigen gesproken die hem hebben verteld dat zij zojuist twee mannen uit het flatgebouw zagen rennen en dat zij zagen dat de mannen in een auto (Audi Q2) met het kenteken [kenteken] stapten waarna de auto snel wegreed. Uit onderzoek naar deze auto is gebleken dat de auto vanaf 6 april 2020 door verdachte is gehuurd bij [bedrijf] . Verdachte heeft desgevraagd niet weersproken dat hij deze auto heeft gehuurd, maar heeft hier verder geen verklaring voor willen geven en zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Een buurtbewoner, die twee flats verderop woont, heeft op de ochtend van de inbraak een foto gemaakt van twee mannen die op straat liepen en haar opvielen omdat zij hen nooit eerder had gezien. Deze foto bevindt zich in het dossier. Twee verbalisanten herkennen op deze foto één van de twee personen als verdachte.
De rechtbank acht op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden tot de bewezen dat verdachte zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan de onder 3. ten laste gelegde woninginbraak. Deze conclusie rust in overwegende mate op de link tussen verdachte en de auto waarin de daders van de inbraak wegrijden. De herkenning van verdachte op de foto die een buurtbewoner heeft gemaakt van twee personen die dezelfde ochtend in de buurt waren, geldt daarbij als ondersteuning voor die link. De rechtbank ziet overigens, anders dan de verdediging, geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van die herkenningen te twijfelen.
4.3.3.2 Ten aanzien van feit 5, medeplegen van poging tot een woninginbraak op 12 februari 2020 aan de [adres 6] te Rotterdam
Uit de aangifte van [aangever 4] blijkt dat op 12 februari 2020 tussen 13.21 uur en 13.33 uur geprobeerd is om in het breken in zijn woning op de vijfde etage van het appartementencomplex aan de [adres 6] in Rotterdam. Aangever hoort om 13.30 uur dat er wordt aangebeld bij het bellentableau in de ingang van het complex. Omdat hij niemand verwacht, reageert hij niet. Vervolgens hoort hij dat er wordt aangebeld bij zijn voordeur. Aangever hoort dat er aan het slot van de deur wordt gerommeld. Via het spionnetje ziet hij drie mannen die hij niet kent. Als aangever tegen de mannen roept dat ze weg moeten gaan, rennen ze weg. In het slot van de voordeur blijkt een schroef te zitten. Op de camerabeelden van die dag is te zien dat twee mannen het appartementencomplex binnenkomen en dat één van de mannen om 13.30 uur (werkelijke tijd) beneden in de hal bij het bellentableau aanbelt. De mannen lopen naar buiten en om 13.31 uur belt de man die eerder aanbelde nogmaals aan op het bellentableau aan de buitenzijde van het complex. Om 13.33 uur zijn drie mannen in de hal van het complex te zien en één van de mannen haalt een schroevendraaier uit de tas van één van de anderen. Om 13.35 uur gaan de drie mannen het complex binnen door de schuifdeur aldaar vermoedelijk open te breken met de schroevendraaier. Vervolgens is te zien dat de mannen om 13.39 uur het pand rennend verlaten. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de mannen die te zien zijn op de camerabeelden de daders zijn van de poging inbraak.
Op de camerabeelden is ook te zien dat één van de mannen aan het roken is (13.31 uur), zijn peuk uitmaakt (13.33 uur) en weggooit in de plantenbak voor het appartementencomplex. Door de politie is een sigarettenpeuk uit deze plantenbak veiliggesteld. Die is door het NFI onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat het DNA-spoor op de sigarettenpeuk matcht met het DNA profiel van verdachte. De rechtbank leidt uit deze bevindingen af dat verdachte de persoon is die buiten een sigaret staat te roken kort voor hij het appartementencomplex ingaat en dus één van de daders is van de poging inbraak.
De rechtbank vindt steun voor die constatering in de herkenning van verdachte door drie verbalisanten herkend als zijnde één van de drie mannen die op de camerabeelden is te zien. De rechtbank overweegt dat de beelden duidelijk zijn en dat voldoende persoonskenmerken zichtbaar zijn om een (gezichts)herkenning op te kunnen baseren. Het enkele feit dat bij de verbalisanten vooraf informatie over verdachte bekend zou zijn, ontkracht naar het oordeel van de rechtbank niet de betrouwbaarheid van de gedane herkenningen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de peuk verdachte niet linkt aan de plaats van de inbraak, nu er misschien meerdere peuken in de plantenbak lagen. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de veronderstelling en daar komt bij dat verdachte geen verklaring heeft willen geven voor het aantreffen van zijn sigarettenpeuk op die plek. De rechtbank vindt op basis van het voorgaande bewezen dat verdachte samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot woninginbraak aan de [adres 6] in Rotterdam.
4.3.3.3 Ten aanzien van feit 5, medeplegen van poging tot een woninginbraak op 12 februari 2020 aan de [adres 7] te Rotterdam
Uit de aangifte van [aangever 5] blijkt dat op 12 februari 2020 tussen 12.00 uur en 23.00 uur geprobeerd is in te breken in de woning gelegen op de elfde etage aan het [adres 7] te Rotterdam. Bij thuiskomst zag aangever dat het slot van zijn deur eruit was geboord en dat de cilinder daarvan in de gang van zijn woning lag. Het andere slot was nog dicht. Uit de camerabeelden blijkt dat om 12.55 uur drie mannen via de ingang van het appartementencomplex binnen lopen en dat zij de lift instappen. De verbalisant die de camerabeelden heeft bekeken, heeft ook de beelden bekeken van de poging tot woninginbraak rond 13.30 uur bij de broer van aangever [aangever 5] ( [aangever 4] woonachtig op de [adres 6] in Rotterdam) en constateert dat de personen op die beelden dezelfde personen zijn als op de beelden van poging tot woninginbraak in de woning aan het [adres 7] .
De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden van voldoende kwaliteit zijn om te kunnen vaststellen dat de personen die daarop zichtbaar zijn dezelfde personen zijn als die te zien zijn op de beelden van de poging tot woninginbraak aan de [adres 6] in Rotterdam. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat er slechts een kort tijdsverloop zit tussen beide gebeurtenissen en dat de adressen zich op korte afstand van elkaar bevinden. Gelet op hetgeen ten aanzien van de herkenningen van verdachte op basis van de beelden onder 4.3.3.2 is overwogen, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot woninginbraak aan de [adres 7] te Rotterdam.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 3:
op 7 april 2020 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, in een woning aan de [adres 5] , alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten van de rechthebbende bevonden, sieraden, die toebehoorden aan [aangeefster 2] , hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 5:
op 12 februari 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om in een woning aan de [adres 6] en [adres 7] , goederen, die toebehoorden aan een andere dan aan verdachte en zijn mededaders, te weten aan [aangever 4] en [aangever 5] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, naar die woningen zijn gegaan en cilindersloten hebben geforceerd met gereedschap, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar

7.Motivering van de straffen

7.1
Strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de eis van de officier van justitie te matigen en meer aansluiting te zoeken bij de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd. Verdachte heeft bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis een belofte gedaan en deze is hij nagekomen. Verdachte heeft zijn ingeslagen positieve weg voortgezet.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een woninginbraak en twee pogingen tot woninginbraak. Dit zijn zeer vervelende en hinderlijke feiten. Het treft slachtoffers daar waar zij zich veilig zouden moeten voelen. Verdachte heeft aangetoond dat hij geen enkel respect heeft voor de bezittingen van anderen en dat hij geen rekening houdt met de gevoelens van onveiligheid die hij en zijn medeverdachten met hun handelen veroorzaken.
7.3.2
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 11 november 2021, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor inbraak.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 11 januari 2021, opgemaakt door [naam] . Ter zitting is de toezichthouder van verdachte, [naam toezichthouder] , telefonisch gehoord. [naam toezichthouder] heeft verklaard dat het advies van de reclassering ten aanzien van de eventueel op te leggen straf is komen te vervallen. De reclassering adviseert nu een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Er heeft geen delictanalyse plaatsgevonden, omdat verdachte ontkent. Verdachte heeft het afgelopen jaar en daarvoor meegewerkt aan alle voorwaarden. De ambulante behandeling is positief afgerond. Uit het IQ-onderzoek kwam een gemiddelde score; alleen op het gebied van plannen scoorde verdachte beneden gemiddeld. Daarnaast heeft verdachte meegewerkt aan schuldhulpverlening en is hij onder bewind gesteld. De bewindvoering zal binnenkort worden beëindigd, omdat verdachte wil starten met een opleiding en hij tijdens het bewind geen (leen)schuld mag aangaan. Verdachte heeft wel werk. Hij is niet verslaafd. Ook is gekeken naar de mogelijkheid van begeleid wonen en verdachte is in dat kader op meerdere plekken aangemeld, maar hiervoor te goed bevonden en daarom afgewezen. Verdachte wordt in staat geacht om, eventueel met hulp van zijn moeder, zelfstandig zijn leven vorm te geven. Op dit moment is er geen, althans onvoldoende, hulpvraag voor (nieuw) reclasseringstoezicht.
7.3.3
Straffen
De rechtbank is tot een andere bewezenverklaring gekomen dan de officier van justitie en zal reeds om die reden afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank stelt voorop dat gelet op de ernst van de feiten, het medeplegen en de omstandigheid dat sprake is van recidive, de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters van Strafsectoren (LOVS), uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien tot twaalf maanden. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken en deels voor een andere strafmodaliteit te kiezen.
Verdachte heeft verklaard afstand te hebben genomen van zijn verleden en zijn leven te willen beteren. Deze belofte heeft hij bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, ruim een jaar geleden, gedaan. Verdachte is sindsdien niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie en in die zin is er sprake van een kantelpunt. Daarnaast komt uit de telefonische toelichting van toezichthouder [naam toezichthouder] naar voren dat verdachte zich inderdaad het afgelopen jaar in positieve zin heeft ontwikkeld. Ondanks dat de rechtbank de zwijgende houding van verdachte ter zitting moeilijk te verenigen vindt met zijn stelling dat hij zijn leven wil beteren en afstand heeft genomen van zijn verleden, is de rechtbank van oordeel dat zijn positieve ontwikkeling niet moet worden doorkruist door de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel is een forse – en tevens maximaal op te leggen – taakstraf en een korte voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2, 4 en 5 (gedeeltelijk) ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 en 5 (gedeeltelijk) ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 5:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2021.
[--]

Voetnoten

1.Uit het dossier blijkt dat de tijd op de camerabeelden overeenkomst met de zomertijd (p. 89). Dat betekent dat de aangegeven tijden bij de camerabeelden bezien moeten worden als zijnde een uur vroeger.