ECLI:NL:RBAMS:2021:7619

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
13/009665-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling op station Amsterdam Bijlmer Arena met vrijspraak voor poging tot doodslag en zware mishandeling

Op 22 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 april 2018, na afloop van een concert op station Amsterdam Bijlmer Arena. De verdachte zou geprobeerd hebben [aangever 1] van het leven te beroven door hem een vuistslag te geven, waardoor deze op de spoorrails viel. Daarnaast zou hij ook [aangever 2] en [aangever 3] hebben mishandeld. Tijdens de zitting op 8 december 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag en zware mishandeling niet bewezen kon worden, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzet had op de dood of zwaar lichamelijk letsel van [aangever 1]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze feiten, maar vond wel bewezen dat hij [aangever 1] had mishandeld door hem een vuistslag te geven. De rechtbank legde een geldboete op van €750,- en kende een gedeeltelijke schadevergoeding toe aan de benadeelde partij [aangever 1]. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer, omdat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij zijn vrouw moest beschermen tegen een onmiddellijke dreiging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, maar dat de omstandigheden van het geval, waaronder de tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn, in strafverzachtende zin meegewogen moesten worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/009665-19
Datum uitspraak: 22 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. F.R. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rasterhoff, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1]

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij, telkens op of omstreeks 15 april 2018 te Amsterdam:
1.
geprobeerd heeft [aangever 1] van het leven te beroven door hem een vuistslag tegen het hoofd te geven waardoor hij op de spoorrails is gevallen en deze [aangever 1] vervolgens heeft belemmerd het perron op te klimmen door een trappende beweging te maken richting zijn hoofd.
Subsidiair is dit tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling Meer subsidiair is mishandeling ten laste gelegd.
2.
[aangever 2] en [aangever 3] heeft mishandeld door [aangever 2] een vuistslag in het gezicht te geven en [aangever 3] een of meerdere vuistslagen in het gezicht te geven en hem in zijn rechterzij te trappen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage 1en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de onder 1. primair en 2. ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de aangiften van [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] (verder: [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] ). Deze verklaringen zijn betrouwbaar, omdat deze qua strekking met elkaar overeenkomen. Daarnaast hebben de objectieve getuige [getuige] en andere getuigen over het gedrag van verdachte verklaard: “Hij vliegt iedereen aan en slaat vanuit het niets”. [aangever 1] is door de vuistslag van verdachte op het spoor terechtgekomen. Dit is ook te zien op de beelden.
Niet is gebleken dat er sprake was van een noodweersituatie. Niet is komen vast te staan dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de vrouw van verdachte of een dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding. Verdachte zegt dat hij de doodsangst in de stem van zijn vrouw hoorde, maar zij heeft het erover dat ze emotioneel was. Verdachte is zonder te vragen wat er dan aan de hand was met gebalde vuisten het perron opgestormd en achter [aangever 1] aangegaan. Verdachte viel [aangever 1] aan en daarom gaf [aangever 1] hem een klap. Vervolgens heeft verdachte [aangever 1] in de buurt van het perron en wachtend op een trein een klap tegen zijn hoofd gegeven, waardoor [aangever 1] is gevallen en op het spoor terecht is gekomen. Daarna richtte verdachte zich op de anderen. Verdachte was steeds de agressor. Het feit dat de schoppende beweging niet op de beelden staat, is niet relevant. Deze gedraging wordt namelijk ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] .
Door [aangever 1] in de buurt van een treinrails te slaan in de richting van de rails heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [aangever 1] op de rails terecht zou komen en daarmee ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat [aangever 1] bij een botsing met een trein zou komen te overlijden. Dit is een niet hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid. Ook niet bij verminderende snelheid, zoals bij het binnenrijden van het station. Toen [aangever 1] op het perron probeerde te klimmen heeft verdachte hem teruggeschopt, waardoor hij weerloos op het spoor bleef liggen. Dit is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het intreden van de dood, dat de ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen.
Ten aanzien van de onder 2. ten laste gelegde mishandeling van [aangever 2] en [aangever 3] bevat het dossier steunbewijs voor de aangiften. Er is sprake van pijn en letsel.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van de onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van deze feiten gedeeltelijke vrijspraak bepleit van het schoppen richting het hoofd van [aangever 1] . Meer subsidiair heeft de raadsman vrijspraak althans ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat er sprake is van (putatief) noodweer(exces).
Verdachte heeft [aangever 1] een klap gegeven, maar hij had geen opzet op de dood of zware mishandeling. Dat [aangever 1] op het spoor terecht is gekomen, levert niet meteen de aanmerkelijke kans op de dood op. Het was rond middernacht en er was net een trein vertrokken. Mocht er al sprake zijn van een aanmerkelijke kans, dan heeft verdachte deze aanmerkelijke kans niet bewust aanvaard. Verdachte heeft [aangever 1] met zijn hand geslagen en [aangever 1] stond niet dicht bij de rand van het perron. [aangever 1] is ongelukkig ten val gekomen en op het spoor beland. Verdachte heeft dit niet voorzien en niet gewild.
Dat verdachte [aangever 1] een trap richting zijn hoofd heeft gegeven, waardoor [aangever 1] werd belemmerd het spoor op te klimmen, kan niet worden bewezen. Op de beelden is het niet te zien en [aangever 1] zelf heeft er niets over verklaard. Getuigen [getuige] en [aangever 3] verklaren er wel over, maar tegenstrijdig. [getuige] heeft verklaard dat verdachte [aangever 1] vol in zijn gezicht schopte en [aangever 3] heeft verklaard dat verdachte een schoppende beweging maakte, maar dat deze niet raak was. Ook is het moment waarop volgens de getuigen zou zijn geschopt, chronologisch moeilijk te verenigen met wat er te zien is op de beelden.
Verdachte handelde ter verdediging van zijn vrouw. Zij heeft hem in paniek opgebeld, omdat zij werd lastiggevallen door een groep jongens. Toen verdachte het perron opkwam, heeft hij de jongens eerst geroepen en zag hij dat ze nog steeds dicht om zijn vrouw stonden. Zijn vrouw was overstuur. Dat verdachte tussen beiden is gesprongen en de jongens heeft weggeduwd is proportioneel. Vervolgens is verdachte - en dat deel is niet te zien op de beelden - eerst geslagen door [aangever 1] . Hierop heeft verdachte teruggeslagen. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, omdat hij doorging terwijl [aangever 1] inmiddels op enige afstand van zijn vrouw stond en zijn vrouw verdachte ook probeerde te sussen, dan is er sprake van noodweerexces als gevolg van die hevige gemoedsbeweging. Die gemoedsbeweging is veroorzaakt door de bedreigende situatie, waarin verdachte en zijn vrouw zich bevonden door het aantreffen van zijn emotionele vrouw en de klap die hij zelf kreeg.
Daarnaast heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onder 2. ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs is.
Op de beelden is te zien dat verdachte, nadat [aangever 1] op het spoor is gevallen, achter iemand aangaat. Onduidelijk is echter wie dat is. Verder is er niemand anders die heeft verklaard dat [aangever 2] is geslagen. Er is geen sprake van pijn en de letselfoto’s zijn onduidelijk. Het trappen in de zij van [aangever 3] en het geven van vuistslagen op zijn hoofd is niet te zien op de beelden en niemand anders heeft hierover verklaard. Een letselverklaring van de gestelde hersenschudding ontbreekt.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
4.3.1
Feiten en omstandigheden
Verdachte heeft rond middernacht op 14 april 2018, na afloop van het concert Holland Zingt Hazes, op het station Amsterdam Bijlmer Arena ruzie gekregen met een groep mannen waaronder aangever [aangever 1] . Vaststaat dat verdachte op enig moment op het perron een vuistslag in het gezicht van [aangever 1] heeft gegeven en dat [aangever 1] daarna is gevallen en op het spoor is beland. [aangever 1] heeft hierdoor pijn aan zijn hoofd en een lichte verwonding aan zijn neus opgelopen.
4.3.2
Vrijspraak poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling van [aangever 1] (feit 1, primair en subsidiair)
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte, een trappende beweging richting het hoofd van [aangever 1] zou hebben gegeven, waardoor [aangever 1] werd belemmerd het perron op te klimmen. Verdachte ontkent te hebben geschopt. Een dergelijke trap staat niet op de beelden en [aangever 1] zelf heeft er niets over verklaard. Er zijn twee getuigen die hebben verklaard over het schoppen. Getuige [getuige] heeft verklaard dat [aangever 1] op het perron probeerde te klimmen en dat verdachte hem toen vol in zijn gezicht heeft getrapt. Getuige [aangever 2] heeft verklaard dat [aangever 1] opstond en dat verdachte een schoppende beweging met zijn been maakte richting het hoofd van [aangever 1] , maar dat de trap niet raak was. De rechtbank stelt op basis van de beelden echter vast dat [aangever 1] op het moment dat hij op het spoor is gevallen, direct te hulp wordt geschoten door een persoon die het spoor op gaat en dat verdachte zich verder niet meer bemoeit met de ten val gekomen [aangever 1] . Over het te hulp schieten van [aangever 1] wordt door de getuigen niet gesproken. De rechtbank vindt dan ook dat de verklaringen van [getuige] en [aangever 2] chronologisch gezien niet te verenigen zijn met wat te zien is op de beelden en dat onduidelijk is gebleven wanneer verdachte dan zou hebben geschopt.
Nu de trappende beweging richting het hoofd van [aangever 1] door verdachte niet kan worden bewezen, stelt de rechtbank vast dat het handelen van verdachte bestond uit het geven van een vuistslag in het gezicht van [aangever 1] . De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte door zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Uit het dossier blijkt niet dat sprake is van vol opzet.
Op de beelden is te zien dat op het moment dat verdachte [aangever 1] een vuistslag geeft, zij op geruime afstand van de rand van het perron staan. Ook is te zien dat verdachte niet in de richting van het spoor slaat. Verdachte heeft hier zelf over verklaard dat hij [aangever 1] heeft geslagen, dat [aangever 1] ongelukkig is gevallen en weliswaar door zijn toedoen op het spoor is gekomen, maar dat hij hem niet bewust van het perron af heeft geslagen. Hetgeen op de beelden is te zien, is daarmee niet in tegenspraak. Dat [aangever 1] op deze wijze is gevallen en op het spoor is beland, is naar het oordeel van de rechtbank een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Aan het handelen van verdachte kan naar de uiterlijke verschijningsvorm ook niet worden afgeleid dat hij bewust de kans heeft aanvaard dat [aangever 1] op het spoor zou belanden door zijn handelen. laat staan dat daaraan zou kunnen worden ontleend dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever 1] bewust zou hebben aanvaard. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
4.3.3
Bewezenverklaring mishandeling van [aangever 1] (feit 1, meer subsidiair)
Op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling door [aangever 1] een vuistslag in zijn gezicht heeft gegeven. De raadsman heeft betoogd dat sprake is (putatief) noodweer(exces), omdat verdachte zou hebben gehandeld ter bescherming van zijn vrouw en dat verdachte om die reden dient te worden vrijgesproken althans te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij en zijn vrouw ruzie hadden en waren opgesplitst. Op een gegeven moment werd verdachte door zijn vrouw gebeld, omdat zij op het perron werd lastiggevallen door een groep jongens. Verdachte is naar het perron gegaan waar zijn vrouw was en, is meteen tussen de groep gesprongen en heeft iedereen weggeduwd. Hij heeft [aangever 1] een klap gegeven, omdat [aangever 1] hem sloeg. De rechtbank leidt mede uit deze verklaring van verdachte af, dat hij als eerste geweld heeft gebruikt tegenover [aangever 1] . Dit sluit ook aan bij de beelden die in het dossier zitten. Verdachte is op deze beelden duidelijk de agressor, loopt achter iedereen aan en blijft de confrontatie opzoeken. Ook te zien is dat de vrouw van verdachte hem probeert tegen te houden door hem bij zijn arm te pakken. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de doodsangst in de stem van zijn vrouw hoorde toen zij hem opbelde. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring niet overeenkomt met zijn verklaring bij de politie in 2018. Ook stelt de rechtbank vast dat uit de verklaring van de vrouw van verdachte niet blijkt dat zij op een dusdanige wijze werd belaagd dat zij door verdachte op deze manier moest worden beschermd. Volgens de vrouw van verdachte stond zij op, omdat ze geen zin had in de verbale uitingen van een groep jongens, waarna verdachte er al aan kwam. De vrouw van verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij het gedrag van de jongens onprettig vond, maar dat zij niet is aangeraakt door de jongens. Dat er woorden zijn gebruikt die de vrouw van verdachte als onprettig heeft ervaren, wil de rechtbank aannemen. Dat rechtvaardigt alleen nog niet de wijze waarop verdachte vervolgens heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn vrouw waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Reeds daarom komt hem geen beroep op noodweer toe. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan het verweer dat sprake zou zijn van noodweerexces. Als verdachte al moet worden gevolgd in zijn stelling dat hij uit het telefoonbericht van zijn vrouw moest afleiden dat hij haar moest beschermen, dan had hem uit de situatie die hij bij zijn komst op het perron aantrof, duidelijk moeten zijn dat een fysiek optreden zoals door hem gedaan, niet nodig of geboden was. Het enkel aanwezig zijn van meerdere mannelijke personen in de nabijheid van zijn vrouw kan immers geen redelijke aanleiding vormen voor de veronderstelling dat er sprake was van een situatie waartegen hij zijn vrouw met fysiek geweld moest beschermen. Een beroep op putatief noodweer kan daarom niet slagen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
4.3.4
Vrijspraak mishandeling van [aangever 2] en [aangever 3] (feit 2)
Zowel [aangever 2] als [aangever 3] hebben aangifte gedaan van mishandeling door verdachte. Nu deze aangiften niet worden ondersteund door een ander bewijsmiddel en op basis van de beelden niet is vast te stellen wie de persoon is achter wie verdachte aangaat nadat [aangever 1] op het spoor is gevallen en of deze persoon al dan niet wordt geraakt, vindt de rechtbank dat er onvoldoende bewijs is voor een bewezenverklaring. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde feit.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage 2opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. meer subsidiair
op of omstreeks 15 april 2018 te Amsterdam, [aangever 1] heeft mishandeld door die [aangever 1] een vuistslag tegen het hoofd te geven.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren moet worden opgelegd.
6.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een grotendeels voorwaardelijke straf moet worden opgelegd. Er dient rekening te worden gehouden met een aantal omstandigheden. Ten eerste heeft verdachte gehandeld ter bescherming van zijn vrouw. Daarnaast heeft verdachte financiële schade geleden, doordat hij via zijn bedrijf een zakelijke lening heeft verstrekt aan zijn vrouw om een horecazaak te beginnen, maar als rechtstreeks gevolg van deze zaak geen vergunning is verstrekt. Ook betreft het een oud feit van ruim 3,5 jaar geleden. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Tot slot zijn de geweldsfeiten op het strafblad van verdachte zeer oud en is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich rond middernacht na afloop van een concert schuldig gemaakt aan een mishandeling naar aanleiding van een ruzie op station Amsterdam Bijlmer Arena. Verdachte had behoorlijk gedronken. De rechtbank houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat het gaat om uitgaansgeweld. Verdachte heeft zich vervolgens, nadat het slachtoffer door zijn toedoen op het spoor was beland, niet om hem bekommerd, maar is direct achter een ander aangegaan. De rechtbank vindt dit zeer laakbaar en ook strafverzwarend.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 10 november 2021, waaruit blijkt dat hij recent niet is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten. Vanwege een strafbeschikking die is uitgevaardigd na de pleegdatum van het bewezen verklaarde feit, is artikel 63 Sr van toepassing.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie, zal zij reeds daarom afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank stelt voorop dat gelet op de ernst van het feit en het kwalijke gedrag van verdachte door zich niet om het slachtoffer te bekommeren, de oplegging van een taakstraf in rede had gelegen indien verdachte kort na het voorval was berecht. Er is echter sprake van een oud feit, waarbij ook de redelijke termijn, zoals door de raadsman is betoogd, is overschreden. Aan deze overschrijding zal de rechtbank verder geen consequenties verbinden, omdat de behandeling van de strafzaak twee keer op verzoek van verdachte is aangehouden. Wel vindt de rechtbank dat, gelet op de samenloop van omstandigheden die tot het tijdsverloop hebben geleid, het niet meer passend is om verdachte een taakstraf te laten verrichten. De rechtbank volstaat daarom in dit geval met de oplegging van een geldboete ter hoogte van € 750,- subsidiair 15 dagen hechtenis.

7.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1]

De benadeelde partij [aangever 1] vordert € 210,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 190,- voor schade aan een spijkerbroek en € 20,- voor het missen van de trein terwijl wel was ingecheckt. Daarnaast bestaat de vordering voor € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade. Verzocht is de gevorderde schade te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie is van mening dat de gevorderde bedragen toegewezen kunnen worden met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit wegens het eigen aandeel van de benadeelde partij. Ten aanzien van de schade aan de spijkerbroek heeft de raadsman bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat bij de politie hier niet over is gesproken en dat op de beelden niet is te zien dat de beschadiging door het feit ontstond. Wat betreft de immateriële schade heeft de raadsman bepleit dat bij een bewezenverklaring van mishandeling de schade op ten hoogste € 500,- moet worden geschat.
7.1
Materiële schade
Ten aanzien van de spijkerbroek is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat deze spijkerbroek ten gevolge van het onder 1. meer subsidiair bewezen verklaarde feit is beschadigd. De kosten voor de gemiste treinreis vindt de rechtbank wel voldoende onderbouwd en zij zal de vordering tot vergoeding van materiële schade dan ook toewijzen tot het bedrag van in totaal € 20,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 15 april 2018. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
7.2
Immateriële schade
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de onderbouwing van de benadeelde partij vast dat de benadeelde partij licht letsel heeft opgelopen aan zijn neus. Daarnaast heeft het bewezen verklaarde psychische impact gehad op de benadeelde partij. De benadeelde partij is als gevolg van de klap op zijn neus op het spoor terechtgekomen. Dit moet een angstige situatie voor hem zijn geweest. Schrijnend is dat verdachte zich geen moment om de benadeelde partij heeft bekommerd. Gelet hierop vindt de rechtbank een bedrag van
€ 500,- redelijk en zal de schade naar billijkheid op dat bedrag vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 15 april 2018. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
7.3
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [aangever 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 36f, 63, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1. primair en subsidiair en onder 2. ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:

1. meer subsidiair

mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 750,-(zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 15 dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] toe tot een bedrag van € 520,-(vijfhonderdtwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 april 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade voor een bedrag van € 20,- (twintig euro) en uit immateriële schade voor een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro).
Veroordeelt verdachte aan [aangever 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 1] , te betalen de som van € 520,- (vijfhonderdtwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 april 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 10 (tien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade voor een bedrag van € 20,- (twintig euro) en uit immateriële schade voor een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro).
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2021.
[…]